| |
| |
| |
Kapittel XXII.
Van de maatigheid.
Lof, en nut der Maatigheid; uit Goddelyke, en menschelyke Schriften. Lessen, en voorbeelden van vroege en laater tyden, onder Joden, Christenen, en Heidenen. Zelfs in Holland in't byzonder. De vrugten der maatigheid, en onheilen van onmaatigheid. enz.
[I. Wat lof de soberheid, en maatigheid, zoo ten opzigte van de hoedanigheid, als hoeveelheid van spyze, en drank, verdiend; wat deze deugd al voordeelen aan lighaam, en ziel toebrengt, in tegenstelling van al die onheilen, die door brasserye, en dronkenschap verwekt worden; en hoe deugdzaame, en Godvreezende luiden, in het oeffenen dezer deugd, hebben uitgeblon- | |
| |
ken; is in Goddelyke, en menschelyke schriften genoeg beschreven, en te vinden.]
Het voornaamste Ga naar voetnoot1 van het leven des menschen is water, en brood, zeid de wyze Sirach Pred. XXIX: 25. en XXXI: 12. Als gy aan een groote tafel zit, zoo doet uwe keele over dezelve niet wyd open, Ga naar voetnoot2 ende en zegt niet, daar is veel opgezet. [En, 18 Eet gelyk een mensch van't geen u voorgezet word, ende en zyt niet vraatig, op dat gy niet gehaat word. Als ook Sirach XXXI: 3. De ryke bemoeid zig met veel gelds te vergaderen, en wanneer hy ruste heeft, vult hy zig op met zyne lekkernyen. en vers 21. enz. en 28. En toond u geen man in den wyn, want de wyn heeft'er veele in 't verderf gebragt. enz.
[Ten opzigte van de onmaatigheid in spys en drank zie vorder Kap. VI. § 16, 17. en Kap. X.
| |
| |
De Goddelyke Voorzienigheid schiep de gezondste spys en drank, in den aldergrootsten overvloed, zoo dat de geringsten dezelve konnen bekomen, als breeder aangemerkt is. Kap. VI. § VI.
En die zelve byzondere Goddelyke Voorzienigheid verschafte in nood aan de zynen geene uitgezogte, nog zeldzame lekkernyen, maar eenvoudige spys en drank.
En deeze hebben Godvreezende luiden gezogt, en doorgaans boven lekkernyen verkoren, alwaar het dat hun dezelve overvloedig wierden aangeboden. Waar van de H. Schrift ons voorbeelden leverd.]
Profeet Elias zig verbergende, wierd van de Ravens met vleesch, en brood des morgens en des avonds gespysd, en gelaafd met het water uit de Beeke Ga naar voetnoot3 Krith. Binnen Sarphat gekomen, vraagd hy een weinig waters, en een stuk broods van een arme weduwe, en geneerd zig met meel, en olie Ga naar voetnoot4: En, wanneer hy, voor de wreedheid van Koningin Jesabel | |
| |
vlugtende, rustte onder een Jeneverboom, heeft hy, van den Engel wakker gemaakt, aan zyn hoofd-einde een koek, en water gevonden, en met dit voedsel gewandeld veertig dagen en nagten, tot aan den berg Horeb Ga naar voetnoot5.
Profeet Daniel, met de drie Jongelingen, Hananja, Mizaël, en Azarja, versmaadden de Koninklyke banketten, te vrede zynde met de gemeene vrugten der aarde, en met water hunnen dorst lessende, en afslaande den kostelyken wyn, die belast was hun aan te bieden Ga naar voetnoot6.
Johannes, de voorlooper des Heilands, vertrekt zig naar de woestyne in een kleed van kemelshair, omgord met een lederen riem, eetende niet dan sprinkhaanen, en wilden honing, Matth. III: 4.
II. Na dezen tyd heeft de weereld veelen gezien, welke in de uiterste armoede en soberheid, niet uit noodzaakelykheid van een drukkende behoefte, maar uit een vrywillige verkiezinge, en uit Godsdienstig- | |
| |
heid, zoo ze meenden, hun leven in strenge onthoudinge hebben doorgebragt.
M. Spalatensis lib. 4. verhaald, onder andere, dat de Bisschop Amandus van Tours, ten tyde van Keizer Heraclius, aan 't graf van den H. Martinus, vyftien jaren lang met gersten brood, en water zou hebben geleefd, in gedurige overdenkingen van de algemeene sterflykheid, in gebeden, en opgetoge verwonderingen over de groote deugden, en verdiensten van dien man, wiens graf hy zoo veele jaaren onafscheidelyk bybleef. enz. Ga naar voetnoot7
| |
| |
III. Dog, wie zoude onder het Christendom over de voors. en diergelyke lessen, en voorbeelden, zig zelf veel verwonderen, daar zelfs het Heidendom zoo overvloedige lessen, en voorbeelden voort- | |
| |
brengt van maatigheid, soberheid, en ingetogenheid, dat het jegenwoordige Christendom deswegen zig hebbe te schaamen.
| |
| |
Ammianus verhaald, dat Koning Cyrus, op een tyd van zynen waard, of schafmeester, gevraagd zynde, wat spys hy begeerde dat men hem gereed maaken, en opdissen zoude, geantwoord heeft: Niet dan brood alleen, want ik hoop, dat ik by een rivier myn avondmaal houden zal. Ga naar voetnoot8.
Plutarchus, in het leeven van Pompe- | |
| |
jus, pryst deezen Vorst wegens zyne soberheid, en verhaald te dier geleegenheid, dat hy, ziek geworden zynde, van zyn Lyfarts vermaand wierd tot het eten van een tortelduif, om zyn maag tot begeerte van spys te scherpen; welk soort van gevogelte op dien tyd nergens, dan by Lucullus, den allergrootsten en beroemsten lekkerbek dier tyden, te vinden was; dog dat hy dit weigerde, begeerende zyne gewoone sobere toegemaakte spys, zeggende: Indien dan Lucullus in de weereld niet waare, zoude ik niet leeven. Ga naar voetnoot9.
Dezelve Plutarchus getuigd van den Keizer Augustus Ga naar voetnoot10, dat hy betragtte de spaarzaamheid in huisraad, in een gemeen kleed, in geringe maaltyden, en gemaatigde avondmaalen, en in alle dingen, die groote onkosten onderworpen waren: en vorders, hy hield dikwils gasteryen, beroepende met een wakkere beleefdheid alle die ter tafel zaten, met gemeene en weini-
| |
| |
ge spys te vrede, niet tot den wyn genegen: nogtans, zoo wanneer de dorst hem beving, nam hy brood, met koud water bevogtigd, of eenige vrugten. Ga naar voetnoot11.
| |
| |
IV. [ Om de menschen tot deze deugd te bewegen, vond men de uitwerksels, heilzaame vrugten, en gevolgen der matigheid, by allerlei Schryveren breed uitgemeeten, en daar tegen overgesteld de gevolgen der onmaatigheid, en gulzig- | |
| |
heid, op dat de eene by de andere des te beter afsteeken mogten, Opposita ma-
| |
| |
gis elucescunt.] Dit doen H. Schryvers onder het O. Verbond, en andere: Koning | |
| |
Salomon zegt Ga naar voetnoot*, Welgelukzalig zyt gy Land, wiens Koning een zoon der Edelen
| |
| |
is, ende wiens Vorsten ter regter tyd eeten tot sterkte, en niet tot drinkerye. Esdras zegt, III. B. Kap. III: 23. Als zy wyn gedronken hebben, denken zy niet om vriendelyk te zyn den vrienden en broederen, en trekken kort daar na de zwaarden uit. En als zy van den wyn opgestaan zyn, en gedenken zy niet, wat zy gedaan hebben. En Syrach, Pred. XXXI: 31. Veel wyn gedronken veroorzaakt bitterheid der ziele, door twistinge, en ongeval. Veele dusdanige spreuken, lessen, en vermaaningen, de maatigheid, enz. betreffende, komen ons voor by de Joodsche, en andere Schryveren. Syrach zegt, Kap. XVIII: 32. Verheugd u niet in de veelheid uwer lekkernyen; nog en weest niet begeerig haares raads. En Kap. XXX: 30. enz. Zyt niet onverzadelyk in alle lekkernye, ende en stort u niet henen op de spyzen. Want door veel spyze komt ziekte, ende onverzadelykheid nadert tot buikpyne. Door de onverzaadelykheid zyn'er veele gestorven; maar die daar op let zal zyn leeven verlengen.
| |
| |
V. Wat de Kristelyke Godsdienst des aangaande voorhoud, is reede gemeld Kap. VI. § XVII. enz. en X.
VI. Die de maatigheid oefend in spyze, en drank, vermyd al die rampzalige gevolgen der brasserye, en dronkenschap, waar van gesproken is, Kap. VI. VII. VIII.
VII. En geniet daar en boven de byzondere vrugten dezer deugd-oefeninge.
Boëtius zegt Ga naar voetnoot12: Indien gy uw gebrek wilt voldoen, 't geen de natuur genoeg is, zoo behoefd gy de overdaad der fortuin niet te zoeken: want de natuur is met weinig, en 't geringste te vrede: en, zoo gy haar, als zy verzadigd is, nog met overdaad tergen wilt, zal alles, wat gy gulzig inzwelgd, onzoet en ongezond zyn Ga naar voetnoot13.
| |
| |
[En elders Ga naar voetnoot14:
Gelukkig was die Eeuw, die vrolyk plag te leven,
By't geen natuur verschaft, en akkerlanden geven.]
Prosper [de vita contemplativa] spreekt'er dus van: de maatigheid maakt den mensch onthoudende, spaarzaam, sober, gematigd, kuisch, stilzwygende, en schaamachtig. Indien deze deugd in de ziel woond, beteugeld zy de quade lusten, temperd de beweeging des gemoeds, vermeenigvuldigd de heilige begeertens, straft de gebrekige, steld alle het wanordentelyke binnen ons in orde, neemt de booze gedagten weg, zaaid de weetenschap; blust het vuur uit van den onkuisen wellust, stild den geest door een vreedzaame gerustheid, en bewaard hem geheel en al van alle stormen der gebreeken, enz.
[De vermaarde Engelsche Godgeleerde, Lukas, beweerende dat de rykdom eigent- | |
| |
lyk niet strekt tot de waare gelukzaligheid van een mensch, vermits dezelve hem niet bevryd van de driften des gemoeds, nog van die kwaalen des lighaams en andere elenden, welke het leven van het geringste soort van menschen bitter maakt, laat zit hooren in zoodanige aanmerkelyke woorden, dat we ze waardig agten uit te schryven: Ik agt dat men na een naauwkeurig onderzoek zal bevinden, dat sommige hertstogten het voorregt van een hovaerdigen, en verwaanden staat, en niet toevallig aan een geringen zyn, gelyk als een hoogmoedige toorn, onverzoenelyke haat, onbepaalde staatzugt, en een moejelyke dartelheid. De ploeger, en de ambagtsman, de opperman, en arbeider, zyn daar aan niet onderhevig; staatzugt verstoort hunne slaap niet, nogte eene walgelyke viesheid doet hun hunne beste maaltyden wansmakelyk zyn: ook zyn zy niet gequeld van uitspoorige, en toomelooze lusten, die door overdaad uitgebroeid, en door een weidsche praal opgekweekt worden; zynde konsten, die verleidelyk zyn, en een zinnelykheid, die nog ruim zoo bedriegelyk is.
| |
| |
Ook zyn de ryken niet meer bevryd van de quaalen des lighaams, dan van de driften des gemoeds; overdaadige maaltyden, onordentelyke slaap, een lui en dartel leeven, gelyk ze zyn het voorrecht van een weelderigen staat, zoo zyn ze ook de bron van ontelbaare quaalen. Scheurbuik, jicht, zinkingen, koortsen, en ik weet niet wat al, zyn de gevolgen van een hovaerdigen leediggang, en overdaadige geneugten; welke de vruchten van een quaalyk bestierde rykdom zyn; daar in't tegendeel een slegte tafel, een sober leeven, geregelde en weinig kostende vermaakelykheden, en een matelyke arbeid, gezondheid aanqueeken, en onderhouden, en 't leeven tot de uiterste paalsteen der Natuure verlengen. Zulks dat dit dan ook een voornaame vrucht van rykdom zy, dat ze ons een krank lighaam, en een kort leven geeft. Onderzoek van 's menschen gelukzaligheid, I Boek, bl. 166. En wat verder bl. 171. in zyne voors. verhandeling: Een gemeen man eet zyne beete meer smaak, om dat hy'er meer lust toe heeft, en slaapt met meer vermaak
| |
| |
om dat hy meer gemak heeft, zynde in 't lighaam niet bezwaard door overdaad, nog in't gemoed door zorgen.
Waarom de Prediker zegt, Kap. V: II. De slaap des arbeiders is zoet, hy hebbe weinig of veel gegeten, maar de zatheid des ryken en laat hem niet slaapen.
Aanmerkelyk is het schryven van Spiegel, in zynen brief aan P. K. Hooft, te zien in de uitgave van den Heer Vlaming bl. 262. Honger maakt rauwe boonen zoet. De ghene die d'allerlekkerste spys met kosten en moeiten najaagt, en geniet geen meerder lust, als die wacht tot dat hy honger heeft. De lust des hongerboetings is grooter als des minlusts. Dat kondy weten haddy oit t'effens genootzaakt geweest een van twee te kiezen.] VIII. Ten zelven einde verheffen de Heidensche Historien den lof der maatigen; waar van we reeds voorbeelden bybragten; in 't byzonder den lof van J. Caesar, van wien 't opmerkelyk is, dat hy als sober, en maatig geroemd wierd, en dat egter Cato van hem zeide, dat hy | |
| |
't alleen was, die in soberheid den Staat had t'onder gebragt. Men vind daar geroemd Lykurgus, als die zelfs beval, om alle overdaad in eeten, en drinken, en alle gulzigheid voor te komen, dat niemand in zyn eigen huis zoude mogen eeten, maar allen te samen gemeenzaame spys gebruiken, en alle kostelyke, en lekkere spyzen schuwen zouden. Zie Plutarch. in't leeven van Lycurgus. Ten lof van Scipio Africanus werd getuigd, dat hy met zyne vrienden op reis niet dan alleen brood gebruikte, terwyl de andere, die met hem op reis waaren, goede cier maakten. enz. § IV. A. II. X. De Nederlandsche en byzonder de oude Hollandsche Ga naar voetnoot15 eenvoudigheid, | |
| |
soberheid, en maatigheid is ook genoeg te bespeuren, zoo uit andere omstandigheden, als uit de Historien. Aanmerkelyk is de geschiedenis van dien grooten zoogenaamden Delfsen He- | |
| |
remyt, Jacob Jansz Graswinkel, welke van Burgermeesterlyken, en Raadsheerlyken afkomst, en alomme aan luiden van rang vermaagschapt, een voorbeeld was van nedrigheid, en ootmoed, | |
| |
en vooral van gewillige soberheid, die, overleeden zynde in de Stad Delft, in't jaar 1624, zynes ouderdoms het 88ste zoo ongetoogen geleefd heeft, dat een yder, | |
| |
het verhaal van zyn levensloop leezende, in verwondering moet opgetoogen staan, zynde 't zelve eerst door den Godgeleerden Dionisius Sprankhuizen Ga naar voetnoot16, daar na door den Burgemeester Bleiswyk Ga naar voetnoot17 in het breede beschreeven in de beschryving zyner Stad, tot welke wy den weetgierigen Lezer overwyzen.
Van Prins Willem den Eersten getui- | |
| |
gen de Jaarboeken, dat hy naar zyn staat en hooge geboorte voor zig zelve maatiglyk heeft geleefd, hoewel van hem de Ridder Hooft getuigd, dat hy had tot zyn voornaamste uitspanning de Disch-vreugd, en dat hy somtyds wel een' Duitschen dronk deed.
['t Geen egter ten beste geduid is van den Schryver van zyn leeven, in 't jaar 1732. uitgegeven. Zie hier Kap. XVII. § III. IV.
X. Dog gelyk het bezwaarelyk te bepaalen zy, welke voor elk in't byzonder de paalen der maatigheid zyn, buiten welke gaande hy vervalt tot onmaatigheid (volgens de onderstelling van Horatius;
Est modus in rebus, sunt certi denique fines,
Quos ultra citraque nequit consistere rectum.)
Zoo zyn deeze paalen egter zoo onzeker niet, of een aandagtige opmerking kan dezelve ligt gewaar worden; en dezelve genoeg ontdekken uit het geen ik reeds vertoond heb. Kap. VI. § II. III. IV. V. VI. VII. VIII. IX. X.
| |
| |
Als ook uit de verkeerde regelen, doorgaans by de bras- en zwelg-lust opgevolgd. ibid. § XII. enz.
En hoewel hier meer zaaken naar den eisch der Zedekunde zouden aan te merken zyn, kan dit genoeg strekken ter voldoeninge aan dit bestek. Die begerig is meer te lezen van de noodzaakelykheid, en nutheid van deze deugd, enz. zie Cornarus de vitae sobriae commodis, Lessii Hygiasticon. P. Charron de la sagesse liv. 3. chap. 30. J. Cirel. Germ. ethic. Aristotelic. p. 186, &c. & ejusdem ethic. Christ. p. 481. & seqq. Limb. Theol. Chr. V. 52. ejusque specileg. Auct. J. à Cattenburg p. 917. & seqq. J. Posselii Apothegm. Graec. Lat. loco XXII. Als ook Lucas Zedelessen des Evangeliums, Kap. VIII. J. De Mey over Hebr. XIII: 2. Vissers-, ook Dr. Langedults Zedekunde. Steele Boekzaal der Juffers II. D. van de moeder. bl. 318. enz.]
|
-
voetnoot1
- Ἀρχὴ staat'er in't oorspronkelyke, 't geen eigenlyk beteekend het begin, of beginsel; gelyk het door Drusius vertaalt is door initium.
-
voetnoot2
- Dat is: begeerd niet gulzig de disgeregten. Drus. not.
-
voetnoot7
-
I. Minucius Felix, wel eer een vermaard Advokaat te Rome, die ontrent het begin der derde eeuw geleefd, en voor de Christenen geschreeven heeft, zegt in zynen Octavius: Convivia non tantum pudica colimus, sed & sobria. nec enim indulgemus epulis, aut convivium mero ducimus, sed gravitate hilaritatem temperamus. p. m. 308. &c. ‘Wy houden niet alleen eerbaare, maar ook sobere, en maatige gastmaalen in eere. Want wy verloopen ons niet in lekkernyen, brasserye, of dronkenschap, maar maatigen onze vrolykheid met deftigheid.
En p. 345. &c. Quod vero sacrificiorum reliquias, & pocula delibata contemnimus: non confessio timoris est, sed verae libertatis assertio. Nam etsi omne quod nascitur, ut inviolabile Dei munus, nullo opere corrumpitur, abstinemus tamen, ne quis existimet aut demoniis, quibus libatum est, credere, [ex lectione Meursii] aut nostrae religionis pudere. Dat is: Dat we de overblyfsels van 't geen den Goden geofferd, en van den drank, die den Goden geplengd is, vermaaden, is geen bewys, nog belydenis van vrees voor de afgoden, maar een verzekering van onze waare vryheid. Want hoewel, al wat geboren word, en wast, als een onschendbaare gaav van God zynde, door geen daad of werk kan verdorven worden, wy onthouden egter [ons van de voors. geofferde spys en drank] op dat niemant denke, dat we gelooven aan de afgoden, aan wien ze geofferd is, of dat we onzes Godsdienst zouden schaamen. II. Die lust heeft om te weten, door welke regelen de levenswys der Moniken, in't byzonder van den Regel van St. Benediktus, wel eer gemaatigd, en bepaald zy: zie 't geen Kero (die zynen naam ontleend heeft van keron, cupere, desiderare, begeren, 't geen zoo veel beteekend als Desiderius, volgens Schilteri Glossar. Teuton pag. 355.) een Monnik van St. Gal. van den Regel van Benediktus, voor ontrent duizend jaaren geschreven hebbe, Cap. 39. van de maat der spyze, en Kap. 40. van de maat des dranks, en Kap. 41. Op wat uuren de Broeders spys neemen moeten. Dit geschrift, in't Alemannisch geschreven, of liever uit het Latyn door Kero in 't Alemannisch overgezet, om dat sommige der Duitse Geestelyken toen geen Latyn verstonden, als in de Voorreden van den na te noemen Thesaurus word te kennen gegeven pag. 25. is nu eerst uit een oud handschrift van de Boekzaal van het Klooster van St. Gal, nevens het Latyn, en Aanteekeningen van den Hoogleeraar Scherzius, uitgegeeven te Ulm, 1726. in Schilieri Thes. Antiq. Teuton. Tom. I. part. 2. III. Dog gelyk'er veelen zoodanig een manier van leven met een goed oogmerk ingesteld, en gehouden hebben; zoo zyn'er die tot een ander uiterste zyn vervallen, van in een al te strenge manier van leven zekere ongemeene deugd gesteld, en zig daar op verheven te hebben: daar zig te maatigen van overdaad, en brassery, en dronkenschap, wel kan geoefend worden, zonder die uiterlyke strak- en streng-heid, en droefgeestig-heid. IV. Erasmus, bestraft hebbende de gewoonte der Kristenen, die de droeve tyden den Heere, en de blyde den Satan schynen toe te eigenen, en als op te offeren, uit desaangaande zyne gedagten: In fumere charorum videas aliquam pietatie speciem, in naptiis, in victoriis, in conviviis nullum Christianae mentis vestigium. Existimant abunde satisfactum Deo, si per tempus quadragesimae paulo vivant severius. Sed, imminente quadragesima, quam irreligiosa licentia? Rursus exacta ea seriis paschalibus quanta aviditate reditur ad voluptates? Atqui decebat Christiana gaudia non minus habere religionis, quam lactum. &c. Sub festum diem celebretur jejunium, sed religiosum; festus dies requirit laetitiam, sed spiritualem. Illic non nihil contristamur, sed secundum Deum: hic laetamur, sed coram Domino. Quemadmodum, de gaudiis Evangelicis loquens, Esaias cap. IX. ait. Laetabuntur coram te, sicut qui laetantur in messe. Bene laetantur coram Deo, qui pura conscientia illi pro tristibus pariter ac laetis gratias agunt. At qui laetitiae temporibus aleae, temulentiae, turpiloquiis & scortis indulgent, coram mundo fortasse laetantur, coram Deo insaniunt. De amab. eccl. concordia. p. 17.
-
voetnoot11
- I. Voorbeelden van maatigheid onder de Heidenen zyn onder anderen Kato Cittiensis, Plato, en anderen by Stobaeus, Demosthenes by Athenaeus l. II. c. 6. Curius by Juvenalis Sat. XI. 78. en Fabricius. Om niet te spreeken van meer andere Heidenen, in deze deugd alleen door het gebruik der rede uitgemunt hebbende; nog van de Egiptische Priesteren. Hier. Diod. Sicul. Caelius lin. 3. c. 25. nog van Pythagoras, en zyne leerlingen, zig alleen met moes, aardkruiden, en vrugten, en water behelpende, en zig van vleesch onthoudende. Diog. Laërt. nog van Numa Pompilius, Keizer Tacitus, Apollonius Tuaneus, Keiser Juliaan; een voorbeeld van ingetogenheid en soberheid strekt Cajus Fabricius Luscinus, waar van te zien is A. Gell. l. I. c. 14. Val. Max. l. 4. c. 3. & 4. Hy versmaadde de geschenken der Ambassadeurs, tot verciering van zyn huis, en dis, en toestel, naar zyn rang, en verdiensten. Hy begeerde niet van zilver, dan alleen een drinkschaal, en zoutvat. En wilde niet, dat de Generaals iet meer zouden hebben. Plin. l. 33. c. 12. Hy voedde zig met kruiden, die hy zelf uit de aarde haalde. Senec. de prov. c. 3. Zie ook le Diet. de Bayle dans Fabricius. remarq. (A.) Dezelve Bayle, spreekende van, en vertoonende de Lex Fannia, ter besnoejinge van de onkosten der maaltyden onder Bugermeester Fannius gemaakt, zegt: Voilà une merveilleuse frugalité: c'étoit bien gener les gens. On font aujoud'hui les peuples riches, qui voulussent subir un tel joug? Dict. dans Fannius Strabon (Caius) rem. (c)
II. Zeer aanmerkelyk is het geen Xenofon verhaald van de maatigheid van Socrates, dat hy, niet eetende, dan wanneer hem hongerde, en niet drinkende, dan wanneer hem dorste, altoos met de grootste smaak at, en dronk; zig wagtte van gastmaalen, en hun, die zig daar van niet konden onthouden, aanraadde, dat zy zig op dezelve vooral zouden wagten voor die zaken, die zonder honger doen eeten, en zonder dorst drinken; dewyl deze zaaken lighaam en ziel bederven. De factis & dictis Socratis lib. 1. ex Gr. ed. Steph. p. 421. Hercules, op den tweesprong verbeeld (een vond van Prodicus, door Socrates verbeterd) word van de Deugd aldus aangezogt, met te vraagen aan't Vermaak: ‘Welke zyn de vermaakelykheden, die gy aanbied? Eeten, eer gy honger, drinken, eer gy dorst hebt; slaapen, eer gy vermoeid zyt; uwe lusten te volgen, eer gy ze gekregen hebt, en lusten gaande te maaken, die de natuur u nooit gegeven heeft. enz. Uwe oppassers brengen hare jeugd door in eenen droom, of in valsche vermakelykheden, terwyl zy angst, zorgen, smarten, en wroegingen opleggen tegen den ouden dag. enz. Wat my belangt - - - de spyzen van myne begunstigers zyn nooit kostelyk, maar altoos smaakelyk; want zy eeten of drinken niet, voor dat de honger en dorst hen noodigden. Hun slaap is gezond, en hunne wandelingen zyn verkwikkende. enz. Met een woord, myne navolgers worden begunstigd door de Goden, bemind van de menschen, geagt by hunne landgenooten; en, na dat hun arbeid geëindigd is, geëerd by den nazaat.’ Zie Steeles Snapper II. Deel. XVII. Vert. III. Hoe zeer is in de schriften der Ouden geroemd, de abstimentia Spartana, de Spartaansche Matigheid? en Laconum coena, de Laconer-Maaltyd? welke een spreekwoord was geworden, waar van te zien zyn Cicero Tusc. V. c. 98, 99. als ook Plutarchus, en AElianus. Zie meer voorbeelden van gantsche volken. Kap. VIII. § X. IV. Niet min aanmerkelyk zyn de lessen, en stellingen sommiger Heidensche Wyzen. ja Epicurus zelfs steld een deel van de wellust in de soberheid, en zegt by Stobaeus: ‘Dien een kleintje, of weinig niet genoeg is, is niets genoeg.’ En voegt'er by, dat hy bereid was met Jupiter om geluk te stryden, μάζαν ἔχων, καὶ ὕδωρ, als hy maar gersten blom, (zeker voedsel der slaaven by de Grieken) en water had. Hoewel hy over dit zeggen bestraft word by Clemens Alexandrinus, lib. II. Strom. en by Seneca: Turpe est beatam vitam in auro & argento ponere; aeque turpe est in aqua & polenta &c. Haec ipsa aqua & polenta in alienum arbitrium codii: liber est autem non in quem parum licet fortunae, sed in quem nihil. Ita est, nihil desideres oportet, si vis Jovem provocare, nihil desiderantem. Epist. cx. Vide Lipsum ad hanc. Ep. Cicero zegt: Tantum cibi & potionis adhihendum, ut reficiantur vires, non apprimantur. Cat. Maj. En elders: Habeo senectuti magnum gratiam, quae mini sermonis aviditatem auxit, potionis & cibi sustulit. Cic. de Senect. ‘Ik dank den ouderdom, die my den lust tot praaten vermeerderd, en tot eeten en drinken benomen heeft.’ V. De Arabiers hadden een spreekwoord, volgens de vertaaling van Erpenius, dus luidende: Sis debilis, invalesces. Zyt zwak, en gy zult sterk worden: ‘Dat is, zegt hy, eet by poozen, dat is, dikwils, en gy zult vet worden’ Gevende deze spreek te kennen, dat men maatig, en dikwils spys te nemen hebbe (tegen de meening der genen die willen, dat men ze in minder reizen, en maalen, maar overvloediger zal gebruiken) zoo als men in't Frans zegt: ‘Dikwils en weinig te eten maakt vet.’
Souvent, & peu manger,
Ce fait l'homm' engraisser.
Die der taale kundig zyn, konnen de voors. spreuk in het Arabisch vinden, in prob. Arab. cum interpri. & schol. Jos. Scaligeri. & Thom. Erpenii cent I. 95. pag. 59. De Italiaanen hebben een oud spreekwoord: Die veel eeten, en drinken, moet weinig eeten en drinken, te kennen gevende, dat die lang wil leeven, en veel genot hebben van het leven, zig moet wagten van onmaatigheid. VI. De Kerkeleeraar Augustinus zegt, dat het wonder is, dat, daar de Heidenen voor de Deugd, en in't byzonder voor de Trouw, en Kuisheid, Tempelen opgeregt, en dezelve als Godinnen geeerd hebben, zy echter aan de maatigheid, kloemoedigheid, voorzigtigheid, en wysheid, dezelve eer niet hebben bewezen, in zyn boek van de Stad Gods, IV. boek, XX. Kap. Sed illos miror appetitores multitudinis Deorum, si fides Dea est, quare aliis tam multis deabus injuriam fecerunt praetermittendo eas, quibus similiter aedes, & aras dedicare potuerrunt? Cur Temperantia Dea esse non meruit, cum ejus nomine nonnulli Romani principes non parvam gloriam compararint? Cur denique fortitudo Dea non est, quae affuit Mutio, &c. Quare prudentia, quare sapientia nulla numinum loca meruerunt? An quia in nomine generali ipsius virtutis omnes coluntur? Sic ergo posses & unus Deus coli, cujus partes caeteri Dii putantur. Sed & in illa una virtute & fides est, & pudicitia, quae tamen extra in dedibus propriis altaria merueruut. Has deas non veritas, sed vanitas fecit.
-
voetnoot*
- Of de Schryver van den Prediker X: 17.
-
voetnoot13
- 't Was daarom een gemeen zeggen onder de Engelschen:
Who so drinks without thirst,
And eats without hunger,
Hy dieth the younger.
Dat is:
-
voetnoot14
-
Lib. eod.
Felix nimium prior aetas Contenta fidelibus arvis, Nec inerti perdita luxu, &c.
-
voetnoot15
- Ongeloovelyk schynt sommigen de soberheid der oude Hollanderen, enz. De Stad Gouree, willende vieren de verheffing van Adriaan VI. tot het Pausschap, besteedde niet meer dan negen stuivers tot dat groote feest.
En om eenen zoon van Philips, Hertog van Bourgondie, te onthaalen, koste het den Burgermeesteren van Hoorn niet meer dan drie stuivers. Zie Oost-Friesche Oorspronkelykheden van alle steden, vlekken, rivieren, enz. in en buiten Oost-Friesland, en Harrelingenland, enz. door J. Harkenroht. (Predikant, en Rector te Appingadam, te Groeningen 1731. in 8. bl. 914) & l'Extrait des Origines d'Oost-Frise &c. dans les Lettres serieuses & badines sur les ouvrages des Savans, &c. Tom. VI. I. part. pag. 106. Want, hoewel men ondersteld de hooger waarde van het geld van dien tyd, zoo schynt daar egter geen schyn van overdaad uit afgenomen te konnen worden. II. De zeer geleerde Buchananus, zoo uitmuntend een Historischryver, als Digter, verhaald hebbende, dat het gemeene volk in Schotland veel van de oude soberheid behouden heeft, laat'er onmiddelyk, als een gevolg van die soberheid, dit op volgen: ‘Derhalven genietenze een gedurige gezondheid van lighaam, en gemoed. Zelden stervenze van ziekte, meest allen van ouderdom.’ Plusque apud eos delitiarum ignorantia, quam apud alios medicorum ars, & diligentia ad salutem tuendam prodest. ‘En hunne onkunde van de lekkernyen doet meer tot het bewaaren van hunne gezondheid, als by anderen de kunst, en vlyt der Doctoren.’ En, gelyk hy de maatigheid steld tot een oorzaak van hunne gedurige, en langdurige gezondheid, zoo steld hy ze met eene tot een oorzaak van hunne schoonheid, en kloeke, of ryzige gestalte. Eadem parsimonia & ad formae elegantiam, & ad staturae proceritatem plurimum facit. Rerum Scotic. lib. I. pag. m. 36. III. Maar, gelyk deze maatigheid ten lof strekt van zyne landsluiden: zoo zonderd hy daar van de Grooten, en Priesters, tot hunne blaame, uit. Sed haec morum labes in potentiores fere, & sacerdotes incubuit. Apud vulgus multa pristinae moderationis ad huc vestigia restant p. 37. En, 't geen dien lof van't gemeene volk nog verminderd, is, dat hy te kennen geeft, dat het niet zoo zeer door de reden, en vrywillige pooging, als door gebrek, en nood, tot die deugd gebragt was. Unde facilis conjectura est, illam quam dixi parsimoniam non tam a ratione, & studio, quam penuria ortam esse, eademque, quae eam initio pepererat, diu apud posteros conservavit necessitas, &c. d. p. 37. En dat, als'er vreemde wyn aankwam, zy zig gulzig vol zoopen. Quoties exotica vina advebuntur avide se ingurgitant. IV. Maar of, en hoe verre de nakomelingen der Batavieren, Schotten, en andere oude volken, van die deugd hunner voorvaderen zyn afgeweken, laaten we de tydgenooten zelfs oordeelen; en of, en hoe verre de volgende woorden van een Zedekundig Schryver ook op de Nederlanden mogten toepasselyk zyn. ‘Onze vermaarde hedendaagsche Genootschappen,’ (dus spreekt de Schryver van het XI. Vertoog van't I. Deel van den Eng. Spectator, bl. 67.) ‘zyn voor het meeste deel gegrond op het eeten, en op het drinken; twee punten, ontrent welke de meeste menschen het eens zyn, en waar ontrent geleerden, en ongeleerden, botterikken, en snelle geesten, Wysgeeren, en spotboeven, alle met malkanderen, en op eenen tyd, hunne rol konnen spelen. enz.’ V. Dog (om ons niet te bepalen aan byzondere voorbeelden, die zoo verre in soberheid, en maatigheid uitgeblonken hebben, datze, ter verwondering strekkende, byna van het eene uiterste tot het andere schynen gekomen te zyn) Holland in't byzonder, en Nederland in't gemeen, zou ontelbaare voorbeelden konnen leveren van vermaarde mannen, die, hier den middelweg houdende, dien byzonderen lof verdienden, dien men gegeven vind aan Hyperius, wel eer vermaard Predikant, en Professor in de Theologie (geboren te Yperen, in Vlaanderen, den 16 Mei 1511. waar van hy zyn naam ontleend heeft) door Wigardus Orthius, in Oratione funebri Hyperiis. Dat hy zedig was op gastmaalen, zagt, mê-gaande, en beleeft in zyn ommegang: en dat, zoo zeer als hy een vyand was van die schrikkelyke groote bokaalen, en ydele zotternyen, die al te veel in zwang gaan, immania illa in conviviis hominum pocula, & scurriles in colloquiis nugas; hy ook zoo veel behaagen schepte in een welgeregeld gastmaal, en het aangenaam gesprek der vrinden. Bayle heeft hem in dit opzigt naar't leven getroffen: Il etoit modeste dans les festins, doux & honnête dans la conversation; & autant qu'il haissoit les verres enormes qu'on fait vuider aux conviez, & les vaines plaisanteries, que ne regment que trop dans nos entretiens, autant se plaisoit-il a se trouver quelquefois a des repas bien reglez, & a des conversations agreables. En un mot c'etoit un homme qui avoit l'esprit bien tourné, & qui avoit joint cette perfection avec la vertu & le zele. Dict. dans l'Art. Hyperius (André Gerard).
|