Nederlands displegtigheden. Derde deel
(1735)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 405]
| |||||||||||||||||
Kapittel XXI.
|
1. | Het beschouwen van dronkaarts, en hunne buitenspoorige woorden, gebaaren, en daaden. |
2. | Het overwegen hoe beestagtig, hoe on- en tegen-natuurelyk, en hoe schandelyk de dronkenschap zy. |
3. | Hoe schadelyk, en van hoe kwaade gevolgen. |
4. | Hoe afschuwelyk dienvolgens de Heidenen zelfs dezelve afgebeeld hebben. |
5. | Het naspeuren van de waare aanleidingen, en oorzaaken van de dronkenschap; en zig daar van te wagten; en in't byzonder van kwaad gezelschap, |
daar toe geneigd. Gevaarelykheid van kwaade, inzonderheid aanzienelyke voorbeelden. | |
6. | Zig te wagten voor de verleidende kragt der Mode, en het getal der aanzienelyke voorbeelden. Deze verminderen nooit de wezendlyke schuld der ondeugden in't algemeen, nog der dronkenschap: alzoo weinig als het meerder getal der listige, bedriegelyke, en verrykende bankroeten, al waaren 't die der aanzienelyksten, de schandelykheid en schuld der zelve kan verminderen, of benemen by verstandigen, eerelyke, en Godvreezende luiden. |
Burgundus wederlegd. Of, en waar de dronkenschap infamie verwekt. Of, en hoedanige in de Nederlanden. Wezendlyk en onveranderlyk onderscheid tusschen goed, en kwaad, deugd, |
en ondeugd, eerelyk en schandelyk. | |
7. | Zig te kanten tegen al te groot een behaagzugt, en complaisance. Hoe verre die mag strekken. |
8. | Zig te wagten van een valse, en zig aan te doen met de waare zedigheid, en schaamte: en, vervreemd van onbeschaamdheid, verre van te roemen, zig te schaamen over de dronkenschap. |
9. | Het schuwen van de ledigheid. |
10. | Het verkiezen van goed gezelschap, goed van begrip, oordeel, en zeden. |
11. | Zig vooral wagten van de gewoonte van dronkenschap. 't Gevaar der zelve. |
12. | Zig wagten van valse redeneringen, voorwendsels, en verleidingen. |
13. | Zig zelf wel te onderzoeken, en hoe. |
14. | Te wapenen met waare, en goede beginselen van redekaveling, en hoedanige. |
15. | Het overdenken van Gods geboden, en zyne beloften, en dreigementen. In 't byzonder ten opzigte van dronkenschap. enz. |
16. | Eindelyk, het verwekken van eene angstvallige begeerte, om hier zonder tussenpoozen, en hier na eeuwig Gods gunst en heil te genieten; en een bekommerde vrees, om die door eenig schyn-vermaak te verliezen. |
Reden, waarom dronkaarts gemeenelyk volharden, hoewel zy overtuigd zyn, dat zy zig naar lighaam, en ziel verderven. Waarom het grootste heil niet altoos meest begeerd word. En waarom de menschen hunne dierelyke lusten opvolgen; en niet de waare en eeuwige |
vreugde najaagen. Hoe dronkaarts dit stuk behoorden in te zien, om te merken, hoe zy zig zelfs elendig bedriegen. Redekaveling van Locke daar over.] |
[I. Die met ernst naar middelen omziet om zig te verlossen uit een slaafse gewoonte van dronkenschap, of zig daar voor te wagten, en te hoeden, zal'er overvloedig konnen bedenken, waar van we, of'er mogelyk nog sommigen door te regt te brengen, of van af te houden waren, hier eenige zullen verzamelen, en voorstellen, zoo als we dezelve by Heidense en andere Schryveren vinden aangemerkt.
II. 1. Vooreerst, kan men een afschrik krygen van de dronkenschap, als men dezelve, en de dronkaarts, en hun buitensporig, schandelyk, en gevaarelyk bedryf, manieren, gebaarden, en woorden, een lange wyl nugter en beschouwd, en hoord: en hoe zy vrymoedig spreken, en doen,
waar over zy zig nugteren zouden schaamen. We zullen niet herhaalen, dat deswegen reeds gezegd is: maar wyzen den lezer derwaarts. Kap. VIII.
Plutarchus verhaald (in Demetrio) van de oude inwoonderen van Sparta, dat ze, willende hunne kinderen een afschrik doen krygen van de dronkenschap, en levendig vertoonen, hoe bespottelyk dezelve zy, hunne slaven lieten dronken maaken, en alzoo brengen in hunne maaltyden. & in Lycurgo. Dog men behoeft in veele landen, daar de voorbeelden van bespottelyke dronkaarts al te overvloedig zig ten toon stellen, ten zelven einde geen slaven dronken te maaken: in welke landen somtyds het tegendeel plaats heeft; te weten, dat sommige Heeren, of die gene, die zig laaten dienen, door de gewoonte van dronkenschap, ter ergernis of veragting, en ten spot en afkeer strekken van hunne knegten, en dienaaren.
III. 2. Vorder heeft men te overwegen, hoe de gulzigheid niet alleen als onredelyk, of beestagtig, maar zelfs strydig met de
natuur, is aan te merken. Die genen, die zig aan onmaatigheid overgaven, wierden van de Heidensche Zedemeesters brutales, en beestagtige menschen genaamd: om dat men de gulzigheid, ten minste in sommige beesten bespeurd. Zoo zegt Andronicus Rhodius, naar de vertaling van Daniel Heinsius: Quare in iis demum voluptatibus habemus, temperantia spectatur, aut intemperantia. Hae autem tactus sunt, aut gustus. Unde etiam θηριώδεις, brutales quodam modo, & serviles esse intemperantes videntur. Qua in iisdem, quibus bruta delectantur, incontinentes sunt voluptatibus. Paraphrasi Ethicorum Nicomacheorum. l. 3. cap. 10. § 5. pag. m. 177.
En een weinig verder vervolgd die zelve Grieksche Schryver aldus: Waarom Philoxenus Erixius, ὀψοφάγος ὼν, een vraat, zig den hals van een kraanvogel toewenste, op dat hy te langer aandoening van de smaak mogte hebben. ib. p. 178.
IV. En hoe de gewoonte van dronkenschap voor redelyke schepselen niet alleen
onbetaamelyk zy, en iet waar van de beesten meestal een afkeer hebben: maar ook hoe onnatuurlyk, ja met de natuur strydig, het zy zig in dronkenschap te verloopen. Als ik reeds getoond heb Kap. X. § I. enz.
V. Dat men overdenke, hoe schandelyk de ondeugd van dronkenschap, en vooral de gewoonte der zelve gehouden word, niet alleen onder Kristenen, dienze op verbeurte van een eeuwig geluk, en op een eeuwige en gruwelyke straffe, door God zelf uitdrukkelyk verboden is; maar zelfs onder alle eerelyke burger-maatschappyen van allerlei, zelfs Heidense volken, die dezelve door Burgerwetten geweerd hebben. III. Deel, Kap. X. en XI.
VI. 3. Dat men vorder eens beschouwe de rampzalige gevolgen van de dronkenschap. Waar van'er eenige reeds zyn bygebragt. Kap. VIII.
Of wil men de gevolgen der dronkenschap in ouder Nederduits eens zien afgemaald, men hoore hier't geen Bartho-
lomeus, een Engelsman, een broeder van de Orde van St. Franciscus, daar van zegt in zyn XVIIde Boek van den Proprieteiten der dingen, zoo als dat werk gheprint is te Haarlem 1485. cap. 87.
Want die wyn sonder malen te drincken is den menschen als scarling, ofte venyn: ende als enich van dyen tween te veel ghenomen zyn soo maken si veel quaets. want dye wynen te veel ghenomen verwandelt des mans moet in verwoetheden, ende eer quaet te doen dan ghoet; ende des droncken menschen aensichte wordt bleeck, ende zyn wanghen werden hanghende, ende zyn oghen die werden leepigh ende zyn handen bevende, dye tonghe ghebonden. ende des anderen dages ruspen si, ende dat stincket ofte van der dooden luden grave waer. ende si hebben groote steecten in't hoeft, ende die roeke boven in den mont is hem bitter, ende dan so dorst hem meer dant daer te voren dede. Asoe zyn die dranckers. Dit seyt Plinius Ga naar voetnoot* en Isaac Ga naar voetnoot† met hem aldus:
Noch is dat sake, dat men den wyn neemt ter dronkenschap toe, dicwyl soe lescht hy't licht der reden, ende starct die beestelycke craft; waer of dat lichaem blyft als en scip in der zee, dat ghenen stuerman en hevet, ende ghelyk eenen Heer dat gheynen beytsman en heeft. Ende die dronckenscap maect oeck van een wys man enen geck, ende van enen ghoedertieren man een verkeert ezel, ende is een sake alre sunden. Want si vallen in dootslach, in overspel, in dieften. Ende hier om ist sake dat yemant zyn huusghesinne verwaren wil, ende beschermen van scanden, ende van sunden, die moet se hoeden van veel drincken, ende dat si niet meer en drincken dan hare naturen wel becoemt.
Men hebbe dan te overwegen, hoe de gevolgen der dronkenschap uit komen op schande, en schade, en verderf van lighaam en ziel, tydelyk en eeuwig. Hoe dat zy, onder andere uitwerksels en gevolgen, de geheugenis uitwist, het verstand bedwelmd, het oordeel vervalscht, de gezondheid bederft, als reeds getoond is, ja het leeven verkort, en de dood ver-
haast. Die aan dit leste nog zou konnen twyfelen, zie eens zonder vooroordeel, hoe onwederspreekelyk dit aangetoond, en klaar bewezen zy door den braaven en vermaarden Engelschen Godgeleerden Dr. Lucas, in zyn onderzoek van 's menschen Gelukzaligheid. II. Deel II. Hoofdst. bl. 198. enz. en 229. enz. Waar toe wy, kortheidshalve, den twyfelenden wyzen.
En waar toe zou dog de Wet der natuur, en der Goddelyke Openbaring, waar toe de Burgerwet, waar toe voorzigtigheid, waar toe de ondervinding, waar toe de Goddelyke Wetgeving, en beloften, en dreigementen, strekken, als niet alleen het leven, en sterven, en de tyd en wyze van dien, maar ondeugd, en deugd, als aan zeeker noodlot onveranderlyk bepaald waren?
VII. 4. Wyders, hoe nadrukkelyk en afschuwelyk de oude Heidenen zelfs, overtuigd van de schandelykheid en schadelykheid, en rampzalige uitwerkselen der dronkenschap, dezelve weleer verbeeld, en ten toon gesteld hebben.
Te weten, de dronkenschap werd wel eer onder de Heidenen verbeeld door een oude vrouw, met een gefronst en roodagtig wezen, vrolyk, en lagchende; houdende in haar regter hand een glas wyn; met een kleed van koleur als verslenste rozen; en met een Panther aan haare linker hand.
En met reden, vermits'er een mensch niets meer ouwelyk maakt, en verzwakt, dan de dronkenschap.
Haar vrolykheid, en lach, geeft te kennen, dat dezelve eigen zyn aan Bacchus, of de dronkenschap, daarom genaamd Lyaeus, om de zorgen en ongerustheden te verdryven, en de dronkaarts in schyn vernoegd, en in hunne oogen gelukkiger te maken, dan Koningen.
De Panther, die, volgens Aristoteles, een beest is, zoo wreed, en onhandelbaar, dat men 't niet weet te temmen, nog te bedwingen, verbeeld het brutaale, en wreede humeur der dronkaarten.
Dezelve dronkenschap werd ook wel van de Heidenen verbeeld in een onbeta-
melyk en onkuis postuur, om dat deeze ondeugd den mensch, die zig daar toe gewoonelyk overgeeft, schaamteloos maakt. Zie het byvoegsel van eenige Emblêmes, of Zinnebeelden, agter de Iconologie, ou la science des emblemes, devises, &c. tiré la pluspart de Cesar Ripa, par J. B. impr. a Amst. 1698. tom. II. pag. 546. en Cesar Ripa in't Duits bl. 96.
VIII. Deze voors overwegingen werden gehouden voor tegenmiddelen tegens de dronkenschap.
Maar, gelyk het nut en noodig is, om van een kwaad bevryd te zyn, de oorzaaken te ontdekken; zoo is het ten zelven einde niet min nut en noodig voor die ontdekte oorzaaken van het kwaad zig zorgvuldig te wagten.
5. Dienvolgens heeft men zig te wagten van die oorzaaken, en aanleidingen tot de gewoonte van dronkenschap, reeds aangewezen Kap. XX. Als daar is een al te groote zugt, om hedendaagsche gezelschappen by te woonen, en zig aan derzelver gewoontens, in 't by-
zonder van luiden van aanzien, te verslaaven.
De gevaarelykheid van zoodanige gezelschappen, en kwaade, en aanzienelyke voorbeelden, is reeds getoond. K. XX. § II.
Om welke reden men met kwaaden, (inzonderheid met dronkaarts) niet moet, nog kan, ten minste niet gemeenzaam, verkeeren, dan met klaarblykelyk gevaar van de eer, en deugd. Het is waar, dat het niet altyd in onze magt zy, om de ontmoeting van zulke persoonen te vermyden; zy zyn te talryk, en indringende, om geheel te worden gemyd; ten zy men, gelyk de Apostel zegt, uit de wereld wilde gaan. Maar alle vrywillige ommegang voorondersteld een verkiezing, waar van zig een yder, die wil, onthouden kan, zig houdende op de buitenste kant van de beleefdheid, zonder eenige toegang van naauwe vriendschap, en gemeenzaamheid te dulden. Op dezen grond, en deze wyze, en met deze vertaalde woorden, redeneerd de Ridder Steele in zyn Boekz. der Juff. bl. 281.
IX. Maar ik kan hier niet nalaten in 't voorby gaan nog aan te merken, dat, gelyk de voorbeelden der aanzienelyksten de meeste kragt hebben ter verleidinge ten kwaade, zy ook van groote kragt konnen zyn ten goede, in't byzonder ten opzigte van het weeren van de dronkenschap. En by gevolg, dat de aanzienelykste luiden des te meer verpligt zyn, zig van dronkenschap te wagten, hoe meer dezelve hunne agting kan verminderen, en hoe meer hun voorbeeld verleidende, en verderfelyk kan zyn voor anderen.
En dat, hoewel het bezwaarelyk valt voor Vorsten en Overheden, door Burgerwetten diergelyke ondeugden te beletten, en tegenstrydige deugden in oeffening te brengen, volgens Kap. XVII. § VII.
Zy egter, zoo met hun eige voorbeeld, als anderzins, hier in zeer veel konnen te weeg brengen.
Ik zal my over de wyze hoe, niet verder uitlaaten; maar alleen eene plaats bybrengen van een berugt Schryver, waar in dit klaar vertoond word.
Aanmerkelyk is het zeggen van den Auteur van een ontwerp tot bevordering van den Godsdienst, in't Engelsch beschreven door den vermaarden Doctor Swift, ook in het Fransch vertaald, onder den titel, Projet pour l'avancement de la Religion, te zien in het tweede Deel van zyne werkjes, onder den titel van the tale of a tub; of, naar de Fransche vertaaling, le Conte du tonneau. &c. pag. 202. & suiv.
Une preuve certaine de la perversité de la nature humaine c'est que le seul exemple d'un Prince vicieux, entrainera en peu de tems la masse generale de ses sujets, & que la conduite exemplaire d'un Monarque vertueux n'est pas capable de les reformer, si elle n'est pas capable de les reformer, si elle n'est pas soutenuë, d'autres expediens. Il faut donc que le Souverain, en exercant avec vigeur l'autorite, que les Loix lui donnent, sasse en sorte qu'il soit de l'interest, & de l'honneur de chacun de s'attacher a la vertu, & a la Piete, & que l'infamie, & la disgrace suive toujours le vice, & prive les vicieux de toute esperance d'avancement. Pour etablir ces uti-
les maximes avec succès, il devroit commencer par les introduire dans son Domestique & dans sa Cour. Ne pourroit on pas, par exemple, obliger les Domestiques & les Officiers Subalternes de sa Majesté d'assister une fois par semaine au service divin, avec des manieres decentes, de communier quatre fois par an, d'eviter les inprecations, & les discours profanes, & de se conduire, du moins en aparence, avec sobrieté, & avec sagesse? Ne pourroit on pas les assujetter a ces devoirs, en soumissant ces Transgresseurs par la suspension, ou par la perte de leurs Emploi? Et en etablissant des Officiers honnêtes gens pour prendre garde de prés a leurs actions.
Pour les personnes d'un rang plus elevé, qui exercent les Emplois Domestiques de la Cour, & qui aprochent sa Majesté même, ne peuvent-ils pas recevoir de pareils commandements de sa propre bouche, & ne recevoir de marques de sa bonté, qu'a proportion qu'ils lui obeissent exactement a cet egard? Elle pouroit d'ailleur ordonner aux Evêques, & a d'autres personnes d'une
pieté reconnuë, d'etre attentifs a la conduite de ses Officiers, & de l'avertir de leur libertinage; tant a l'egard des sentimens, que par rapport aux actions. &c.
X. 6. Daar en boven heeft men zig te wagten van de kragt der zoogenaamde Mode, welker gevaar vertoond is, en dat wel als des te gevaarelyker, hoe dat ze meer de schandelykheid der gebreken, en zondige gewoontens schynt te verminderen. Kap. XX. § III.
Een verkeerd begrip, dat veelen verleid, en verderft.
XI. Deze Mode, en gewoonte kan de voorbeelden wel vermeenigvuldigen; en de algemeenheid, en de aanzienelykheid der voorbeelden, wel eenigzins de infamie, schande, opspraak, en naklank van een zondige gewoonte onder zeker volk verminderen; dog niet wezendlyk, nog inderdaad, maar alleen in de Opinie, en meening, of waan der genen, die waanen, dat het geoorloft zy al wat gemeen, en in de mode, inzonderheid onder luiden van aanzien, is: en die daar op het spreek-
woord passen, 's Lands wys, 's Lands eer. Want, eigenlyk gesproken, zoo is, en blyft zedelyk kwaad altoos, en onveranderlyk, kwaad, en ongeoorloft, al wierd het zelfde nog zoo gemeen, en straffeloos gehouden by sommigen.
XII. We zullen dit wat nader toonen, ten opzigte van zeker soort van onregt, en de dronkenschap in't byzonder.
Al scheen het bankbreeken, of bankroetspeelen, hedendaags zoo schandelyk niet by sommigen, als het wel afschuwelyk, en infaam plagt te zyn by oude Hollanderen; en al wierd het by sommigen maar als een gaauwigheid, en een kunsje gehouden, door bankbreeken quansuis zig te redden, of om, al waar het zonder nood, en met listig opzet, maar onder het een, of ander opgeraapt voorwendsel, zelfs van zoogenaamde actie-tyden, of actie-verlies, of diergelyke gezogte pretexten, en voorwendsels meer, zig en zyne kinderen ten spoedigste, zelfs met het goed, de schade, en traanen van weduwen, en weezen te verryken; of, schoon wederom in
staat hersteld zynde, egter dezelve het hunne, tegen de intentie van een quasi-accorrd, te onthouden, en daar op, en daar van, als van eigen goed, voor of na, veel figuuren te maken; al scheen, of schynt, zeggen we, deze schande eenigzins verminderd, door de vermeerdering der voorbeelden, in het verkeerde oordeel van sommigen: de schandelykheid van de daad van moedwillige verkortinge, of onthoudinge van 't geen men wel kan, dog niet wil wedergeven, en de volharding in het onthouden van het gene eenes anders is, of waar by een ander is verkort, en hem 't zyne word onthouden, niet tegenstaande men het vermogen heeft, of in staat geraakt is, om ten vollen aan een iegelyk het zyne te konnen geven, of ten minste meer ten honderd, dan men tot nog toe gegeven heeft: deze schandelykheid van onregtvaardigheid blyft echter even groot in zig zelve, by verstandige, eerelyke, en Godvrugtige luiden: als die oordeelen, dat dezelve ongeregtigheid en schande hun blyft aankleven, en zelfs aan hun kroost, en ergenaamen, zoo lang ze,
eenig goed bezittende, of weder tot vermogen van restitutie geraakt zynde, zig daar van niet ontlasten, nog met'er daad bekeeren, door een daadelyke herstelling van het ongelyk, en wedergeving van 't gene, waar in een ander verkort, en de bankroetier, en zyn kroost, by afgeperst verdrag, of accoord, t'onregt verrykt is.
XIII. Godgeleerden beweeren, dat zulk soort, in dien staat volhardende, zonder volle restitutie van 't geen een ander onthouden is, geen vergiffenis by God konnen bekomen, naar den aart van den Christelyken Godsdienst. De vermaarde Placette heeft een verhandeling met opzet geschreven over de noodzaakelykheid der herstelling, en wedergevinge, waar in hy het zelve in't breede is bewerende, de la restitution, vooral c. VII. VIII. IX. Het zelve beweerd de Bisschop van Bangor, Benjamin Hoadly, in zyne Verhandeling het middel om God te behagen onder 't Euangeli, uit het Engelsch in 't Fransch vertaald. I. Deel Kap. V. bl. 111, enz. als
ook Ostervalt des sources de la corruption. I. Part. I. p. 31, &c.
XIV. Regtsgeleerden zullen insgelyks beweren, dat niet tegenstaande men zelfs door bedriegelyke, en listige handelingen den dwang der Burgerlyke Wetten mogt weten te ontsnappen, dat in de vierschaar des gemoeds blyft de verpligting tot restitutie, en volkome voldoening, wanneer, en zoo ras men daar toe in staat geraakt is. En, dat men, dan nog volhardende in het verzuim van wedergeving van het afgekorte onthoudene, en resterende, in gebreke blyft van het voldoen van zyne schulden, en volhard in moetwillig onregt. Zie De Groot, Pufendorf, Barbeyrac. En de beschreve Regten, zoo wel als het Regt der Natuur, verklaaren, dat niemand mag ryker worden, door eenes anders ongelyk, en schade. Jure naturae aequum est neminem cum alterius detrinento, & injuria fieri locapletiorem. l. 206. D. de reg. jur.
XV. Daar zyn daaden, die schandelyk zyn in zig zelven uit haare natuur; en die
schandelyk zyn, naar de opinie, of gewoonte van een land. De eerste schandelykheid word nimmer; en de andere somtyds veranderd, naar de verscheidenheid van oordeelen, zeden, en gewoontens. Quo respicit Ulp. in l. probrum 42. D. de V. S. dum dicit, probra quaedam natura turpia esse, quaedam civiliter, & quasi more civitatis, ut puta furtum.
De dievery mogt by sommige Burgeryen, en by de Egyptenaars, en Lacedemoniers, of niet schandelyk, of ongestraft gehouden worden: ze bleef schandelyk naar de onveranderlyke Wet der Natuur, en naar het Regt der Volken. Quasi vero sequiora aliquarum gentium facta possint quicquam ex divina omnium consensione per vertere. &c. Vid. Zoes. ad P. XLVII. II. 2.
XVI. Alzoo weinig dan als de gewoonte van steelen, en de meerder voorbeelden van dievery, hoewel onstrafbaar gehouden by sommigen, de innerlyke schande en infamie der onregtvaardigheid konnen veranderen, of verminderen.
En alzoo weinig als het grooter getal van onregtvaardigen, en in't byzonder van dat soort, die bankbreekers, of bankroetiers, worden, om zig te verryken; of die, tot staat gekomen van restitutie, weigeren rekening, en voldoening, enz. (want bankbreuken, en bankroeten, uit rampen, ongelukken, en onschuldig, en wezendlyk en klaar bewezen beklaagelyk onvermogen, worden hier uitgezonderd) de schande van hunne onregtvaardigheid, en schelmstukken verminderd by eerlyke, en Godvreezende luiden:
Alzoo weinig word de schandelykheid der dronkenschap door het grooter getal van dronkaarts verminderd, by eerelyke, en Godsdienstige luiden, die de daaden, en deugden, en ondeugden, waardeeren of brandmerken, naar het ligt der natuur, en dat der Goddelyke openbaringe.
Calvyn zeide: Deze reken ik de doodvyanden des Euangeliums te zyn, niet de Paus, niet de Ketters, niet de Bedriegers, niet de Tirannen, (want deze alle woeden buiten de Kerk,) maar wellustigheid,
maar dronkenschap, maar zotte overdaad, enz. en zoodanige dingen, die van binnen de Kerke haar eer verduisteren. Mori Calvinus p. 30. Witz Twist aes heeren bl. 346.
Gelyk het met de soorten van onregtvaardigheid, zoo gaat het ook met dronkenschap; geen gewoonte, nog aanzienelyke voorbeelden, nog algemeenheid van zekere gebruiken, veranderd de natuur van 't zedelyk kwaad, nog kan een zonde in een deugd veranderen, nog des zelfs schande verminderen, by eerelyke, en deugdzaame, vooral Godvrugtige luiden. Non quaerimus quid factum Romae, sed quid Romae fieri debuerit; nec propter auctoritatem & multitudinem populorum peccantium scelus aliquod in virtutem abibit. 't Geen de Hoogleeraar Sieben zeide, in een ander geval, mogen we met weinig verandering op dit toepassen: De vraag is, niet, wat te Rome, en in Nederland in gebruik, of gedaan zy; maar, wat behoorde gedaan te worden. En, nog door het gezag, nog de veelheid der volken, die aan zonden verslaafd zyn, zal een on-
deugd oit in deugd veranderen. Oration: pro justita, in Carnead. p. 35.
Wy besluiten dan, dat nog het vermenigvuldigen, nog de aanzienelykheid der voorbeelden, nog volkgewoonte, nog mode, de wezendlyke schandelykheid der ondeugden, nog in't byzonder der dronkenschap, zoo weinig als der dieverye, verrykende bankroeten, en onregtvaardigheid, konnen verminderen, nog wegneemen.
XVII. Waarom Burgundus, in dit opzigt, de zaak niet wel schynt te begrypen, als hy vertoond, dat het in Nederland niet schandelyk is zig in dronkenschap te verloopen; maar dat het in Spanje een infamie met zig sleept: dat men derhalven moet inzien de plaats, daar iemand zig in dronkenschap verloopt, en dat men al de schandelykheid, die de dronkenschap aankleefd, moet toeschryven aan de plaatselyke gewoonte.
XVIII. 't Is klaar, dat sommige daaden, zoo schandelyk zyn gehouden, dat de Burgerwetten allen, die daar aan schuldig zy, teffens eereloos verklaaren, als daar
door hunne agting verloren hebbende.
Niet minder is het bekend, dat de beschreeve Regten onderscheid maaken tusschen een infamia juris, en infamia facti. Vid. P. tit. de his qui notantur infamia. d. i. een eereloosheid, die door de Wet aan het feit gehegt word; en een eereloosheid die het feit aankleefd, zonder uitdrukkelyke verklaaring van de Wet, naar het oordeel van eerelyke, deftige, en Godvreezende luiden. Vide Busium, Zoes. Bockelm. Voet. ad d. t.
Zelfs gaan de beschreve Regten zoo verre in't onderscheiden van de schandelykheid der feiten, datze, buiten die tweederlei infamie, een derde, dog ligter soort van schandelykheid, aangemerkt hebben; scilicet levis notae macula, utrique infamiae affinis, sed tamen ab utraque differens, quae oritur ex sordido vitae genere. l. 27. C. de inoff. test. Vid. Bockelm. comp. J. de poen. temere litigant. Nec non Donellum, quamvis, unum tantum infamiae genus, scil. contrarios existimationis damnum, quod jure irrigatur, uberius asserentem.
De jur. civ. lib. XVIII. c. VI. p. 1023. 1170 b.
Dat nu in't byzonder de dronkenschap inderdaad schandelyk is, en dus met een infamia facti gemerkt naar regten, hebben Regtsgeleerden in't byzonder beweerd, en daar onder Perezius, wel eer Hoogleeraar in de Regten te Leuven: Infamia facti est, qua quis apud honestos viros pro infami habetur, quamvis eum, neque lex neque judicis sententia infamem declaret; verbi causa, qui, &c. & qui ebriosus est, licet a judice nunquam deprehensus, re ipsa tamen, & opinione honestissimorum virorum famae existimationem non effugit. l. 39. D. de furtis. in C. II. t. XII. § I.
XIX. Indien Burgundus nu alleen sprak van een wettelyke, geregtelyke infamie; zoo is het zeker, dat die infamie, en deszelfs gevolgen, de dronkenschap volgen, of niet, naar de plaatselyke Wet, en gewoontens. En dat dan, naar zyne onderstelling, in Spanje iemand, om dronkenschap, door de Wet infaam zoude verklaard worden, maar in Nederland niet.
Ook beken ik dat, in zekere zin, het spreekwoord geld, 's Lands wys, 's Lands eer. Maar ik meen, dat het alleen behoorde te gelden met zekere bepaaling tot middelmaatige zaaken, die uit haren aart nog goed, nog kwaad zyn: maar nooit uitgestrekt te worden tot ondeugden.
Derhalven bedriegt Burgundus zig, als hy zegt, dat het in de Nederlanden niet schandelyk zy zig in dronkenschap te verloopen. De Wet verklaard aldaar dronkaarts om de dronkenschap wel juist niet infaam, nog eereloos; en dus is aldaar in dit opzigt geen infamia juris, gelyk hy schynt te kennen te willen geven, dat in Spanje plaats hebbe:
Maar niet te min blyft'er in de Nederlanden een schandelykheid des feits, een infamia facti, quae oritur ex facto, quod per jus notatum non est, sed existimationem alicujus onerat penes viros graves, & honestos. l. honori 2 D. de obseqparent. & patron. praestandis. l. ob haec verba 20 D. de his qui not. inf. Quali etiam infamia, seu ignominiae opprobrio, laborant,
qui bonis cesserunt. Novell. 135. a juris infamia licet immunes. l. debitores. II. C. ex quib. caus. inf. irrog. Voet. d l. n. 3.
XX. Eindelyk schynt Burgundus zig te vergissen, als hy zyn vorige redenering daar op wil gronden, dat een misdaad uit haar aart en natuur geen misdaad zy; maar alleen door de Wet, die op de eene plaats strenger, op de andere zagter is; volgens een oud gevoelen der Stoicynen.
In tegendeel is'er een natuurelyk en wezendlyk onderscheid, volgens het regt der natuur, tusschen goed, en kwaad, en tusschen eerelyk, en schandelyk; dat nog verscheide opinien, nog Burgerwetten, nog Mode, nog gewoontens, konnen, nog zullen wegneemen, nog veranderen.
XXI. Ik zal de eige woorden van Burgundus hier laten volgen, en hier mede van dit punt afscheiden: Quaedam actiones humanae, etsi bono viro non indignae, tamen in ea sunt conditione, ut, si in alia regione suscipiantur, inter inhonestas reponi videamus. Nam, ut supra ex Stoicorum sententia retuli, scelus per se scelus non est, quia
causam ejus natura non distinguit. Sed ipsa lex, quae communi utilitate aliis severior, aliis remissior. Neque enim quod hic licet, & alibi liceat necesse est. Apud Belgas vino madere turpe non habetur, cum ex bona ratione proficiscatur, ut ante ostendimus: Ebrietas autem in Hispania infamiae ducitur. Ergo, ut intelligamus an id ipsum Hispano fraudi, damnoque esse debeat, spectandum est, in qua regione ebrietas ejus inciderit, quod omnem turpitudinis causam ad eam referri deceat. Burgund. ad cons. Flandr. tract. V. n. 2. p. 155, 156.
XXII. 7. Nog moet men zig kanden tegens den zoogenaamden eisch van Complaisance, enz. en onze oude gewoonte, manier, en wat dies meer is.
Gelyk het een deugd is een ander te behaagen, met te doen wat hem aangenaam, en te laten wat hem onaangenaam zy; zo is't een ondeugd, een ander in kwaad, en zonde te behaagen. Die deugd strekt zig niet verder uit, dan het goede, en eerelyke. Kap. XX. § IX. 3.
XXIII. 8. Dat men onderscheid maake tusschen ware, en valsche zedigheid en schaamte; en dat men, dewyl we getoond hebben, dat deze laatste een van de waare oorzaaken is van dronkenschap, zig daar van ontslaa; en in ons opwekke de waare schaamte, door eene geoorloofde eerzugt, dat is een zugt tot waare eer, en Godes gunst; en door een vrees voor die te derven, of te verliezen, met iet te doen dat hem mishaagd.
En dat, daar de onbeschaamste zondaars zig niet ontzien hunne zonden vry uit te spreken, en te roemen op hunne on- en tegen-natuurlyke gulzigheid, en dus hunne eer stellen in hunne schande; een redelyk mensch, en voor al een goed Christen, zig gewenne de verkeerde schaamte te overwinnen: en dat hy zig niet schaame, (als in dit geval God, en een goed geweten meer ontziende, dan menschen) dat kwaad der dronkenschap, naar behooren, te verfoeyen, en te bestraffen; en in alle gevallen de matigheid voor-, en de overdaad tegen- te spreken; en dat niet
alleen met woorden, maar ook vooral met zyn eigen voorbeeld.
XXIV. 9. Nog is als een middel tegen de dronkenschap aangemerkt het schuwen van de ledigheid, en het verkiezen van eerelyke, en nutte bezigheden. Vergelyk Kap. XX. § VII. met Kap. XVII. § XIII. 5.
XXV. 10. Het verkiezen van goed gezelschap, van goed begrip, oordeel, en zeden; dat wel redenkaveld, geen kwaad goed noemt, nog goed kwaad, nog looft dat te laaken, nog wraakt en veragt, dat te pryzen is; ten minste in dezen opzigte.
XXVI. 11. En, indien al iemand door overylinge tot dronkenschap geraake, dat hy, voor al in dezen, zig wagte voor de aanwensels. En wel des te meer om dat de gewoonte van gulzigheid, onmaatigheid, en dronkenschap, een gewoonte is, die oorsprong heeft uit het lighaam; en derhalven moeyelyker is af-te-wennen, dan de gewoonte van matigheid, en soberheid aan te wennen, en te behouden is Want, dit onderscheid is'er tusschen gewoontens des verstands, en die, welke haar oorsprong
uit het lighaam hebben, dat men de laatste, om haar sterker te doen worden, slegts niet moet wederstreeven: zoo geweldig zyn zy, en zoo veel kragts hebben zy op ons; in plaats dat men de eerste geduurig moet aanqueeken, versterken, en oefenen; anders zullen zy haast verzwakken, quynen, en geheel in ons versterven. Deze aanmerking geeft ons de reden aan de hand, waarom goede gewoontens langer tyd noodig hebben, om zig te vestigen, dan kwaade; en waarom zy ook gaauwer verdwynen, dan deeze; te weten, om dat eene kwaade gewoonte, de dronkenschap by voorbeeld, altoos eene verandering in het lighaam veroorzaakt, en een diepen indruk in het zelve nalaat; het welk de goede gewoontens zoo niet doen, welke derhalven op dezelve wyze bewaard moeten worden, als zy verkreegen zyn, naamelyk door waakzaamheid, oefening, en werkzaamheit. Op dezen trant redeneert de Engelsche Spectator. VI. Deel, 44 Vert. bl. 303. Zie ook hier Kap. XX. § VIII.
XVII. 12. Vorder, zorg te dragen, dat men door geen valsche redeneringen, voorwendselen, nog diergelyke overleggingen verleid, nog bedrogen worden, als te zien zyn Kap. XVIII. en XIX.
XXVIII. 13. Ten dien einde zig zelf naaukeurig, zonder vooroordeel, en drift van verkeerde eige liefde, te onderzoeken?
Want in't algemeen moet een mensch die tot die ondeugd niet wil vervallen, nog daar aan verslaafd blyven, zig zelf onderzoeken, of, en hoe verre de dronkenschap, of de gewoonte der zelve, in hem plaats hebbe. En of hy geen valse beginselen toestemme, waar door hy daar toe zoude konnen verleid worden.
XXXIX. 14. En op dat dit onderzoek behoorelyk, naar waarheid, en met vrugt geschiede, moet hy zig met goede beginselen van redenering tegen de verkeerde voorwendsels wapenen:
1. | En ten dien einde overwegen, dat de wil gemeenelyk de inbeelding, kwaade neigingen, en hartstogten diend § 19. dat uit die wils-neigingen de manieren, mo- |
res, zeden, en gewoontens spruiten. enz. §. | |
2. | Dat de ondeugden niet anders zyn, dan neigingen van de wil tot een schyngoed § 70 die door langduurige gewoonten bevestigd worden § 69. |
3. | Dat een schyngoed, waar toe de ziel, nog niet verbeterd, neigd, ons misleid onder den schyn van eerlyk, of vermaakelyk, of nut. |
Dat uit het eerste spruit de ambitie, en begeerte tot hooger staat: uit het tweede de wellust, en by gevolg de dronkenschap; gelyk uit het derde de gierigheid. | |
En dat deze zyn de drie hoofd-ondeugden, die de menschen ten verderve slepen. | |
't Geen klaarder blykt uit de openbaringe, I Joh. II: 15. | |
Men zie dit in't breede beweezen, en uitgebreid door den Hoogleeraar Heineccius d. tr. &c. scil. element. Phil. mor. p. II. c. III. sect. III. § 73. &c. waar toe we, kortheids halve, den Taalkundigen leezer wyzen. | |
4. | Eindelyk, dat de gewoonte, wier kragt we reeds getoond hebben, Kap. |
XX. § IX. en vooral gevolgd van aanzienelyke, en zoogenaamde fatsoenelyke luiden, geene zonden kan in der daad verkleinen, nog de schandelykheid en schuld der zelve verminderen K. 20. § 2. 3. en 21. § 11. enz. | |
5. | En dat, als de reden en de Godsdienst ons toonen, dat iet tegen Gods wil stryd, en op zwaare straf verboden is, men des te meer verpligt is zig daar voor te wagten, hoe de gewoonte van die zonde algemeener is. |
6. | En ten laatste, dat men zig derhalven nooit verbeelde, dat 'er eenig wezendlyk heil, of goed, of waare vreugde in onmatigheid en dronkenschap kan gevonden worden; en daar over leere redeneren als in't lest van 't vorig Kap. XVII. § II, enz. reeds gedaan is. |
XXX. 15. Eindelyk werd aangemerkt, dat voor een regt Christen 't kragtigste middel tegen de dronkenschap is (behalven de pligt des gebeds, en diergelyke middelen, die de Christelyke Theologie opgeeft, veel kragtiger, dan de Wet der natuur) de overdenking van Gods Wet, en de vree-
ze Gods; of de hoop op zyne belofte, en de schrik voor zyne dreigementen, behelzende, dat geene dronkaarts het Koningkryk van God zullen beërven. Kap. X. § II.
XXXI. 16. En ten laatste, dat een Christen moet tragten, om in 't byzonder in zig te verwekken, en te vermeerderen, zeekere angstvallige begeerte, om hier zonder tusschenpoozen, en hier namaals eeuwig Gods gunst te genieten, die alleen ons van waare elende kan bevryden, en aan waar geluk kan deel geven: en daar by eene bekommerde vrees van die gunst door eenig ongeoorloofd schyn-vermaak te verliezen.
De schrandere, en zeer wel redekavelende Locke (aangetoond hebbende, anxietatem desiderii, bonum aliquod absens concupiscentis, voluntatem determinare ad successivas actiones voluntarias, dat de kommer, en angst, om eenig afwezend goed, dat men begeerd, en niet het grootste positive goed zelf, de wil bepaald tot vrywillige aaneenvolgende handelingen) brengt eenige voorbeelden, en in't byzon-
der van een dronkaard by: Overtuigd iemand, zegt hy, dat maatige middelen beter zyn, dan een slordige armoede; zoo lang iemand daar mede vergenoegd, en niet begerig, nog bekommerd van gemoed word, zoo zal zyn wil niet bepaald worden tot eenige daad, om zig uit die armoede te redden. Hoe zeer iemand overtuigd zy van het voordeel van de deugd, en dat die even noodig zy voor hem, dien eenig heil in dit leven, of hoop op 't toekomende genieten wil, als het voedsel, om dit leven te onderhouden; nogtans zoo lang hy geen honger, nog dorst heeft naar de geregtigheid, zoo lang hy in derzelver afwezen geen angstvallige begeerte gewaard word, zoo zal zyn wil niet bepaald worden, om dat oneindige goed te verkrygen. Maar allerlei andere angstvalligheid, waar door hy inwendig gepynigd word, zal zoo veel sterker zyn, en zal zyne wil tot alle andere daaden vervoeren.
In tegendeel, zegt hy, laat een dronkaart merken, dat zyne gezondheid gekraakt,
zyne kragten verzwakt worden, zyn' middelen verminderd; en dat hy in zyn volgenden levensloop, dien hy verkoos, niet dan schande Ga naar voetnoot*, en ziektens, en gebrek van alles, ja van zyn aangenaamsten drank, te wagten heeft; zoo zal nogtans de vernieuwing van eene angstvallige begeerte, om dat hy het gezelschap van zyne mededrinkeren, en het vermaak van den drank derft op zyn gewoonen tyd, hem naar de herberg dryven: alhoewel hem het verlies van zyne gezondheid, en middelen, en misschien ook van de vreugde van het andere leeven wel voor oogen zweeven: waar van het minste geen veragtelyk goed is; en 't geen hy zelfs grooter belyd te zyn, dan 't geen de kitteling aan het verhemelte door den wyn verwekt, en dan de ongeschikte, en onaartige redenen van zyne dronke makkeren hem verschaffen.
XXXII. ‘'t Gebeurd niet, om dat hy dat groter heil niet beschouwd; want hy ziet, en belyd het, en steld vast, in de tussenpoozen van zyn drinken, om het van herte te volgen; maar zoo ras als die
gemelde ontroering wederkeerd, daar uit ontstaande, dat hy zun gewoon vermaak derft, zoo word dat goed, dat men bekend het grootste te zyn, verwaarloost, en de tegenwoordige angst bepaald zyn gemoed Ga naar voetnoot* tot zyne gewoone handeling; die daar door dieper wortelen schiet, en, de volgende reis, nog grooter kragt heeft; hoewel hy ter zelver tyd heimelyk by zig zelven een vast voornemen neemt van na deezen nooit iet te zullen doen, dat het verkrygen van grooter heil mogte beletten. Hier om is hy in die geduurige elendige klagte:
Video meliora, proboque;
Deteriora sequor.
Welke spreuk, dewyl ze voor waar gehouden, en van de ervarenis bevestigd word, ook in geenen anderen zin kan verstaan, nog begreepen worden.’ De intell. hum. l. II. c. XXI. de potentia §. 35.
Nu, niets zal op zyn gemoed kragt hebben als een tegenwoordig goed, hoe hy het zig wel verbeelde, dat kragtig zyn zal om te vergoeden de wegwerping van die moejelykheit der begeerte, waar door hy geplaagd word, ten zy dat dit afwezend goed ook zyne begeerte verwekt hebbe, en die angst ook de kragt hebbe, om zyn wil te bepaalen. Want zonder dat is al het goed, waarvan hy een denkbeeld heeft, en dat hy zig vertegenwoordigd, niet anders, dan een voorwerp van enkele speculatie, en bespiegeling; en het werkt geenszins op zyne wil, nog wekt hem op om iet te doen.
Dit is de reden, waarom veelen het genoeg agten het geluk dezer wereld te genieten boven de onuitsprekelyke zaligheid van het toekomende leven, datze niet alleen als mogelyk, maar als waarschynelyk erkennen. id. d. l. §. 37. &c.
In diversis anxietatibus voluntatem naturaliter determinant gravissimae. Scil. incommodum istud ex quo maximam tunc animis molestiam capimus, illud est, quod voluntatem vulgo successive determinat in serie ista actionum
voluntariarum, equibus vit aehujus curriculum conficitur. Maxima praesens molestia stimulus est actionis, cujus sensum constantissime habemus, atque ut plurimum voluntatem determinat in electione actionis proximae. Hoc etenim memoria semper tenendum est, proprium voluntatis nostrae objectum esse actionem aliquam, & non aliud quippiam. Cum nos etenim per volitionem nihil producamus praeter actionem aliquam, in potestate nostrae sitam, ibi voluntas terminatur, nec ulterius pergit. § 40.
XXXIII. En hy geeft een reden, waarom het grootste goed niet altoos meest begeerd word, uit de natuur van 't geluk, of d'elende. Alle tegenwoordige smert is een deel der tegenwoordige elende: Maar al het afwezend goed maakt nooit een noodzaakelyk deel van ons geluk, dat wy tegenwoordig genieten; nog des zelfs afweezen een deel van onze elende. Want anders zou men noodzakelyk altoos, en oneindig elendig zyn, dewyl'er oneindige trappen van geluk zyn, die van ons niet worden genoten. § 44.
Derhalve zal een matig deel goeds de menschen buiten angst voor het tegenwoordige vergenoegen; & pauci voluptatum gradus sibi invicem succedentium felicitatem componunt, quae potis est animos illorum explere. En dit steld hy onder de redenen, waarom de menschen volharden in het opvolgen hunner dierelyke lusten boven den lust tot het beste heil, de eeuwige vreugde. § 38, & seqq. & § 44.
Hy prys het antwoord van zekeren Arts aan iemand, die zeere oogen had: zooje grooter vermaak schept in't gebruik van den wyn, dan van uwe oogen, zoo moet gy den wyn kiezen; maar zoo 't vermaak van 't gezigt u grooter zy, dan 't vermaak van te drinken, dan is de wyn kwaad. § 54.
XXXIV. Vorder vertoond hy, hoe dronkaarts zig in hun oordeel bedriegen met het tegenwoordig vermaak niet behoorelyk te vergelyken met de toekomende smert. ‘Indien die walging van de maag, zegt hy, en die hoofd-pyn, die sommigen niet veel uuren daar na treft, het ver-
maak van het drinken op het zelfde oogenblik, als hy de glazen uitdrinkt, verzelden; niemand, meen ik, zou, hoe aangenaam hem die glaazen zyn mogten, op die voorwaarde zyn lippen willen zetten aan dezelve, die hy nogtans dagelyks drinkt. Dus word het slegte verkozen door bedrog, dat ontstaat uit een weinig onderscheid des tyds. enz.’
Hoc modo solemus nosmet decipere in re voluptatis & doloris, aut verorum respectu graduum beatitudinis, aut miseriae: vera sua portio futuro denegatur, & quod praesens est, quasi maximum essert, primas in electione obtinet. &c. § 63.
XXXV. Die de redekaveling van Locke wel en naauwkeurig overdenkt, en herkaauwd, zal erkennen de voorbeschrevene noodzaakelykheid van zekere angstvallige begeerte, om de gunst van God te blyven genieten, als een der kragtigste tegen-middelen, ook tegen de dronkenschap, en onder andere, ook besluiten, dat God, die door middelen werkt, de magt van
redekavelen aan een redelyk mensch verleend, en laat, om ze tot zyn oogwit wel te gebruiken; en door dat middel, ook ten opzigte van de dronkenschap in't byzonder, van den verkeerden meer en meer overtuigd, allengskens op den regten weg te geraaken.]