Nederlands displegtigheden. Derde deel
(1735)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |||||||||
Kapittel XX.
|
1. | Kwaad gezelschap, inzonderheid van aanzien. |
2. | De kragt der mode, verleidende tot de gewoonte van dronkenschap, door voorbeelden, inzonderheid van aanzienelyke luiden. |
3. | Een complaisance; of al te groote poging om te behaagen aan het gezelschap; nevens zekere valse schaamte. |
4. | Vermindering van vreeze Gods naar maate van de vermeerdering van de valse schaamte, of van de vreeze voor het verlies van de gunst van het gezelschap. Onderscheid tussen een waare, en een valsche zedigheid, en schaamte. |
5. | Zekere schaamteloosheid, of zoogenaamde zorgelooze gerustheid, door den drank verwekt, of vermeerderd. |
6. | Ledigheid, en gebrek van redeneering. |
7. | Gebrek van goed, en noodzaakelykheid van niet dan kwaad gezelschap by te woonen.] |
[I. De voorgewende redenen, die in het voorgaande Kapittel zyn gemeld, zym maar pretexten, en voorwendsels, waar onder men het kwaad van overdaad, onmaatigheid, gulzigheid, en de
gewoonte van dronkenschap zoekt te verbergen, voor te spreken, en te verschoonen; en waar mede men deze ondeugden zoekt te vernissen, en, waare het mogelyk, een glimp van deugd, of ten minste van politesse, civilite, enz. of beleefdheid, welvoegelykheid, of van wellevendheid te geven.
II. Dog die de waare aanleidingen, en oorzaaken der dronkenschap naaspoord, zal bevinden, datze veeltyds inderdaad deze zyn:
1. Een zugt tot, en een dagelyksche gewoonte van het bywoonen van veelerlei gezelschappen. Want, dewyl onder de menschen het getal der kwaaden dat der goeden verre overtreft: zoo ziet men in gezelschappen doorgaans veel meer kwaade, dan goede voorbeelden, en hoord men meer kwaade, dan goede redeneringen, en samenspraaken. En bekend is't oude zeggen, Corrumpunt bonos mores colloquia prava, kwaade samensprekingen bederven goede zeeden. By kwaaden hoord men pryzen dat kwaad, en veragten dat goed is.
Een mensch is noode met een onverschillig, laat staan met een veragtend oog, aangezien; inzonderheid van die genen, daar hy meest by verkeerd. Zulken tragt men vooral te behaagen. En dus volgd, en doet men 't geen zy pryzen, en laat het geen zy laaken.
Men noemd het botheid, onkunde, ongemanierdheid, onfatsoenelyke opvoeding, zyn weereld niet te verstaan, of kwaadwilligheid, stugheid, onbeleefdheid, zig naar de zeden, en manieren, van 't gezelschap niet te voegen. Daar tegen aan te streeven, is bisar, korsel, eigenzinnig, singulier te willen wezen, enz.
En zig te voegen naar de manieren, gewoonte, en wil van het gezelschap, dat vereerd men in tegendeel met allen lof. En dus word ook allengskens de gulzigheid, en dronkenschap geroemd, en einde als loffelyk na- en op-gevolgd.
III. 2. Voornaamelyk als men staroogd op aanzienelyke voorbeelden. En hoe de moede, vooral onder aanzienlyken, de schandelykheid sommiger zaaken schynt te verminderen.
Men moet niet hoopen, dat men zig veel zal toeleggen, om ontdekkingen te doen in de Zedekunde, zoo lang als de begeerte tot agting, rykdom, en magt, de menschen zal aanzetten, om zig te vereenigen met opinien, en meeningen, die gezag gekregen hebben door de mode; en in vervolg om bewysredenen te zoeken, om dezelve voor goed te doen doorgaan, of te blanketten, of haar leelykheid te bedekken. enz. Zoo spreekt de Heer Locke, Essai sur l'entendement humain. liv. IV. chap. III. § 20. p. 702. Zie ook Patrhasiana tom. II. p. 66, ½c. & Pufendorf &c. dans le Preface de Barbeyrac. p. XVIII.
De pas gemelde zeer schrandere Locke spreekt van de kragt der Mode, naar myne vertaling, aldus:
De mode eenmaal gevestigd zynde, zoo is het geen wonder, dat ze in dit punt (ontrent de opvoeding der kinderen enz.) gelyk in alle andere, de rede overheersche; en dat het grootste deel der genen, die hun rekening vinden, met de Mode op te volgen, zonder de moeite te nemen van dezel-
ve te onderzoeken, gereed zyn om alle die gene als ketters te handelen, die de Mode durven verwerpen. Maar men kan zonder verwondering niet zien, dat in deze zaak luiden van fatsoen, qualiteit, en verstand Ga naar voetnoot*, zig ook laten misleiden door de gewoonte der manieren, en door een soort van een blind geloof Ga naar voetnoot†. De l'educ. des enf. § 97. p. 172.
IV. 3. Zyn'er, die nog redeneren, en daar door zig kanten tegen zondige gebruiken, ligt laten die zig overwinnen door zekere valsche schaamte, of een gevolg van die voors. al te groote poging, om anderen te behaagen. Deze gewoonte van zig naar 't grootste getal van 't gezelschap te voegen, om welbehaagelyk te zyn, en dus ook het zelve in gulzigheid, en dronkenschap gelyk te worden; deze poging, om anderen te behaagen, of de Complaisance, in zeker opzigt een deugd zynde, moet nooit zoo ver gaan, dat men zig schaamen zou te weigeren,
't geen met de deugd, reden, en goede zeden strydig is. Brutus zegt by Plutarchus: Dat iemand, die niet geleerd heeft eenige dingen te weigeren, zeer kwalyk opgebragt is.
De geestige en vernuftige Addison, sprekende van een jongman, die, schoon hy niet gewoon was onmaatig te drinken, egter in een gastmaal de gezondheden, die men hem toedronk, niet dorst weigeren, en daar door zoo schielyk dronken wierd, dat hy zig meester maakte van het gesprek, het hoogste woord voerde, vervaarlyk schreeuwde en tierde, yder van het gezelschap hoonde, en den Heer, die hem onthaalde, met een fles na het hoofd gooide, enz. schryft dit toe aan een valsche schaamte, en toond aldaar deszelfs droevige gevolgen: Deze valsche schaamte, zegt hy, heeft mogelyk al zoo veele menschen van beide de Sexen tot de grootste gebreken, en misslaagen doen vervallen, als de allerverfoeyelykste onbeschaamdheid: en zy is zoo veel te strydiger met de reden, om dat zy niet strekt om ons zelfs, maar
om anderen, tegen onzen zin, ten koste van onzen goeden naam, onze eer, of onze gezondheid, vermaak aan te doen; en dat zy zelfs op heeter daad gevolgd word van wroegingen, die zich in andere misdaaden niet doen voelen, dan na dat zy gepleegd zyn.
En, gelyk men zig bedriegd en verleid door den gewaanden eisch van complaisance, en behaagelykheid aan 't gezelschap; zoo ook met den eisch van welleevendheid. Want deze welleevendheid zal niet konnen beteekenen een manier van leven, die gerigt is naar Godsdienst en Rede; maar naar de mode onder de aanzienelyksten. Maar beleefdheid, en goede zeden verpligten ons niet om dwaas te zyn: en 't is de grootste dwaasheid verzot te zyn, op zulk een gezelschap, waar in wy onze onnoozelheid niet konnen beschermen; en waar in de vreugde, en blydschap, die ons bekoren, de gemoederen bederven; en dezelve vervullen met ligtvaardigheid, en onreinheid. Steele, van de bezigheid, in zyn Boekzaal der Jufferen, bl. 18. en in
zynen Snapper, II. D. LVIII. Vert. alwaar hy dit besluit maakt: De toegevendheid, die men aan het oordeel des menschelyken geslagts schuldig is, moet ons niet tegen het ligt der reden doen aangaan enz.
En wat den lofbelangt, die men verwagt uit de zugt van behaagelyk te zyn aan het gezelschap; dezelve vernuftige Schryver toond in zyn laatstgemelde Werkje, niet alleen hoe ydel dezelve; maar ook hoe bedriegelyk deze verwagting zy.
En een ander vermaard Schryver beweend, dat'er geen soort van menschen meer te veragten zyn, dan die vreezen, om zulke of diergelyke zaaken veragt te zullen worden. Il n'y a qua ceux qui sont effectivement meprisables, qui craignent d'etre meprisez. Voyez Maximes Morales n. 86. après l'Elaquence du temps. p. 259.
Zie ook van deze valsche schaamte, als een bron van de verdorvenheid onder de Christenen, en van der zelver gevolgen, als ook van de middelen, om dezelve val-
sche schaamte te overwinnen, Ostervald, des sources de la corruption. part. I. source. V.
V. 4. Wyders zoo verminderd allengskens de wroeging, en schaamte over 't kwaade, naar maate dat de vrees voor God verminderd, en de vrees voor't verlies van menschelyke gunst, en een soort van valsche zedigheid en schaamte, toeneemt.
Want de waare zedigheid, en schaamte moet van de valsche, en kan zeer ligt, zelfs ten opzigte van haare strydige uitwerkselen, onderscheiden worden.
Niets is beminnelyker, dan de waare zedigheid, en niets veragtelyker, dan de valsche. De eerste behoed de deugd, en de andere verraad haar. De regte zedigheid schaamd zig iet te doen, dat met de rede stryd; en de valsche, dat met den zin van het gezelschap niet overeenkomt. De waare zedigheid myd alles wat misdaadig, en de andere wat niet na de mode is. De laatste is algemeen, los, wild, en onbepaald: de eerste besloten binnen de paalen van voorzigtigheid en Godsdienst.
Wy mogen besluiten, dat de schaamte valsch en gebrekkelyk zy, die iemant tot iet brengt, dat onbescheiden, of ongerymd is; en hem wederhoud van iet, dat goed, eerlyk, of pryslyk zy, enz.
Deze valsche zedigheid brengt ons niet alleen tot zaaken, die onbescheiden, maar zelfs tot dingen die ten hoogsten misdaadig zyn. Wanneer men Xenophanes van bangheid beschuldigde, om dat hy zyn geld niet wilde wagen in een dobbelspel, antwoordde hy: Ik beken, dat ik uitnemende bang ben; want ik durf niets onbehoorlyks doen. Een man van een verkeerde zedigheid zal in tegendeel alles doen, wat men van hem vergd; en vreesd alleen iet te doen, dat het gezelschap, waar in hy is, kan mishaagen. Hy doet altyd mede gelyk de anderen, en praat altyd gelyk de anderen. Hy volgd steeds de party, waar onder hy zig heeft begeven, hoe onverantwoordelyk en misdaadig haar gedrag ook zy. Wat by haar in zwang is, neemt hy voor den regel voor zyn gedrag aan. Ik beken, dat niets gemeener is, dan dit,
en egter kan ik'er my niet genoeg over verwonderen: want, kan'er iet wonderlyker en belagchelyker bedagt worden, dan dat menschen zig schaamen het ligt der reden, en de grondregels van eer, en deugd, te volgen, uit vreeze van iemand te mishaagen; en dat andere zig niet schaamen van zig op eene onredelyke, oneerlyke, of ongeregelde wyze te gedragen, om iemand te behaagen? Op deze wyze redeneerd de zeer vernuftige en geleerde Engelsche Schryver, in den Spectator V. Deel XVII. Vert. bl. 128. enz.
VI. En 't is deeze zelve valse schaamte, die een mensch niet alleen doet doen het geen hy moest nalaaten, maar ook nalaaten 't geen hy moest doen. Men haat de geveinsden, die door het uiterlyke eenen schyn van Godsdienst zoeken te vertoonen, daar ze ongodsdienstig van herten, en zonder waare vreeze Gods zyn; en met reden: maar sommigen, uit vreeze, dat ze voor zulke geveinsde mogten aangezien, en onder de fynen en fymelaars geteld worden, durven in gezelschappen, daar de ondeug-
den vry uitgesproken worden, de ondeugd niet tegen-, en de deugd niet voor-spreken, nog voor-staan. En dus schaamt men zig dikwils uiterlyke pligten van den Godsdienst waar te nemen, die men liever in't geheel nalaat, als dat men, met dezelve te plegen, aan kwaadaardigen gelegenheid zou geven van ons onder huichelaars te tellen. De meergemelde verheve, en schrandere Addison klaagd over, en bestraft dit gebrek in zynen Landaart:
Onze overtollige zedigheid doet ons schaamrood worden over alle oefening van Godsdienst, en Godsvrugt. Deze gewoonte neemt zoo wel by ons (Britten) aan, dat in veele voornaame huizen de Heer van 't huis zoo beschaamd is, dat hy het hart niet heeft om den zegen te spreeken, aan zyn eigen tafel, over eene maaltyd, die hy zelf heeft doen bereiden. Een gewoonte, die niet alleen by geene van onze Nabuuren gebruikelyk is, maar by de Heidenen zelfs voor godloos gehouden werd. d. l. bl. 131.
En och of de Nederlanden onder de Nabuuren mogten geteld worden, van
welke hy dit leste met waarheid mogte gezegt hebben, en nog zeggen!
VII. 5. Waar by veeltyds komt zekere gerustheid, of liever zorgeloosheid, en schaamteloosheid, door den dronk verwekt, en vermeerderd: waar door een dronkaart stoutmoedig bestaat in dronkenschap, dat hy, nugteren, uit schaamte niet zou durven bestaan, of niet dan met angstvalligheid, en vreeze uitvoeren, en met wroeging en berouw nadenken.
Zedigheid is een vrees voor schande en oneer. Deze geneigdheid is eigen aan de kinderen, en een wonderlyk voordeel tot alle goede voornemens. Die bevreest zyn om te misdoen, zyn zedig, zegt Aristoteles; en die zyn bevreesd, om te zullen misdoen, die meest bekwaam zyn om het te doen; gelyk de kinderen zyn; om dat zy zeer onder de magt van hunne driften zyn, zonder eene gelykformige kragt der reden, om dezelve te bestuuren, en onder te houden.
Dus is de zedigheid eigenlyk geen deugd, maar zy is een zeer goed teeken van een
handelbaaren, en buigzaamen aart; dat een groote verzekring, en beveiliging is tegen de zonden, en ondeugd. Kinderen, die onder de wederhouding der zedigheid zyn, worden aangemerkt van de grootste hoop te wezen: terwyl de onzedigheid een ondeugende aart is, los gebroken, en ontkomen van alle bepaaling. Dan is'er niet overig, om een onbeschaamd mensch van de zonde te wederhouden, wanneer de vrees van de schaamte weg is; want de zonde zal haast bezitting nemen van dien persoon, wien de schaamte verlaten heeft. Op dezen voet redeneerd de Ridder Steele. Boekz. der Juff. II. D. van de moeder bl. 307.
Nu, niets is'er dat de zedigheid, schaamte, en vrees voor oneer en schande, die teugels tegen de zonde, meer verdryft dan de gewoonte van zig in dronkenschap te verloopen.
Die dan overgegeven is om zyne lusten den toom te vieren, en van geen schaamte, nog vreeze meer weêrhouden, nog van wroeging en naberouw geknaagd
wil zyn, vind geen beter middel tot verdooving, en verstomping dezer prikkelen, nog tot verharding en volharding in zyne zorgeloosheid, dan de dronkenschap. En hoe meer hy zig daar in verloopt, en daar in euveldaaden bedryft, hoe lastiger het hem zyn zal nugteren te overwegen, wat hy in dronkenschap uitgevoerd hebbe: en dus zoekt, en loopt hy naar 't oude middel zyner schaamtelooze zorgeloosheid.
VIII. 6. Daarenboven, velen vervallen tot brassery, en dronkenschap door ledigheid, en gebrek van redenering: Mogelyk word'er niet veel agt op geslagen; maar't is een zaak van de uiterste aangelegenheid, dat men zynen leeftyd behoorlyk weet te genieten, en die te smaken zonder eenig inmengsel van onstuimige driften, of misdaadige begeerten. Door gebrek van redenering ziet men de weereld vol vraaten en zwelgers; en een tallooze meenigte van lediggangers, dewelke om niet steeds met de armen over malkander te zitten, zig onophoudelyk bezig houden, met het oefenen
van hunnen smaak, of hun gevoel. En wat zal men zeggen van het leui ledige gilde der eeuwigdurende Tabaksmookers, en snuivers? Dus redeneerd de Engelsche Spectator III. D. IV. Vert. bl. 25.
IX. 7. Waar by dan eindelyk komt de gewoonte, en een gewillige slaverny van zyne lusten op te volgen, en begeerelykheden te voldoen. Die zoo verre gaat, dat sommige zonden, by sommige menschen, en gantsche volken, voor geen zonden gehouden worden, alleen om dat zy door de gewoonte verblind, en verhard zyn. Vide Problemata varia. Anno. 1630. probl. 37.
Dus is, en word dan onder de waare oorzaaken van de gewoonte van dronkenschap opgeteld de gewoonte zelf, te weten, zo van't zien, als't volgen der voorbeelden.
't Is deze die alles, dat in den beginne moeyelyk is, eindelyk ligt, en 't geen waar van men in den beginne een afkeer heeft, allengskens aangenaam maakt.
Het verstand word verslingerd op het geen, waar aan het gewoon is, en het
word, niet dan met weerzin getrokken van den weg, welken het lang betreden heeft.
De zaaken, die ons in het eerst onverschillig voorkwaamen, zyn het niet alleen die door de gewoonte vermaakelyk worden, maar ook die in den beginne moeyelyk, en zwaar scheenen.
De uitmuntende Ridder, François Bacon, merkt aan, dat geene zaaken onzen smaak meer behaagen, dan die, welke ons in den aanvang walgden. Hy brengt voorbeelden daar van by, ontrent den wyn, de koffy, en andere dranken, die op de eerste proeve zelden smaaken; maar die wy geduurende ons gantsche leven met vermaak drinken, zoo wy'er eens smaak in gekregen hebben.
Het is eveneens gesteld met het verstand: want na dat het zig aan deze of gene oefening gewend heeft, verliest het zynen afkeer voor de zelve niet alleen, maar zy word het eindelyk tot vermaak: zoo kan de Ziel allengskens verslingeren op het geen waar van zy in den aanvang een afkeer had.
Op deze wyze redeneerd de Schryver van het VIIde Vertoog van het Vde Deel van den verrezenen Socrates of Spectator, of liever de vermaarde Addison, dat uitsteekend vernuft van Groot Brittannie, wiens naam door de C, onder het voors. Vertoog geplaatst; aldaar doorgaans word te kennen gegeven.
X. Men voege hier by de schande, die de dronkenschap, en dronkaarts aankleeft, zoodanig dat, geregelde en eerelyke lieden zig hun gezelschap onttrekkende, zy als genoodzaakt worden zig met hun gelyk te vermaaken, en dus verharden; als reeds is aangemerkt. Kap. VIII. § XIII.
XI. En in deze gewoonte van dronkenschap moeten dronkaarts dan volharden des te meer, hoe ze gemeenelyk minder na middelen omzien, om verlost te worden uit deze slaverny. Want dit mag eindelyk ook wel onder de waare oorzaaken van de gewoonte van dronkenschap, en volharding in hunne zorgelooze levenswyze geteld worden, gelyk het ook gemeenelyk word gedaan: naamelyk dat
dronkaarts meestal geen kennis willen hebben van de elende van hunnen staat, en van de middelen, om zig daar uit te redden. Dit is de oorzaak van hunne verhardinge, en volhardinge. Kwamen ze maar zoo verre, ze geraakten ten berouw, en op den eersten trap ter bekeeringe. Quem poenitet peccasse poene est innocens; zei de Heidensche Treurspel-digter Seneca. Wien 't berouwd gezondigd te hebben, die is byna van schuld ontslagen. 't Geen in zekeren zin hier ook toepasselyk is.]