Nederlands displegtigheden. Derde deel
(1735)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |||||||||
Kapittel XVI.
| |||||||||
[pagina 315]
| |||||||||
nige verbintenissen van kragt worden, en blyven: Als ook die van minderjaarigen. Waarom een smoordronken van halsstraffelyke misdaaden, nog derzelver straf, niet is te verschoonen. Waarom het regt der Natuur, zoo wel als Burgerwetten, smoordronkenen te gemoet komt in het vernietigen van beloften, en verbintenissen, tot hunne schade strekkende; en niet verschoond van, maar straft om hunne lyfstraffelyke misdaaden, schoon zy, in beide gevallen, by onzinnigen vergeleeken, niet weeten wat zy doen.]
[I. Dat de beloften, en overeenkomsten, en andere verbintenissen, in dronkenschap gedaan en gemaakt, door de burgerwetten kragteloos gehouden en verklaard worden, stemd overeen met het Regt van de natuur; want dat gebied te | |||||||||
[pagina 316]
| |||||||||
leven naar Gods wil, en orde. Ga naar voetnoot* God, die wil dat een mensch zal betragten wat strekt tot welstand, en niets ten verderve van de menschelyke maatschappye, verbied de list, en alle loosheid om zig van gelegenheden te bedienen, of die te beschikken, om een anderen te verstrikken, en misleiden. Die buiten staat is om een zaak met al zyn omstandigheden, en gevolgen wel te begrypen, is ook buiten staat, om daar in een vereischte toestemming te geven; en zonder behoorelyke verbintenis, naar 't regt der natuur, zoo wel als dat der Burgerwetten. II. En wie, kennende iemants geneigdheid tot den drank, de gelegenheid zoekt om hem in dronkenschap te wikkelen, en daar door in eenige beloften, of verbintenissen, welke hy nugteren niet zoude doen, nog aangaan, die word, volgens de wet der natuur, schuldig gehouden aan kwaade trouw en bedrog. Pufend. de jure nat. lib. 3. c. 6. § 5. | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
III. Heel anders is't, zoo iemand, de dampen van den wyn zynde vervlogen, en komende te begrypen waar toe hy zig in dronkenschap heeft verbonden, het zelve op nieuw bevestigd; deze is verpligt zyn woord te houden; niet zoo zeer om dat hy dat gegeven heeft in dronkenschap; als om dat hy het nugteren, de sens rassis, geratificeerd, en bekragtigd heeft. IV. Want dit is een algemeene regel, dat overeenkomsten, en verbintenissen, die naar regten kragteloos zyn om de onbekwaamheid van den persoon, dan van kragt worden, wanneer die persoon, zyne onbekwaamheid ophoudende, dezelve voor goed houd, en bevestigd. Zoo word een verbintenis van een minderjaarigen van kragt, en onherroepelyk, wanneer hy, meerderjaarig geworden, dezelve bevestigd, of nakomt, en volbrengt l. 5. § 2. D. de auctor. & cons. tut. Vide & t. C. Si major factus ratum habuerit. Pufend. d. l. & Barbeyr. ib. V. Maar dat zelve Regt der natuur, 't geen de verbintenissen, in dronkenschap | |||||||||
[pagina 318]
| |||||||||
gemaakt, kragteloos steld, verschoond, nogtans niemant, zelfs een smoordronkenen niet, van de quasi verbintenissen tot straf, om misdaaden, in dronkenschap gedaan, verdiend. Om dat, hoewel een dronkaart in den dronk niet weet wat hy doe, hy egter voorbedagtelyk, en willens zoo veel dranks, waar van hy de uitwerksels kend en voorweet, inzwelgd; en daarom geoordeeld word nugteren moetwillige zig overgegeven, en toegestemd te hebben aan alle de gevolgen van de dronkenschap. die zig niet wil verdrenken, zal zig van een glibberige steilte houden, waar van hy 't gevaar kend, en alwaar hy niets te doen heeft. En op zoodanigen gevarelyken steilte begeeft zig een dronkaart al willens, wanneer hy, nog nugteren, en by zyne kennisse zynde, met zyne wil zig zoo veel in gulzigheid toegeeft, tot dat hy in dronkenschap vervalle. VI. Vraagd men, waarom het regt der natuur de eene soort van verbintenissen dan kragteloos houd, en de andere niet? | |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
Waarom het dronkaarts verschoont in beloften, en verbintenissen, in dronkenschap, toen ze niet wisten wat ze deeden, gedaan; en niet in misdaaden die verbonden tot straf? En welke misdaaden nogtans in dullen en onzinnigen, en die niet weeten wat ze doen, voor geen misdaaden, nog strafschuldig gehouden worden, volgens dat zelve Regt? Ik antwoord: 't Is waar dat, volgens het regt der natuur, smoordronkenen worden gelyk gehouden met uitzinnigen, en zulken die, niet behoorelyk konnende redeneren, nog toestemmen, nog willen, ook daarom onbekwaam tot, en ontslaagen en vry gesteld worden van verbintenissen, ten hunnen nadeele in dronkenschap gemaakt: maar dat, volgens dat zelve regt, de schuld der misdaaden, in dronkenschap begaan, voor dezelve dronkenschap niet verminderd, en daar van om die reden geen verschooning toegelaaten word: En dat dus, volgens dat zelve regt, de misdaaden al, en de beloften en contracten dezer beschonkenen niet | |||||||||
[pagina 320]
| |||||||||
verbinden. En dat om byzondere redenen. 1. De reden is, dat'er groot onderscheid is tusschen zoodanige misdaaden, en zoodanige beloften, en verbintenissen, en derzelver uitwerksels, en tusschen de gevolgen van de vernietiginge van die beide. 't Is volstrekt en in alle gevallen verbooden lyfstraffelyke misdaaden te doen: en derhalven moet men zorgvuldig vermyden de gelegenheden, en alles wat magtig schynt ons daar toe te konnen verleiden, en voornaamelyk te veel dronkenmaakenden drank; waar van de schrikkelyke uitwerksels niemans, zelfs door de voorbeelden van anderen, onbekend zyn. 't Is zedelyk kwaad, en een zonde, zig vrywillig in dronkenschap te verloopen; te meer, om dat die een mensch aanzet tot allerlei zonden, en gruwelen, waar van hy nugteren een afschrik zoude hebben. En onder wat voorwendsel zal men dan lyf- en hals-straffelyke, en andere misdaaden verschoonen; daar het blykt, dat | |||||||||
[pagina 321]
| |||||||||
ze spruiten uit eene moetwillige zonde, waar voor, als de bron van zulke gruwelen, een redelyk mensch zig zoo wel, als van die gruwelen zelfs, behoorde gewagt te hebben. Zie Pufend. de L L Nat. l. III. cap. VI. § IV. En vorder hier Kap. IX. § IX. VII. Heel anders is 't gelegen met beloften, en verbintenissen. Want:
| |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
En dus zou eindelyk ook den beledigden hun geleden leet, hoon, en schaade, niet geboet, nog vergoed; nog dezelve in hun geheel gesteld worden. Daar in tegendeel met het vernietigen van beloften, en diergelyke verbintenissen, waar door een ander zoude gebaat zyn, niemand eigenlyk iet verliest; nog beledigd, maar elk in zyn geheel gesteld word; gelyk die met minderjaarigen ten zynen baate verbintenis aangaat: te weten zoodanige minderjaarigen, die, zoo weinig als de voors. dronke luiden, niet verstaan wat ze doen. Want zoodanige verbintenissen van minderjaarigen worden alleen kragteloos gehouden naar 't regt der natuur, en der volken: meer begunstigd hun het Burgerregt. Grot. de I. B. ac P. III. 23. 3. & II. XI. 5. VIII. 2. Maar daar en boven zyn'er nog andere redenen, waarom een, zoo beschonken zynde, dat hy door den dronk niet weet wat hy doet, nog wat hy gedaan | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
heeft, al zoo weinig als een dolle, egter gestraft word om misdaaden, in zyne dronkenschap bedreven. De Heer Locke, vastgesteld hebbende dat de kennis van mede-bewustheid dezelve persoon maakt, de intell. hum. c. 27. & 10. &c. en dat in die, personalis identitas, personeele zelfheid, alle regt van belooning, en straf, en van zaligheid, en elende, gegrond word, om dat dit dingen zyn die yder, als tot zig behoorende, bezorgt, t'eenemaal onbekommerd zynde wat aan een andere zelfstandigheid, die met die medebewuste kennisse niet vereenigd is, gebeuren zal; toond vorder waarom dan een dronkaart gestraft word om feiten, waar van hy, na de daad, zig niet bewust is. Naamelyk, om deze redenen: dat het den regter zou onmogelyk zyn, hier altoos de waarheid van den schyn, en de wezendlykheid van het voorgeeven te onderscheiden; en dat, het feit tegen hem bewezen zynde, een dronkert niet bewyzen kan, dat hy zynes bedreven feits, of misdaads, onbewust zy. Zyne woorden lui- | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
den naar de Latynsche vertaaling aldus: An non vero homo Ebrius & Sobrius eadem est persona? si secus, eur criminis paenas luit quod ebrius admittit, etiamsi nunquam postea conscius sit istius? Haud aliter eadem est persona, quam is est, qui inter dormiendum ambulat, atque alia facit, quorum ergo, si delicta sint, ad supplicium rapiertur. Leges humanae utrumque in judicium vocant; haud jure vero summo ogi solet, verum prout facti cognitioni consentaneum est: quoniam in hisce casibus quod reale est a simulato distinguere nequeunt; atque ita in ebrietate, aut somno haud ignorantiae excusatio probatur. Etsi enim supplicium personalitati annexum est, & personalitas consciae cognitioni, atque ebrius fortasse haud conscius est istius quod perpetravit; humana tamen judicia supplicium de eo sumunt: quoniam factum contra eum probatur; ipsum vero criminis haud conscium fuisse probari nequit. In magno vero die, quo cordium res occultae palam sient, probabile est neminem poenas istius luiturum quod igno- | |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
rarter fecit; verum in unumquemque datum iri judicium; conscientia sua ipsum interea accusante, aut defendente l. II. c. 27. § 22. Zie vorder hier. Kap. IX. IX. En op deze verscheide gronden van regtvaardigheid, en reden, steund dan de verscheidenheid van het voors. regt, en van de wet der natuur; wanneer dezelve de verbintenissen, en beloften, in dronkenschap gemaakt, en gedaan, kragteloos en nietig; en in tegendeel de verbintenis tot straf, om misdaad, in dronkenschap begaan, van kragt verklaaren: hoewel eene en dezelfde reden voor de nietigheid van beide die soorten van verbintenissen, naar den grond van beide die Regten, schynt te dienen: te weten, gebrek van toestemming, en mede-bewustheid.] |
|