Nederlands displegtigheden. Derde deel
(1735)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 259]
| |||||
Kapittel XII
| |||||
[pagina 260]
| |||||
nen van verscheide deugden. Wetten der Lukaneren. Voorbeelden van uitmuntende mannen. Wetten van Koning Lodewyk de XIV. ten opzigte der Krygsoversten. Wetten in Engeland, besnoejende de Tafelhouding der Kerkelyken. Wetten in Holland, ten opzigte van samendrinkingen, Promotie-, welkomst-, vertrek-, en andere maalen der Studenten.]
[I. Om de dronkenschap, en andere ongeregeldheden, ontstaande uit overdaad in spyze, en drank, voor te komen, vond men zoo wel byzondere huis- en hof-wetten, of regels voor een huisgezin, en hof, als algemeene Burgerwetten. By de Noordsche Volken, van ouds liefhebbers van drinken, en van gastvryheid, heeft men, vooral onder de Groo- | |||||
[pagina 261]
| |||||
ten, zekere tafel-wetten gehad, die in de Hoven, en groote huizen gezien wierden, hangende in de gemeene eetzaal; waar van deze volgende tot een proef konnen dienen:
Qui novus hic nostris succedis sedibus, hospes,
Esto bonus, mensam consulitoque boni.
Craterem de more lubens philoteosin Ga naar voetnoot* hauri,
At litem moveas ebrietate, cave.
Pocula amicitiam faciunt, & pocula solvunt,
Si bibis, ut valeant mensque pedesque, sapis.
Vid. Zweertii Delic. orb. Christ. pag. 541.
Waar van de zin hier op uitkomt: Die nieuwlings komt als gast deze eetzaal in te treden,
Zy eerlyk, en beleefd, van welgeschikte zeden,
Drink gaarn den beker van hartvrindschap plegtig uit,
Maar wagt zig dat de dronk niet slaa een twistgeluit:
Bokaalen leggen ligt, maar ligter nog ontbinden
Den band van vrindschap. Dus zal hy zig best bevinden,
Die zoo drink' dat hy nooit geraake buiten staat
Van brein- en voet-gebruik; nog schimp', nog scheld', nog smaad':
Dat hem nog drank, nog drang van vrinden ooit verheere:
En hy tot zyn beroep nooit onbewaamer keere.
P. V. D. S. | |||||
[pagina 262]
| |||||
II. Ten zelven einde stelden de Ouden eenen dis- of gast-meester, en de Vriezen eenen Siward, of zede-bewaarder, in hunne gastmaalen; als ik breeder beweezen heb. 1. D. K. XLI. III. Ook vond men des aangaande verscheide algemeene Burgerwetten, bepaalende de onkosten der maaltyden, het getal der schotelen, dis-geregten, en disgenooten. Men zie de wetten der Roomsche Keizeren tegen de ontydige gastmaalen der Studenten, enz. uit het Codex van Keizer Theodosius. Als ook eenige wetten van Vrankryk, en de Nederlanden, tegen de overdaad, en pragt der maaltyden, het groot getal der schotelen, en dis-genooten, die ik hier voorby gaa, om dat ikze reeds breeder heb voorgesteld. 1. D. Kap. XLI. De Lukaaners, zeekere inwoonders van Italië, waren zoo zeer ingenomen tegens de brasseryen, en dronkenschap, en een overdaadig, wellustig, en leui leven, dat ze over de overdaad, en leuiheid, als | |||||
[pagina 263]
| |||||
over misdaaden, vonnissen velden: en een wet maakten, volgens welke iemand, overtuigd van aan een overdaadigen, en wellustigen, geld te leen te hebben gegeven, ten zynen boete daar van werd versteken. Vid. Nicolaum Damascenum de Mor. Gent. IV. Die voorbeelden wil van doorlugtige Mannen, die de uitterlyke pragt, en praal veragt, en de onmaatigheid en kostelykheid besnoeid hebben, en in't byzonder die der Tafelhoudinge; zie, onder de oude, Athenaeus, en, onder de hedendaagsche Schryvers, den Heer Rollin, Oud-Rector van de Universiteit te Parys, La maniere d'enseigner, & d'etudier les belles lettres, &c. alwaar hy ook de gedrogtelykste voorbeelden bybrengt, om het afbeeldzel der maatigheid door die schaduwen des te meer te doen afsteken. V. 't Word in Lodewyk den XIV. geprezen, dat hy in het Codex Militaris, dat hy gemaakt heeft, verscheide reglementen heeft, betreffende de toerusting, en het zilverwerk der Generale Officieren | |||||
[pagina 264]
| |||||
van zyne Legers, en dat hy hun bevolen heeft, de maatigheid, en eenvoudigheid, aan hunne tafels waar te nemen. Een zyner Ordonnantsien, voor zoo veel dit uittrekzel belangt, luid aldus: ‘Zyne Majesteit, den Generaale Officieren zyner Legeren door alle middelen willende beletten zig uit te laaten in onnoodige, en overtollige kosten, gelyk die, welke zy in hunne tafels maaken, (eene kwaade gewoonte in de Legers ingevoerd zynde van kostelyker maaltyden te doen, dan zy gewoon zyn in hunne huizen; het welk de ryksten niet alleen lastig valt, maar anderen, die niet zeer ryk zyn, geheel en al bederfd, welke op hun voorbeeld, en door een valschen roem zig verpligt oordeelen, om hen na te volgen, enz.) zoo verbied zyne Majesteit den Generaal Luitenant, enz. die open tafel houden, daar iets anders te doen opdissen, dan pottaadjes en gebraad, en grove toespyzen, zonder dat'er eenige losse assietten tusschen mogen komen. enz.’ | |||||
[pagina 265]
| |||||
Zyne Majesteit had wel begrepen van wat aangelegenheid het zy voor eenen Staat de pragt, en overdaad, in't byzonder uit de Legers te bannen; welke beide de gemoederen verslappen, en verwyven, de Officieren bederven, en hunne weduwen en kinderen in armoede brengen. Dit toond breeder de voors. Rollin. VI. Zelfs vind men, dat in Engeland, ontrent het jaar 1540. door den Aardsbisschop van Kantelberg de tafelhouding der Geestelyken, of Kerkelyken, besnoeid, bepaald, en geregeld zy: ‘De Aardsbisschop van Kantelberg, zegt Burnet, besloot in dien tyd een groot misbruik te hervormen. De tafels der Bisschoppen waren al te kostelyk. Onder den schynschoonen naam van gastvryheid, regtten zy gestadig gasteryen aan. Op deze wyze wierden hunne inkomsten, die tot heilige gebruiken hadden behooren aangewend te worden, in heerlyke maaltyden verkwist; en hunne onnutte kosten beletteden hen liefdaadig te zyn. Om in | |||||
[pagina 266]
| |||||
deze wanorde te voorzien, maakte Kranmer een Reglement, volgens het welk een Aardsbisschop niet meer mogt hebben, dan zes schotelen met vleesch, en vier met nageregt; een Bisschop vyf schotels met vleesch, en drie met nageregt; een Deken, en een Aardsdiaken vier schotelen met vleesch en twee met nageregt; en d'andere Geestelyken twee schotelen.’ Hy doet'er by dit verhaal: ‘Maar d'Auteur, aan wien wy de kennis van dit Reglement verschuldigd zyn, klaagd, dat men geen zorg droeg om het te doen uitvoeren. Hy, zegt hy, voegd'er ook by, dat veelen willende dat de Prelaaten een goede tafel houden, en niet denkende, dat hunne inkomsten veel minder zyn, dan voorheenen, deze al te believende Prelaaten zig door hunne verkwistingen buiten staat gesteld hebben van de gastvryheid te oefenen, niet jegens de ryken, gelyk men gemeenelyk doet; maar jegens de armen, gelyk Jesus Christus beveelt: behalven dat deze kostelykheid, van | |||||
[pagina 267]
| |||||
tafelen, andere kwaade gevolgen heeft.’ Hist. der Reform. in Engeland. I. D. III. b. bl. 500, 501. VII. Op de Akademie van Holland is den Studenten door den Souverain verboden eenige Collegien op te regten onder Studenten van eene Stad, Provincie, en Natie, of te onderhouden, of Lidmaaten daar van te zyn, om, uit kragt van eenige aangenome wetten, elkanderen tot solemneele en plegtige byeenkomsten te verbinden, onder wat voorwendzel het zoude moge zyn. Zie de Wetten, en Statuten van de Universiteit te Leiden, van den 1sten October 1631. Art. XX. alwaar daarenboven aan dezelve Studenten verboden word als volgd: Zullen mede niemand maaltyden, Symposia, geld, ofte iet anders, directelyk of indirectelyk afeisschen, ofte doen geven, noch ter oorzaak van inkomste, welkom, adieu, ofte vertrek; nogte van Promotien, Oratien, Propositien, Disputatien, ofte andere solemneele Acten, en Exercitien, die in de Akademie gepleegt worden, hoedanig die ook | |||||
[pagina 268]
| |||||
zouden mogen zyn; veel min de gene, die zulks weigeren in eenige publyque . . . . uit te kloppen, ofte in eenige manieren te turberen; ook zelfs niemand te dreigen: en dit alles op zoodanige straffen, als by ons Plakaat van den 27sten Sept. 1629. daar toe is gesteld. Zie ook Gr. Plakaatboek I. 287. VIII. Wat nu al overdaad, en pragt, in spyze, en drank, en tafelhoudinge te agten zy, is niet altoos ligt te bepaalen. De omstandigheden van persoonen, Ampten, middelen, verscheide tyden, en ander vereisch van zaaken, kan hier het oordeel, of uitzonderingen, of bepaalingen, eenigzins doen veranderen. In Vorsten, Princen, Graaven, enz. werd somtyds als welvoegelyk, nut, of noodig vereischt, en in de Historien ten lof geduid, 't geen in persoonen van minder rang en onderdaanen als misstaande, onnut, onnodig, ja ten schande geduid plag te worden. Van de pragtige tafelhoudinge, en byzonder de open Hofhoudinge van Graaf Willem III. te Haarlem, die eeni- | |||||
[pagina 269]
| |||||
ge dagen duurde, en alwaar op eenen tyd twintig Graaven; en duizend Ridders, behalven ontelbaare andere Edelen, van beide Kunne, verscheenen. Als ook die van zynen Zoon Willem IV. in den Hage. En voornaamelyk van de uitmuntende heerlykheid van de maaltyden van Filips van Bourgondië, als ter verwondering van andere Princen, en Volken strekkende, gewagen, en brommen, eenige onzer Nederlandsche Historiën. Van de pragtige, en kostelyke Hof- en Tafel-houdinge van Prins Willem den I. boven alle Nederlandsche groote Heeren, en sommige magtige Vorsten, voor en na zyn vertrek uit de Nederlanden, en van zyne wederkomst tot zyne dood, is te zien Floris van der Haar de init. tumultuum Belg. l. I. c. 14. & 17. Scrada Dec. I. l. I. Apolog. p. 71. als ook de beschryving van zyn leven, III. Deel XII. Boek bl. 701, enz. VIII. De Wetten, die de overdaad in spyze, en drank, en de pragt der Onderdanen | |||||
[pagina 270]
| |||||
beteugelen, onderstellen onder andere niet alleen, dat zekere verkwisting zondig, en strydig met de goede zeden, maar zelfs nadeelig zy voor de Republyk. IX. 't Schynt sommigen toe, dat yder met het zyne moge doen, wat hem behaagd, en dus alles doorbrengen, of spaaren naar zyn welgevallen: Dat de natuur, met weinig te vrede zynde, de meeste zaaken, door de mode noodzaakelyk geworden, zoude afsnyden; en dus veele menschen, die van het bezorgen derzelve leeven, het middel van bestaan zoude benemen. X. Dog anderen, de zaak wat verder inziende, zyn van een ander gevoelen; te weten: Dat in een Burger-maatschappy elk lid van zyne vryheid zoo verre is afgegaan, dat hem niets geoorlofd is't geen, indien dat zelve aan allen, en elk in't byzonder, toegelaten waar, zekerlyk zoude strekken tot verderf der huisgezinnen, en van den Staat in't algemeen; en dat hem dus ongeoorlofd is een onbepaalde verkwisting: te we- | |||||
[pagina 271]
| |||||
ten, op dat nagekomen worde de Opperste Wet, aanbevelende in allen gevalle de oplettendheid op, en bezorging van den welstand van het algemeen, voor dien van iemand in 't byzonder. Salus populi suprema lex eslo. Dat de Overheden, niet alleen het nadeel van 't Gemeenebest, maar dan van yder huisgezin in 't byzonder verhoedende, door wetten mogen bepalen, hoe elk zyn goed zal hebben te gebruiken, tot behoudenis en nut van hem, en den Staat; ne quid Res publica detrimenti capiat. Op dat zelfs het Gemeen door dat byzonder misbruik, als het aan een yder vry stonde, eindelyk geen schaade lyden moge. Dat ten dien einde gestrekt hebben de Leges sumptuariae van verscheide volken. I. D. K. XLI. En dat de gierigheid wel tegen veele Burgerpligten zondigt; maar dat de verkwisting een mens in meer ondeugden inwikkeld, en een oneindige reeks van onheilen en rampen met zig sleept; als by voorbeeld van schulden, schandelyke armoede, knevelaryen, bedriegeryen, ontsteelende bankerotten, dieveryen, enz Royes Pufendorf sur le droit | |||||
[pagina 272]
| |||||
de la nature. II. IV. X. en de Schryvers aldaar aangehaald. XI. Hoe nadeelig en verderfelyk de onmaatige onkosten tot overdaad, en pragt in huizen, huiscieraaden, kleeding, kleinoodien, en tafelhoudinge zyn, of eindelyk moeten zyn voor eenen Burgerstaat, word levendig vertoond door den wyzen Mentor aan zynen Telemachus. Aventures de Telémaque. tom. 5. p. 120, 121. Men zie deswegen de welgegronde aanmerkingen dans le Pharrasiana. tom. II. p. 275, &c. Montagne Essais l. I. c. 43. Les Notes de Barbeyrac sur Pufend. VIII. V. III. 't Is een oud zeggen, by Staatkundigen voor een regel gehouden, begrepen in't begin van zekere veerzen, gelezen voor de schoorsteen des Ambassadeurs van Sweeden, in Bloeimaand des jaars 1619: Pauperies pacem dat, opes pax, copia luxum; door den Ridder Hooft dus verduitst: Gebrek geen pais. Uit Vreê komt rykdom. Overvloed
Maakt weelde; weelde kryg. het oorlog armoê broed. enz.
Onder zyne versch. Ged. 343. bl. in 4. | |||||
[pagina 273]
| |||||
XII. Maar, behalven het nadeel, dat de overdaad, en verkwisting toebrengt aan het Gemeenebest, zoo zyn'er verscheide goede regels van Staat, op welke de voors. verbiedende wetten steunen, en volgens welke dezelve nut en noodzaakelyk zyn. Ik zal'er maar eenige te voorschyn brengen, waar uit ligtelyk de regtmaatigheid, en redelykheid van deze stellingen zullen af te nemen zyn:
| |||||
[pagina 274]
| |||||
Zie korte heugnis uit d'agtnemingen van Joh. Franciscus Lottinus, vertaald door Hooft, in zyne Mengelwerken, bl. 405. No. 13, 14, 15. Waar by ik alleen zal voegen de nutte Staatlessen, in de redeneering van den wyzen Mentor, aan Telemachus gegeven, vertoond door den vernuftigen Salignac, in de gevallen van Telemachus, bl. 459.: Gelyk het al te groot en onbepaald gezag de Koningen vergiftigd, zoo bederft ook de wellust en overdaad een gantsche Natie. Men zegt, dat de wellust diend, om de armen te voeden, ten koste der ryken; even als of de armen niet konden nuttelyk haar kost winnen met de vrugten der aarde te vermeerderen, zonder de ryken te verslappen | |||||
[pagina 275]
| |||||
door uitvinding van wellusten. Een gantsch Volk gewend zig, om de noodwendigheden dezes levens te beschouwen als overtollige zaaken; dit zyn de nieuwe dagelyksche noodwendigheden, die men weet uit te vinden; men wil geen andere zaaken, dan die voor dertig jaaren nog niet bekend waren; deze Wellust werd de goede smaak genaamd, volmaaktheid der konsten, de aardigheid der Natie: dit gebrek sleept zoo veele andere na zig, en werd geprezen als een deugd, die haar vergif verspreid tot onder het geringste slag van volk. De naaste bloedverwanten des Konings willen deze heerlykheid opvolgen; de Grooten des Konings vrienden; de middelmaatigen willen de Grooten gelyk zyn: want wie is'er, die zig zelve regt doet; de kleinen willen voor middelmaatigen doorgaan, al de weereld doet meer dan hy kan. Eenige door hoogmoed, en om hunne rykdommen te vertoonen; anderen door een kwaadaardige vrees, om hunne armoede te bedekken; zelfs die nog wys genoeg zyn, om zoo een kwaad beleid te veroordeelen, zyn het egter niet die dur- | |||||
[pagina 276]
| |||||
ven eerst het hoofd opsteeken, en strydige voorbeelden geven. Een gantsche natie werd daar door verwoest, alle menschelyke gelegenheden verwerd; de drift, om goed te verkrygen tot het onderhouden dezer ydele wellusten, bederft de zuiverste zielen, en gemoederen; men bekommert zig nergens meer over, dan om ryk te zyn; men ontleent, men bedriegt, en gebruikt duizend listen, en onwaardige konstenaryen, om daar toe te geraaken. Maar wat hulpmiddelen voor deze quaalen? Men moet de smaak, en de genegenheden van een gantsche natie veranderen, en haar nieuwe wetten geven. Wie zal dat ondernemen? 't Moet een Wysgeer, en Koning te gelyk zyn, die zulks weet door het voorbeeld van zyn eigene bezadigdheid te doen, en alle andere hoogmoedige liefhebbers van overdaad die genoegen scheppen, dat'er maat en paalen gesteld worden voor de eerlyke spaarzaamheid. XIII. En wil men eens zien, hoe dit gebrek als verderfelyk voor den Staat in | |||||
[pagina 277]
| |||||
Holland wierd aangemerkt ruim een eeuw geleden; toen men zelfs pragt en verkwisting noemde, dat nu nedrigheid en zuinigheid zoude heeten. Men zie dit in Vondels Roskam aan den Drost van Muiden, alwaar hy eerst de pragt, en praal, van koetzen, banketten, en weitse, en nieuwe snoffen vertoond hebbende, onder andere dus uitvaard: Hier schort het. Overdaet stopt d'ooren voor de reden,
En kromt des vromen regt, deelt ampten uit om loon,
En stiert den vyand 't geen op hals-straf is verboôn,
Luikt 't oog voor sluikerye, en onderkruipt de pachten,
Besteeld het land aan waare, aan scheepstuig, en aan vrachten,
Neemt giften voor Octrooi: of maakt den geldzak t'zoek.
En, eist men Rekening, men mist den zak, en 't boek. enz.
XIV. Om nu niet te toonen, hoe de overdaad, en pragt, de menschen onmagtig maakt, om andere deugden, en noodzaakelyke plichten van weldaadigheid | |||||
[pagina 278]
| |||||
aan noodlydenden, en behoeftigen te oefenen; eene onmagt, waar in ze zig moetwillig werpen, en dus in een misdaad, en schuld, waar van ze rekenschap zullen moeten geven. Barbeyrac, getoond hebbende, dat die veel kinderen hebben daarom niet verpligt zyn meerder aan den armen te geven, dan die 'er minder hebben; maar dat dit niet verschoond zulken, die, hunne kinderen eerelyk, naar hunnen staat, hebbende onderhouden, nog genoeg overvloedigs hebben, voegd'er by: Que si la raison, pourquoi on n'a rien de reste, vient des depenses, qu'on fait pour eux en des choses qui ne servent qu'au Luxe, ou a la Debauche, on est doublement coupable; & du mauvais usage de son bien, & de l'impuissance ou l'on se met par là d'assister les Necessiteux, &c. De la Morale des Peres, chap. VIII. § 35. ‘Dat, zoo de reden, waarom men niets over heeft voor den armen, komt van de onkosten, die men voor hun doet in zaaken, die niet dan tot overdaad, en | |||||
[pagina 279]
| |||||
wellust strekken, men dubbeld schuldig is; en aan't misbruik van zyn goed, en aan de onmagt, waar in men zig daar door werpt, namelyk van den behoeftigen te konnen bystaan.’] |
|