Nederlands displegtigheden. Derde deel
(1735)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Kapittel VIII.
| |
[pagina 159]
| |
rug, en te gronde gaan; geeft een verleidend, en schaadelyk voorbeeld; vooral de dronkenschap der Ouderen aan hunne kinderen.] Andere uitwerkzels, en gruwelen, door dronkenschap uitgevoerd. Voorbeelden der Goddelyke, en andere Historien. Voorbeeld van den Abt van Mariengaarde, in't verlies van 't Eiland Marke. [Beschryving van Erasmus, aangaande de rampzaligheid van een gulzig, in tegenstelling van een maatig leven. De voornaamste oorspronk der voors. gevolgen. Hoe de dronkenschap de schaamte verdryft, en een mensch door onbeschaamdheid vervoerd word tot allerleye gruwelen.]
I. Indien men naspoord de droeve uitwerksels, en gevolgen, die de dronkenschap veroorzaakt, men zal bevinden, | |
[pagina 160]
| |
dat zy ons in gewyde, en ongewyde blaaden zoo levendig, en meenigvuldig vertoond worden, dat het onbegrypelyk is, dat redelyke menschen, ja van een uitmuntend verstand, en oordeel, in dezen poel van rampen zig nederstorten, en zig bloot stellen aan alles, dat schandelyk, schaadelyk, en doodelyk is; en waar voor zy, nugteren zynde, zouden schrikken. [II. De dronkenschap is, en word gehouden voor een zonde van de allergruwelykste uitwerksels, en gevolgen. Zy ontsteekt de lusten, wekt de driften op, bedwelmd het verstand, verward de gedagten, verhinderd het gezond oordeel, verderft het geheugen, verdoofd de rederende magt, neigd de wil ten kwaade, maakt zorgeloos, onbedagt, roekeloos, vermetel, ongebonden in woorden, en werken, en stort een mensch in gruwelen waar aan hy nugteren met afgryzen denkt, zig verwonderende over zyne eige uitzinnigheid. Zoo dat Seneca wel zeide: Multa faciunt ebrii quorum postea sobrios | |
[pagina 161]
| |
pudet. epist. 84. Vide plura apud Drexel. oper. t. II. pag. mihi 420. 647. &c. III. Ze slaat uit alle zotte klap, en raaskald, als uitzinnig, terwyl zy zig vermaakt in ongeregeldheden. Een redelyk mensch zou meenigmaal verbaast staan, indien hy, tot zyne zinnen en nugterheid hersteld, eens opgeschreven zage, wat niet alleen hy, maar een gantsch gezelschap in eenige uuren voor wartaal had uitgeslagen; de vond van den schranderen Locke, tot overtuiging van die zig in een beter geschikt gezelschap bevonden, waar in de tyd meest met beuzelingen wierd doorgebragt, moet tot schaamte strekken; voor die in erger gezelschappen, en dronkenschap hier in den toom vieren. Zie hier voor Kap. I. bl. 20. enz. en vorder Steeles Snapper II. D. XXVIII. 230. Perditur haec: inter miseris lux. Hor. Dees' ongelukkigen verliezen dus den tyd. IV. Het is opmerkelyk, dat de kinderen, onwettig voortgeteeld, in de oude | |
[pagina 162]
| |
Leen-regten den naam voeren van Avond-dronken; als willende deze ingevoerde spreekwyze te kennen geven, dat deze bastaards, of onwettige, door de Dronkenschap, die meest des avonds geschiedde, zyn voortgebragt, en veroorzaakt, als te zien is by den Regtsgeleerden De Klerk Ga naar voetnoot*, welke geschreven heeft over de Leenregten van Vlaanderen, wel eer door den President, Phil. van Wieland in't ligt gegeven geweest zynde. Dit bevestigd Burgundus, zeggende, Adulterini, &x. quos & Spurios generaliter Latini appellunt, Belgae Avond-dronken; quod idem significat, ac si vespertina ebrietate concepti: forte quod priscamorum innocentia, & aurea temporis simplicitas, tam portentosam venerem, nifi in ebrietate, tenebrisque, non audere:. Burgund. ad cons. Flandr. tract. XIII. p. 267. Dat is: ‘Die gewonnen zyn in overspel, welke de Latynen Spurii, de Nederduitsen Avond-dronken noemen: welk woord zoo veel | |
[pagina 163]
| |
beteekend, als die in dronkenschap by avond, of nagt, in onegt verwekt, en ontfangen zyn, mogelyk om dat de eerste onnoozelheid der zeden, en de gulde eenvoudigheid des tyds geen overspel, ten zy door dronkenschap, en duisternis verrukt, dorst begaan. enz.’ V. Onder de gevolgen van de dronkenschap is ook, in 't byzonder, dat zy de geheimen ligtvaardig ontdekt, volgens het spreekwoord der Hebreën, door Drusius dus vertaald: Intrat vinum, exit secretum. Als de wyn binnen gaat, gaan de geheimen buiten. Apothegm. Ebr. & Arab. l. II. p. 34. 't Welk Seneca aldus bevestigd: Quemadmodum musto dolia i sa rumpuntur, & omne quod in imo jacet in summam partem vis caloris ejectat: sic, vino exaestuante, quicquid in imo jacet abditum effertur, & prodit in medium. Epist. 83. ‘Gelyk de most de vaten breekt, en de wer- | |
[pagina 164]
| |
kende warmte alles t'onderste boven arbeid, zoo werpt de wyn, aan 't werken in een dronkaard, het allergeheimste boven, en voor den dag.’ De Grieken hadden daar van een spreekwoord: Τὸ ἐν τῆ καρδία του νήφοντος, εν τῆ γλώττῃ του μεθύοντος; Dat in het hert is des soberen, is op de tong des dronkaarts. Waar op, in het aanhangsel der Grieksche Spreuken, uit de Boekery van het Vatikaan, staat aangeteekend: Dat dit gezegd word van zulken, die in den dronk de waarheid zeggen. Vid. Proverb. Graeca, &c. ab A. Schotto, p. 320. Dog dat al wat waar zy ontydig te zeggen, dwaasheid is; zulks geeft de spreuk der Arabieren te kennen: ‘Het hert van een dwaas legt op zyn tong, maar de tong van een voorzigtigen in zyn hert.’ Vid. & Prov. Arab. Cent. l. n. 83. & quae in hoc not avit J. Scaliger, pag. 53. Diesgelyk een spreuk vind men by Sirach, Kap. XXI. Het herte der dwazen is in hunnen mond, maar de mond der wyzen is in hun herte. | |
[pagina 165]
| |
VI. Daarom eist Horatius in getrouwe tafel- en andere vrindin, Ne fidos inter amicos Dat is, naar myne vertaaling: Dat onder trouwe vrinden
Geen, die geheimen klapt en uitbrengt, zy te vinden,
En dat wel zulke geheimen, die in gemeenzaame tafel-vryheid toevertrouwd zyn. Dat de openhartigheid over tafel een onderling vertrouwe ondersteld, en dat het voor misdaadig gerekend word, daar van misbruik te maaken, geloof ik dat geen bewys nog uitbreiding noodig hebbe. De Hoogleeraar Burman schilderde dit gebrek met zyn gevolg levendig af: Quid vero tuti usquam superest? Quid candidis & simplicibus viris non extimiscendum, si ne inter vina quidem & sacra mensae liberius, & hilariter effusa verba | |
[pagina 166]
| |
periculo carcant: Si ne auribus quidem convivae assidentis commissa a memore compotore, [p]este & pernic[l]e omnis consuetudinis & familiaritatis, celentur; sed in vulgus sparsa unius proditoris & obtrectatoris, immo manifesti hostis fide, in exitium innocentis congerronis divulgentur. Orat. pro Literator. & Grammat. pag. 25. Hoe nu zoodanige misbruikers van dit vertrouwen te schuwen zyn, word getoond in een fraai Grieks Epigramma, of Puntdigt; te zien, lib. II. Epigr. Graec. & ap. Lambin. in Hor. d. l. VII. Uit het welk ook af te nemen is, dat de Grieken daarom andere persten tot gelyke bekers, op dat zy, te gelyk dronken wordende, 't geen 'er voorviel en gezegt wierd, te gelyk vergeten mogten, en dat zy daarom haatten en schuwden μυθον μνήμονας ὑδροπότας, dat is, de redenwisseling onthoudende waterdrinkers. VIII. De dronkenschap ontdekt niet alleen de geheimen van anderen, maar ook de geheimen, feiten, en den aart van den dronkaard, die anders nog ligt voor eenen | |
[pagina 167]
| |
tyd ontveinsd word. Waarom de Hebreen een spreekwoord hadden, naar Drusius vertaaling: In tribus homo cognoscitur, in poculo, loculis, & ira. Dat is: In drie zaaken word een mensch bekend, in den beker, de beurs, en de gramschap: by welken dezelve spreuk in't Hebreeuws, en Grieks te zien is. Apophtegm. Ebr. & Arab. l. I. p. m. 29. Hoe verre nu die onvoorzigtigheid, zelfs tot de doodstraf, kan uitspatten, gaven de Arabiers met een ander spreekwoord te kennen: Wacht u, dat uwe tong uwen hals niet afslaa. Op welk spreekwoord Scaliger heeft aangeteekend: Atiquando homines propter linguae incontinentiam capite plectuntur. d. Prov. Arab. cent. I. 75. X. Vorder verwekt de dronkenschap een schandelyken naam by alle eerlyke luiden. Het oude Heidendom zelfs verschaft ons hier van voorbeelden. By de Lakoners wierd de dronkenschap voor de meeste schande gehouden, en het grootste aanloksel, en de hevigste, en de ver- | |
[pagina 168]
| |
derfelykste stokebrand van zeer veele andere ondeugden. Vid. Ubbonis Emmii vet. Graec. tom. III. descr. Reipub. Laconum, p. 106. En, om deze schande buiten hunne Republyk te houden, maakten zy hunne slaven dronken, en voerden ze dus in de gastmaalen, met schimp, spot, en versmading, ten toon voor de jongelingen, op dat zy deze pest voor ziel en lighaam, gelyk Xenofon, en na hem Plato hier de dronkenschap noemen, zouden leeren haaten. Die van Sparta strekken een voorbeeld onder de Volken van een algemeenen haat tegen de dronkenschap, en zorg om alle deszelfs gevaarelyke gevolgen te verhoeden. Zy hadden een wet tegen de dronkenschap, welke van zoodanige kragt was, dat, daar ver de meeste menschen ligt tot den dronk verlokt worden, men in dat gansche Landschap, nog op 't Land, nog in de Steden, geen dronkenschap nog samen-drinkingen, nog dat gene waar door men tot alle wellust word op- | |
[pagina 169]
| |
gewekt, nog 't geen de dronkenschap doorgaans verzeld, of volgd, vernam, volgens Plato lib. I. de legib. XI. De dronkenschap doet eenen mens de schaamte, dien teugel, verliezen: ja 't is een teeken van onbeschaamdheid, zig aan de dronkenschap over te geven. Want dat is de regte onbeschaamdheid, zig te kanten tegen de rede, en de overtuiging, en aanraading des gemoeds aan; en te doen dat onredelyk, onbillyk, en oneerlyk is, en 't geen men daar voor houden moet. En wie weet de gevolgen der onbeschaamdheid niet? De Grieksche Digter Menander sprak 'er dus al van in zynen tyd: O onbeschaamdheid, grootste van alle Godinnen, indien men u billyk een Godin mag noemen! Maar gy zyt'er een; want alles wat vermogen heeft, word tegenwoordig als een Godheid aangebeden. En zeker Ridder: Wie is onbewust van het groot vermogen der onbeschaamdheid? Die, schoon zy | |
[pagina 170]
| |
de afwezendheid van alle goede hoedanigheden insluit in den persoon, die haar beziet, hem in alle zaaken en voornemens dienstig kan zyn, en hem het gebrek van alle hoedanigheden, die hy niet heeft, vergoed, en in hem plaats houd voor alle bedenkelyke verdiensten. Iemand, die onbeschaamdheid genoeg heeft, om met eenen goeden zwier, en een onverblikt, en vrolyk gelaat, den gek met alle wetenschap en geleerdheid te scheeren [dat thans gemeen is, vooral onder zulken, die, aan dronkenschap en wellust overgegeven, te leui, of onbekwaam zyn, om dezelve wetenschappen te verkrygen] zal daar verder mede komen, aan of hy alle kunsten en wetenschappen, belemmerd met zedigheid, bezate. Die groote hóóp van onwetende knaapen, welke altyd zwierig en kostelyk gekleed zyn, en zoo groot een figuur in alle openbaare gezelschappen maaken, en overal het hoogste woord voeren, strekt een bespottelyk en onwraakbaar bewys van de kragt dezer gaave. Wanneer zy niet verder gaat, dan dat iemand zig meer ver- | |
[pagina 171]
| |
diensten en bekwaamheid toeschryft, dan zyne natuurlyke, of zyne verkregene hoedanigheden mede brengen, word hy van elk, die hem naar waarde kan waarderen, uitgelagchen; en daar mê is het gedaan: maar wanneer men het vermogen dezer hoedanigheid gebruikt, om het hart van eene meesteresse te winnen, of eene waardigheid te verkrygen voor een ander, die veele verdiensten heeft, dan moeten de Schoonen, en de luiden van verstand, op hunne hoede tegen haar zyn; want zy houd plaats voor de deugd. Wanneer een man zyn best doet, om een oogmerk te bereiken, zonder zig der kwaade middelen, welke hy daar toe in't werk steld, te schaamen, moet men 't voor een der grootste heldendaaden der onbeschaamdheid houden. Alle schreeden, die iemand doet tegen de waarheid, zyn zoo veele bewyzen van onbeschaamdheid, en men kan zig voor regt onbeschaamd houden, als men tegen de gezonde reden en waarheid aangaat, en het gezigt van een eerlyk en redelyk man kan verdraagen, zonder te blikken, of te verbloozen. | |
[pagina 172]
| |
Deze misdaad is tegenwoordig zeer gemeen in Engeland; en de gantsche hóóp van die met dit kwaad behebt zyn verliest alle schaamte eerst voor die met hun deel aan deze ongeregtigheid hebben, en vervolgens voor het gantsche Gemeen. Maar het beklaagchelykste van allen is, dat dit gebrek een gantsch volk zoodanig besmet heeft, dat zy kunnen lagchen met daaden, die zy in hun gemoed afkeuren; ja het is een teeken van een algemeen bederf van zeden, als iemand het kwaad zien kan, en'er mede spotten. Men moet zig vroeg tegen dit vergryp wapenen, want wanneer een man zig eens vergeeft, dat hy met den gemeenen hóóp in de minste zaak van de waarheid, en billykheid wykt, zal zyn gemoed allengs zoo bedorven worden, dat hy zig niet zal ontzien, het zelfde te doen in de gewigtigste zaaken; en, schoon veele menschen daar op roemen, is de onbeschaamdheid in der daad de volheid van alle kwaad. Wanneer iemand van schaamte bloost, en verlegen is, als hy iet doet, dat met de waarheid, of | |
[pagina 173]
| |
de rede strydig is, toond hy nog eenige eerbiedigheid voor de deugd, terwyl hy haar beledigd; maar hy, die anders kan zeggen, en anders doen, zonder van gelaat te veranderen, heeft alle stok-regels der samenleving verworpen, en leeft in eene openbaare wederspannigheid tegen de gezonde reden. Ik zou oordeelen, dat ik de liefde niet genoeg betragtte, indien ik de menschen, die uit gebrek van verstand onredelyke dingen doen, onder de onbeschaamden stelde; maar de regte onbeschaamdheid gaat tegen de aanradingen, en de overtuiging des gemoeds aan. Zoo redeneerd de Ridder Richard Steele, in het III. Deel, ook van den vertaalden Guardiaan, XXVI Redenv. En wie redeneerd beter, bondiger, en verhevener, nevens dien schranderen en vernuftigen Addison, over 't Zedelyke? waar door zy hun Vaderland oneindig verpligt hebben. XII. Behalven dat de dronkenschap, niet alleen die zig daar in verloopt, maar | |
[pagina 174]
| |
anderen verleid, en bloot steld voor het gevaar van veele ondeugden en gruwelen. En heeft dit voorbeeld kragt, inzonderheid van zulken, voor wien wy liefde, en agting hebben. Hoe schadelyk het voorbeeld der Ouderen zy, om hunne kinderen tot dronkenschap te verleiden, is ligt te beseffen. De Ouders hebben een drangreden boven alle anderen; om zelfs vroom te zyn, om hunner kinderen wil. Zoo zy begeren, dat zy vroom zullen zyn, dan is de beste wyze, om hun zoodanig te maaken, dat zy hun een voorbeeld daar van geven, met zelfs vroom te zyn. Om deze reden moesten de Ouders niets doen, 't geen niet waardig was nagevolgd te worden. De schrandere Steele, op dezen grond geredeneert hebbende, laat'er dit op volgen: Uwe kinderen zullen u volgen in 't geen gy doet; derhalven gaat hun niet voor in iets dat kwaad is: het kwaad voorbeeld der Ouders is beide een verzoeking, en aan- | |
[pagina 175]
| |
moediging voor de kinderen tot zonde: om dat het een fort van gezag is voor't geen zy doen; en aangezien word als eene regtveerdiging van hunne godloosheden. Verder: Met wat reden kunt gy verwagten, dat uwe kinderen uwe goede leeringen zullen volgen, wanneer gy zelfs hun kwaade voorbeelden geeft: 't Is of gy hun alleen wenkt met het hoofd, en hun den weg ten hemel wyst, door uwen goeden raad; maar hun by de hand neemt, en leid op den weg na de hel door uw tegengesteld voorbeeld. Wanneer gy zweerd, of een leugen verhaald, of driftig en verwoed zyt, en dronken in uw huisgezin komt; dan verzwakt gy het gezag van uwe beveelen, en verliest al den eerbied daar voor, en de gehoorzaamheid daar aan, door uwe eige geboden te wederspreken, enz. Boekzaal der Juffers II. Deel, bl. 320. enz. XIII. En deze schande, die de dronkaarts aankleefd, is ook oorzaak, dat eerlyke lieden zig hunner gezelschap onttrekken; en zy, geen ander konnende genieten, als | |
[pagina 176]
| |
genoodzaakt worden, zig met huns gelyk, dat is, alleen met dronkaarts te vermaaken. Dat men ook wel tellen mag onder de waare oorzaaken van hunne verharding, een volharding, in deze hunne zoo schandelyke gewoonte van zondigen; als mogelyk in 't vervolg breeder zal getoond worden. XIV. En, behalven dat dronkaarts na hun overlyden niets nalaaten, waardig hunner gedagtenisse; zoo kleefd deze schande hun aan, zelfs na hun overlyden. De vernuftige Schryver van den Engelsen Spectator, in't Vert. 56. bl. 398-400. III. Deel. vertoond hebbende, dat yder behoorde zorg te draagen, om zyne rol in deze wereld wel te speelen, laat zig op deze, zoo vernuftige, als nadrukkelyke, wyze hooren: ‘Ik wenschte dat yder, in volle gezondheid zynde, by zig zelven wilde overwegen, wat rol hem toegedeeld is, en wat denkbeeld hy van zyn gedrag aan zyne nakomelingen laaten zal. Ik wenschte wel, dat hy onderzogt, of | |
[pagina 177]
| |
deze rol verdiende dat hy in de weereld kwam, om die te vertoonen; of zy overeen komt met de waardigheid van een redelyk schepsel; om kort te gaan, of ze na den smaak van deze wereld zy; en of zy hem in de toekomende eeuw tot lof zal strekken. Dat de schuimlooper, de spotter, de pasquilmaaker, of de Smulbroer, zelfs een nadenke, wat nut hy daar uit haalen kan; of men, na dat zyn lighaam in 't graf legt, en zyn ziel een nieuwen staat heeft aangenomen, van hem zegge, dat 'er nooit in Groot-Brittannie grooter lekkerbek was; dat hy een wonderlyke gaaf had, om zyne vrinden voor't lapje te houden, dat niemand hem overtrof in het maaken van schotschriften; of dat hy nooit slaapen ging, voor dat hy zyn derde boutelje uit had. Hier op komen evenwel onze meeste lykredenen en loftuitingen uit, die men aan die genen geeft, die beroemd geweest zyn, en eenige figuur in de wereld gemaakt hebben. Maar indien men het oog slaa op het | |
[pagina 178]
| |
gros van ons soort; zal men zien, dat de meesten niet verdienen, dat men hunner een oogenblik na hunne dood gedagtig zy. Zy laaten geen voetstappen van hun bestaan na, en men vergeet ze, als of zy'er nooit geweest waren. Zy worden nog van de armen, nog van de ryken beklaagd, en Geleerden houden zig niet op met hunne gedagtenis in eere te houden. Tot de menschelyke gezelligheid had men ze niet van nooden, en de particulieren, en gemeenen konden hun gemakkelyk ontbeeren.’ Of gedenkt men hunner na hun dood, 't geschied ten smaad en spot, als in eenige navolgende Grafschriften. Men beschouwe eens het opmerkelyk Grafschrift eenes dronkaarts, dat in Italie, te Siena, gezien werd. | |
Potatoris.Ga naar voetnoot*
Vina dabant vitam, mortem mihi vina dedêre,
Sobrius Auroram cernere non potui.
| |
[pagina 179]
| |
Ossa merum sitiunt: vino consperge sepalerum,
Et calice epoto, care viator, abi.
Dat, naar myne uitbreiding, hier op uitkomt: | |
Zuipers grafschrift.Ik leefde dag en nagt in wyn, en stierf door wyn.
Ik kon den dageraad niet nugteren aanschouwen:
Myn beenderen zelfs nog naar wyn als dorstig zyn,
Besproeid dit graf met wyn, en wilt een beker stouwen,
Gy reizigers die met vermaak beziet dit graf,
Aan wien men't droog gebeente eens grooten zuipers gaf.
Diesgelyk een held zal die Reiziger geweest zyn, die leefde, en stierf in den wyn van Monte Fiascone, gelegen twee dagen reizens van Rome, by sommigen voor den besten wyn gehouden van Europa, anders genaamt Moscatello; en die dus verdiende dat zyn knegt, een Duitser, hem dit zeer bekende Grafschrift naliet: Propter est, est, est, Dominus meus mortuus est. Anecdotes de Pologne. Waar by men voegen mag het Grafschrift voor Flaccilla: | |
[pagina 180]
| |
Flacillae epitaphium.
Dum bibit, & crebris Flacilla trientibus instat,
Obruit immodico viscera, seq Deo:
Quo non mors penetrat? frustra fugis aequora: in ipsa,
Cum volet haec, mensa naufragium facies.
Dat is, naar myne uitbreiding: | |
Grafschrift voor Flaccilla:Terwyl Flaccilla al te veel
En dikwils drinkt uit goê bokaalen,
Zoo laatze in't schip te groot een deel
Van Bacchus ballast nederdaalen.
Waar dringt de dood niet eindlyk door?
Ge moogt dan vry de baaren myden;
Ge zult, volgd gy haar gulzig spoor,
Aan tafel zelfs nog schipbreuk lyden.
Uit de Latynsche Gedigten van Janus Lernutius: vide J. Lernut. carm. ap. Plantin. 1579. epigramm. pag. mihi 63. En zelfs in hun leven past op hun het zeggen van Horatius: Lusisti satis, edisti satis, atque bibisti, | |
[pagina 181]
| |
Gy hebt genoeg gespeeld, gegeten, en gedronken, Anders na hun dood een Grafschrift als dat van den ryksten Koning van Syrie, Sardanapalus: Haec babeo, quae edi, quaeque exsaturata libido, Dat is: Dat heb ik, dat ik at, en dronk, naar myn begeren,
De rest verlaat ik slegts, aan andren te verteren.
Een Graf-, of liever Lykbus-schrift, en daar in zyne dwaaling, die hy belast heeft op zyne lykbus te snyden, error qui incidi jussit in busto: Waar op Aristoteles schimpte, zeggende: Wat zoud ge dog anders op het graf van een os, laat staan van een Koning, schryven? En op welk Grafschrift Cicero deze aanmerking maakte: Haec habere se mortuum dicit, quae ne vivas quidem diutius habebat, quam fruebatur: ‘Dit, zegt hy, dat hy nog heeft, | |
[pagina 182]
| |
schoon hy al overleden is, 't welk hy nogtans hoewel nog in 't leven zynde, niet langer had, dan hy't genoot.’ Vid. Cc. Tusc. qu. l. V. 39.] XV. Om nu niet te spreken van het verwaareloozen van zyn beroep, [roekelooze ondernemingen, en de rampzalige gevolgen van dien, als gemeenelyk een onvermydelyken nasleep der dronkenschap: zoodanig dat daar uit het oude Nederduitsche spreekwoord ontstaan zy: Een dronkaart sal selden bedyen. Rarement qu'un yvrogne puisse prosserer. Vix Potator rem vel frugem faciet, zegt Plantyn in bedyen. Thes. Theuton. Ling. Antv. 1573. XVI. Van andere rampzalige gevolgen der dronkenschap, gewaagd de Kronyk van Gotfried, I. Deel 166, 332, en 355, 367, 495, 961. en allerlei Historien. Vide & Frischlini elegiam in ebrietatem Poëmat. [p]. 557. M. Palingenii Zodiac. vit. Gemini p. 42. Thom. Hall in [II] ad Tim. p. 94, 95. Abrenethy Med. der Ziele, cap. 29. Visschers Christelyke Zedekunst, p. 545. enz. en 554. En het Woordboek van gewy- | |
[pagina 183]
| |
de en ongewyde Zinnebeelden, door Martinus Koning, in Drenken. I Deel. bl. 160. Men zie vorder van deze en diergelyke uitwerkzelen, Horat. epist. 5. l. I. en andere Heidensche Schryvers, hier voor Kap. VII. §. V. Waarom de dronkenschap, van de oude Heidenen, met regt is aangemerkt, als de bron van allerlei misdaaden. En Pelus zegt: ad Zenod. Epist. 203. libr. πάντα ἄλογα τῶν ἀνθρώπων ἐγκλήματα οἴνου ἔστιν αποβλήματα: Dat is: ‘Alle misslagen der menschen spruiten uit den wyn, als een bronader, voort.’ XVII. En om die rampzalige gevolgen van de dronkenschap, hebben de oude Heidenen dezelve zeer afschuwelyk afgebeeld, als mogelyk hier na breeder zal vertoond worden.] XVIII. Wy zullen ons derhalven niet lang bezig houden met uit de gewyde Schriften voort te brengen voorbeelden van de rampzalige gevolgen van de dronkenschap van Noach, die in hem zyne naaktheid schandelyk ontdekte, en bespottelyk | |
[pagina 184]
| |
maakte; Gen. IX. nog van Loth, die door den wyn verrukt, vervoert is tot zoodanige euveldaaden, welke nog met zyne andere deugden, en Godsvrugt, nog met zyne jaaren, nog met zyn bloed, overeen te brengen zyn. Gen. XIX. nog het voorbeeld van de dronkenschap der Sichemiten, die, onder den dronk, den Koning Abimelech hebbende gelasterd, met een zwaare nederlaag, en het verbranden van hunne Stad, zyn gestraft geworden: nog van die van Ammon, die van zyn broeder Absalon in't midden van zyn dronkenschap is vermoord geworden, om het verkragten van zyne zuster Thamar; nog van die van Herodes, die in zyne vreugde-maaltyd, in losse dertelheid van wyn- en brood-dronkenschap het hoofd van den grootsten Profeet, en Voorlooper des Heilands, als van eenen godloozen booswigt, weg schonk, en ten beste gaf: nog ook vervolgens met het ophaalen van zeer veele andere voorbeelden. XIX. Nog, overgaande tot de weereldlyke Schryvers, zullen wy ons af- | |
[pagina 185]
| |
slooven, met het opzoeken van duizend wreede, en dolle uitvoeringen der dronkenschap: als die van Cambyzes, Koning van Persie, in het vermoorden van den onnoozelen zoon van zynen getrouwen Raadsheer Prexaspes: nog van Alexander de Groot, die in zyn dronkenschap zynen besten vrind Clitus, met eenen pyl, doorschoot; niet tegenstaande Andracides hem meenigmaal had vermaand, dat de wyn, als de dulle kervel, den mensch een fenyn is, en dat hy zig daar voor te wagten had: nog van zekeren jongeling Cyrillus, een burgers zoon van Hippone, in Afrika, waar van de Oudvader Augustinus getuigd, dat hy in zyne dronkenschap zoo veele en schrikkelyke ondaden beging, dat ze 't geloof byna te boven gaan, en die men zig schaamen moet op 't papier te stellen. [Maar een voorbeeld, dat my te binnen komt, zal ik nog bybrengen, uit de oude Historien; een voorbeeld van de uiterste onbedagtzaamheid, en van het uiterste gevaar, waar in het gevolg van | |
[pagina 186]
| |
dronkenschap niet alleen eenen mensch, maar gantsche benden storen kan. Polyaenus verhaald, onder andere, eene Krygslist van Imilkon van Karthago; deze, niet onkundig van de overdaadige genegenheid der Libyci tot den wyn, heeft veel wynvaten (μανδραγόρα διαφθείρας) door alruine, zeker slaapverwekkend kruid, bedorven; en, dezelve in de voorstad gesteld hebbende, zoo is hy, als zy aankwamen, in de stad wedergekeerd, als of hy met zyne bende hun geweld niet zoude konnen wederstaan. Zy ondertusschen van vreugde uitgelaten, om dat ze die van Karthago in hunne Vestingen ingesloten hadden, hebben zig, deze vaten gevonden hebbende, vol wyns gezopen, en daar door eenen diepen slaap verwekt, en gelegenheid aan Imilcon, om hun daar in te overvallen. Polyaeni Stratag. lib. V. p. 480. Dog, werwaarts men zig wende, over al doen zig op de allerverfoeyelyste, en droevigste rampen, en ongelukken, die de dronkenschap door haare dolle geil- | |
[pagina 187]
| |
heid, en door haare gadelooze en onbezonne wreedheid, en roekeloosheid, dagelyks veroorzaakte.] Weshalven wy het verhaal van zulke naare onderwerpen thans voorby gaande, als by anderen met opzet breeder gemeld, alleen een eenig zoo belagchelyk, als vermaakelyk voorval van dronkenschap zullen aanhaalen, onze tyden en Landen nader komende, en meerder overeenkomst schynende te hebben met ons tegenwoordig oogwit, en bestek; op dat we niet zouden schynen buiten propoost, ontydig, nogal te veel, en al te lang zonder verandering, op eenen straffen toon een strenge Kerkreden te willen voeren by den vermaakelyken dis. XIX. Een gedenkwaardig voorbeeld van een gevolg van dronkenschap, zorgeloosheid, en onbedagtzaamheid, leveren de Historien in zekeren Abt van Vriesland; die, hoewel dien Geestelyken Vader de dronkenschap allerminst paste, egter zig zoo verre verliep, dat hy daar door zyn goeden naam, en agting, en te | |
[pagina 188]
| |
gelyk een schoon stuk goeds zynes Kloosters verloren heeft. De Hollandsche en Vriesche Jaarboeken getuigen eenparig, Ga naar voetnoot* dat na de dood van Tjalling, den 23sten Abt van het zeer ryke, en vermaarde Klooster Marien-gaarde, in Vriesland, tot Abt is gekoren eene Wilhelmus; welke, tien jaaren die waardigheid hebbende bekleed, goedvond, alle de brieven en bescheiden, behoorende tot de ryke bezittingen dezes Kloosters, na te zien; op dat hy daar door zoude naspooren de eigendommen zynes Kloosters, en Klooster-goederen, waar van sommige door de tyd, de afgelegenheid van plaats, en de gierigheid van onwettige bezitters en gebruikers vervreemd, en verduisterd geworden waren: onder anderen wierd ook het Eiland Marken, gelegen, in de Zuider Zee, tegen over de Stad Monnikendam, omtrent het jaar 1230. voor de helft, voor de mildaadigheid der geloovigen, aan dit Klooster geschon- | |
[pagina 189]
| |
ken, en de wederhelft van de twee adelyke broederen Niklaas en Jan van Persyn, aangekogt te zyn, bevonden Ga naar voetnoot*: alwaar de vorige Abden een Kapel ter eere van de Maagd Maria gestigt, en eenige van hunne Kloosterlingen heenen gezonden hadden, om de landen van dit Eiland te beslaan, en te bebouwen. Dit geheele Eiland was door de zelfde roofzugt van byzondere menschen van het Klooster afhandig gemaakt; weshalven deze Abt Wilhelmus, de eigendoms-bewyzen gevonden hebbende, met beraadslaaging zyner Kloosterlingen besloot, om het zelve, by middel van regtsvorderinge, wederom aan het Klooster te brengen; in een tyd, op welke de Graavelyke Regeering die Vorst bestierde, die be- | |
[pagina 190]
| |
roemd was vande regtszaken op't gestrengste, en regtvaardigste te handhaaven, en die ten dien einde in eigen persoon driemaal ter weke ter rolle zat: dat voor of na dien tyd geen Graaven dezer landen gedaan hebben. De Abt, een goede somme gelds ten laste der Kloosterlanden hebbende opgenomen, om die te gebruiken ter uitvoering van deze zyne gewigtige regtsgedingen, is met alle zyne bewyzen, en met volle toestemming van de zynen naar Brussel gereist: alwaar hy door de bequaamste Pleit-bezorgers, en ervaare Regtsgeleerden, zoo veel vorderde, dat'er zeer groote hoop was, om te zegepraalen, en om het Eiland weder te krygen. De voordeelige toestand van des Abds-zaaken was zoo haast niet afgekeeken by zyne Gedaagdens, of zy hebben toegelegd om hunne onregtvaardige bezittingen door list en bedrog staande te houden Ga naar voetnoot*, der- | |
[pagina 191]
| |
halven wanneer zy verstaan hadden in 't heimelyk, dat deze zaak by Hertog Karel van Bourgondie eerstdaags ten voordeele des Kloosters stond afgedaan te worden, door een onherroepelyk eind-oordeel Ga naar voetnoot*, zoo hebben zy zig geveinsd genegen te zyn, om dit in der minne by te leggen, en den Abd te bewegen tot een minnelyk verdrag; op dat alle verdere hoogloopende pleitkosten voortaan gespaard, en de zaak ten wederzyds genoegen afgedaan werde: Ten dien einde hebben zy den Abt genodigd op een zeer heerlyk en pragtig gastmaal; welke, dien nu de zwaare onkosten begonnen lastig te vallen, zulks heeft aangenomen; namelyk als gelegenheid van daar over met hun te zullen accorderen. Laat in den nagt, na dat zy alle door den wyn waaren overlaaden, is des Abts dienaar, die alle de brieven en | |
[pagina 192]
| |
bewys-stukken in zyne bewaring hadde, met groote geschenken omgekogt, om alle dezelve aan de tegenpartyen van zynen Heer over te geven; en is met het geld aanstonds doorgegaan; de Abt, dien nagt zeer gerust in een diepen slaap hebbende doorgebragt, heeft des morgens zynen dienaar, en te gelyk zyne brieven, met groot ongenoegen vermist, en te vergeefs gezogt. Ga naar voetnoot*. Hartog Karel, die dezen trek uit zyne hovelingen al vroeg verstaan hadde, ontmoet den Abt op de straat, en vraagd hem, hoe hy zoo neerslagtig was, en waar zyne brieven waaren? Deze, geslagen met schaamte, en als berstende van spyt, en overkropt van droefheid, heeft niets geantwoord: Dog de Prins, hem zeer sterk onder de oogen ziende, zeide: O dronkaard, dronkaard, hoe dronken hebt gy u, o snoode boef, op gisteren | |
[pagina 193]
| |
gedronken, en uwe zaaken verwaarloost! Waar op deeze Abt zyne biezen gepakt heeft, niet willende tot spot van 't Hof, en van de Stad verstrekken; en is dus, zonder iets verrigt te hebben, met verlies van geld, en des Kloosters eigendom-brieven, dog niet zonder groote schande behaald te hebben, naar huis gekeerd; al waar hy naa eenigen tyd in ongeneugte gestorven, en in het Klooster begraven is, nalaatende in de Jaarboeken een onsterffelyken, maar ergerlyken naam aan de nakomelingen, en voor al een nadeelige en smertelyke aan zyne Kloosterlingen. [XX. Wy zullen dit Hoofddeel besluiten met een schildery van Erasmus, waar in hy de rampzalige gevolgen van den drinkdwang, en de dronkenschap naar 't leven vertoond, en doet afsteken by de heuchelyke gevolgen van een maatig leven, dat hy in zynen vrind pryst: Ik kan geen heuchelyker, nog heerlyker leven, dan van een mensch, die, door gestadige maatigheid, en gerustheid des gemoeds, en goede gezondheid | |
[pagina 194]
| |
geniet; en wiens honger, wanneer hy van tafel opstaat, als geneuchelyker zynde onthaald door nutte redeneringen, dan lekkernyen, wel verzadigd, dog wiens ligchaam, door spyze onoverlaaden, het gemoed niet bezwarende is, zoo hy iet te studeren, of iet anders van ernst te verrigten hebbe. Want wat is onaangenaamer, dan die gastmaalen; of, op dat ik eigenlyker spreeke, die samen-zuipingen, daar alles door ongezoute gedruis verdoofd word? daar de gast gedwongen word te drinken, zoo veel'er word voorgeschreven; en yder zig nadeel doet, om een ander in zyn nadeel te trekken. Daar is geen gevoel van wellust, waar het lighaam door een ziekte is ingenomen: derhalven als de wyn het verstand weggenomen heeft, wat kan'er dan zoet zyn? Want naauwlyks kan men zeggen, wat onmenselyker zy, iemand, dien dorst, van den drank te dryven, dan dien niet dorst tot den drank te dwingen. Is dit, bid ik u, een gastmaal, of een pynbank? Om nu niet te spreeken van kyveryen, gevegt, en andere misdaaden, die de dronkenschap gewoonlyk | |
[pagina 195]
| |
met zig sleept; nog van schandelyke geldverkwisting (want nergens word het geld onbetaamelyker verlooren) nog van het groot, weergaloos, en onherstelbaar tydverlies. De uitzinnige wellust word daags daar aan van waare smert gevolgd, de geest is lusteloos en vadzig, de maag gepynigd, 't hoofd aan't draajen, en lastig. Somtyds vorderd een verwekte koorts straf van de onmaatigheid, en een korte wellust, zoo dat zoo genaamd kan worden, word door een lange pyniging geboet. Epist. lib. 17. ep. 29. p. 771. En wat vorder geeft hy klaagende te kennen, dat toen in Vriesland de luxus, pragt, en overdaad byna tot lof, en de soberheid ter veragtinge gedydde. Denique quum Phrysicam habeas patriam, ubi vulgo luxus propemodum laudi datur, frugalitas vitio, tamen sic abhorres, ab istiusmodi vere pecuinis voluptatibus, ut nihil sit tibi frugali sobriaque vita dulcius. ‘Eindelyk, daar ge Vriesland hebt ten Vaderland, daar de pragt en overdaad byna tot lof, en de zuinigheid en maatigheid ten laster geduid word, nogtans hebtge zulken | |
[pagina 196]
| |
afschrik van zoodanigen waarelyk beestagtigen wellust, dat u niets aangenaamer nog zoeter zy, dan een sober en matig leven.’ Dus ziet men in deze schildery, of liever myne Duitsche kopy van dit Latynsche oorspronkelyke, aan Hajo Caminga, den vrind van Erasmus, naar Vriesland gezonden, de gevolgen der dronkenschap, naar 't leven, vertoond. XXI. Hoe nu de dronkenschap oorzaak zy van het verlies van schaamte; en de schaamteloosheid de oorsprong zy van alle deze gruwelen; zoo dat ze daar van als de tweede oorzaak zy te houden, is hier boven genoegzaam aangewezen § IX. en daar uit klaar genoeg af te leiden en te besluiten.] |
|