| |
| |
| |
Kapittel VI.
Van brassery.
[Brassery en Dronkenschap, heerschende zonden in Europa. Honger, als een natuurlyke ziekte, te genezen door spyze en drank. Het groote einde van het eten en drinken. Regels van matigheid, uit wat beginselen af te leiden. Brassery, wat zy, en hoe strydig met de Wet der Nature. Hoe sterk de Braslust in sommigen. Oorzaak van verkwisting, ongezondheid. enz. Gemeene, en de eenvoudigste spys de gezondste. Regels nut. Vraaten gemaakt. Gastmalen, wekkende brassery. Staatjufferen van't Hof in Engeland wel eer, in plaats van andere lekkernyen, drie sneden Rundvlees ten ontbyt toegelegd. Verkeerde regels haer brasseren, strydig met die
| |
| |
der Natuur, en schadelyk. Heidenen, de brassery en slempzugt veroordeeld; Jooden, zich daar in wat toegegeven hebbende, hoewel tegen 't oogmerk van den Wetgever. Overeenkomst van den Christelyken Godsdienst met de Wet der Natuur. Brassery verboden op eeuwige verdoemenis. De Gewoonte der Christenen, van de maat ontrent het nemen van spys en drank te buiten te gaan, is minder begrypelyk, dan de overdaadige gewoonte van Heidenen en Jooden. Oorsprong van het verval der Christen-Volken in deze. Aanmerkingen over de verscheide oorzaaken van deze ondeugende gewoonte.]
[I. Onder de misbruiken der gastmaalen, en drinkgewoontens, munten voornaamelyk uit Brassery, en Dron- | |
| |
kenschap, twee heerschende zonden onder verscheide volken van Europa; van welke wy yder in't byzonder zullen spreken.
II. Gelyk de mens van zoodanige gesteltenisse is, dat hy zonder spyze en drank niet kan in 't leven blyven; zoo is het van sommigen niet onaardig aangemerkt, dat de honger is een natuurlyke ziekte; en dat deze ziekte zou doodelyk worden, zoo men naliet de behoorlyke geneesmiddelen daar tegen te gebruiken, te weten spys en drank. Want gelyk Geneesmiddelen te veel, of ontydig, of te lekker toegemaakt, en ingenomen, schaadelyk zyn, in plaats van heilzaam; zoo gaat het ook met het gebruik, en misbruik van spyze, en drank. Zie den vermaarden Engelschen Godgeleerden H. Hammond, in de gantse pligt van een Christen, VII. 26.
De Ridder Hooft liet zig, tot lof der maatigheid, en tegen het vergif der slimperyen, aldus uit: in zyne Gedigten, bl. 386. in 4.
| |
| |
Slaap, spyz, en drank, zyn noodig om te leeven.
Maar maetight haer, nae't eisschen van de noodt.
Want, zonder dat, zy doen zeer dikwils sneeven.
Een slaepend mensch scheelt weenig van een' dood.
Een slemper, met goed voedzel, word vergeeven.
III. Het groote einde van het gebruik van spys, en drank, is het onderhoud van ons leven, het versterken van onze steeds vervallende kragten, en ons te verkwikken, om des te bekwaamer elk tot zyn beroep te keeren.
Uit deze beginselen konnen de regels van maatigheid, zoo in 't algemeen, als in 't byzonder, genoegzaam worden afgeleid.
Die zig altoos dat groote einde voorsteld, en de regels van maatigheid opvolgd, voldoed aan de orde, en Wet der Natuur.
IV. De brassery en dronkenschap stryd regelregt met dat einde, en die regelen. De bras- of slemp-zugt overtreed de maat in hoedanigheid, en hoeveelheid van spyze: Zy tragt te eten, niet om te leeven, of om het leven te onderhouden, maar om | |
| |
de lust in't eten te voldoen, en te genieten, zelfs buiten noodzaakelykheid, en al eist de natuur geen voedsel. Ten dien einde zoektze de eetlust niet af te wagten, maar op te wekken, en te verhaasten, door uitgedagte en uitgezogte lekkernyen, en speceryen. Op zoodanige slempzugt past het zeggen van Petronius, Ingeniosa gula est. Sat. p. 170. Deze valse en ontydig verwekte lust brengt voedsel aan het lighaam, eer het, en meer dan van de natuur geëist word. Plagt een der Ouden te zeggen: Non ut edam vivo, sed ut vivam edo. ‘Ik leef niet, om te eten; maar ik eet om te leven’: Een brasser zegt het tegendeel, of ten minste hy schynt met zyn gedrag te toonen, dat hy dien gemelden regel aldus omgekeerd heeft: Ik eet niet om te leven, maar ik leef om te eten. Diog. Laërt. in Socrat. § VI.
V. Deze lust is somtyds zoo sterk, dat ze andere ongeregelde wellusten kan ontvonken, en weder andere verdooven, als de begeerte tot rykdom. Hoe zeer | |
| |
iemant anders op schatten te gaaren, of te spaaren, gestelt zy, niets kan te kostelyk zyn voor eene kiese en wellustige tonge. Zoodanig soort bestrafte Claudiaan, Libr. I. in Eutrop. vers 326.
Qui ventrem invitant pretio. &c.
Dat eetlust wekt tot duuren prys.
Welgegrond was daarom de waarschouwing van den Ridder Hooft, inzonderheid aan de Nederlanderen gedaan:
Aan lekkerny van mond, ook oor en ooghen,
Aan vlugge kost der welluchtende reuk,
Geeft meer niet toe, dan ruim uw staet kan dogen:
Grootdaedigheid krygt een' misstaande kreuk
Als zy de bron der middlen doet verdrooghen.
VI. De Alwyze Schepper heeft de zaaken zoo geschikt, dat de overvloed en de alleruitgezogtste, en kostelykste lekkernyen, geen wezendlyk geluk konnen aanbrengen, nog de gezondheid bevorderen: maar in tegendeel, dat de allereenvoudigste spys en drank, die zyne wysheid bezorgd heeft dat ook de overvloedig- | |
| |
ste, en ligtst te bekomen is van gemeene en behoeftige menschen, als de allernatuurlykste, ook meest diend om ons leven te onderhouden, van kwaalen te bevryden, en tot een hoogen ouderdom te doen geraaken; en dat d'allerbehoeftigsten, en dien meest natuurlyk hognerd, gemeenelyk meer smaak zullen vinden in de geringste, dan de ryken in de kostelykste spyzen. Waarom Antiphanes, dit aanmerkende, zeer wel zeide, volgens de vertaling van de Groot, Excerpt. ex Trag. & Com. Gr. p. 633.
Namque ea voluptas, quae in potu atque esu est sita,
Par ferme est cunctis: neque magis lautae dapes
Esuriem sedent.
Dat, naar myne vertaaling en uitbreiding, hier op uit komt:
't Vermaak van spyz en drank is allen schier gemeen.
De honger maakt de saus: dan smaakt aan yder een
Geringe kost, meer dan de kostlykste spyzen
Gekieskaauwd zonder trek; waar van de walg doet yzen.
| |
| |
Der armoe hongerd meest naturelyk: haar smaak
Geeft meer dan rykdom met door kunst gemaakt vermaak.
VII. Dan hoord en volgd men regt de natuur, wanneer men eet als ons hongerd, en drinkt als ons dorst. En men hoord de waare stem van de natuur des te meer, hoe men minder door uitgezogte toebereidselen honger zoekt te maaken, daar ze niet is, en dorst te ontsteken voor het verteeren der vogten. Armen, en die de deugd gewend, of de nood dwingt, maatig te leven, zyn dus, door de Goddelyke voorzorg beter geschikt, om een langdurige gezondheid te onderhouden, dan dien de overvloed, en weelde, en de keurlyke toebereidselen van spys en drank, in gestadige verzoekinge leid van onmaatigheid en overdaad.
Socrates ondervond dit in zyne gewillige armoede, en gezogten arbeid. En, daar mede bezig, en gevraagd zynde, wat hy deed, gaf hy ten antwoord. Ik maak de saus voor myn avondmaal, volgens Plutarchus: van het te veel spreken.
| |
| |
Diog. Laërt. d. l. Cic. Tuscul. qu. l. V. te kennen gevende, dat honger, natuurlyk, en door arbeid, of oefening, verwekt, best de smaak, en gezondheid bevorderd.
VIII. Wat nu door die voors. eenvoudigste spyze en drank te verstaan zy, word by de Artsen breeder verklaard. Vid. Cl. Boerh. Inst. Med. 1033. 1057, 1058. En hoe schadelyk die gemelde toebereidselen zyn aan de gezondheid, toonen dezelve Artsen. Condimenta autem ex acidis, sale, aromatibusque, petita nocent sanis acrimonia sua noxia, vascula tenuissima laedunt, & falso appetitu per stimulum excitato corpus gravant plus, quam nutriunt. Boerh. d. tr. 1040. Dat is: ‘De toebereidselen der spyzen uit zuur, zout, en speceryen, schaaden den gezonden door haare schaadelyke scherpheid, kwetsen de teerste vaatjes, en bezwaaren, door een valsen honger uit de prikkeling verwekt, het lighaam meer, dan zy het voeden.’ Dus spreekt'er de zeer vermaarde Hoogleeraar Boerhaven van.
| |
| |
IX. Het nut, dat uit zoodanige levenswyze, en het nuttigen van eenvoudige spyzen zoude voortvloejen, is ligt te bezeffen.
De Ridder Steele, voorschryvende een geregelde levenswyze voor de jeugd, tot bevordering van haare gezondheid en sterkte, raad, dat het voedzel enkel zy, zonder eenig inmengsel; en zeer spaarzaam gesuikerd, of liever geheel niet, inzonderheid, (het zyn zyne woorden) moeten alle Speceryen, en andere dingen, die het bloed konnen verhitten, zorgvuldig vermyd worden. Zyt ook spaarzaam ontrent het zout, in het smakelyk maken van zyne spys, en gewen hem (te weten den jongeling) niet aan sterk gezouten vlees. En hy geeft 'er reden van: Onze gehemeltens vinden vermaak, en scheppen behagen in die toebereidselen en kokeryen, waar na zy gesteld worden door de gewoonte; en een overgroot gebruik van het zout heeft, behalven dat het dorst, en te veel drinken veroorzaakt, ook andere kwade uitwerkingen op het lighaam. enz.
| |
| |
Onder de redenen van dezen zynen nutten raad, geeft hy ook de navolgende. Hier door zal hy het brood leeren beminnen; want, gelyk wy zeiden, onze gehemeltens en magen scheppen vermaak uit dingen, waar aan zy gewend zyn.
Hier door zal hy ook geleerd worden, niet dikwyler, en niet meer te eten, dan de natuur vereist. Ik denk niet dat aller menschen graagtens even eens zyn: Sommigen hebben natuurlyke sterke magen, en anderen zwakker. Maar dit denk ik, dat veele tot Brassers en Vraaten gemaakt worden, die zoodanige van nature niet waren, door de gewoonte. En ik zie in andere gewesten, dat menschen, die alzoo kloek, en sterk zyn, maar tweemaal daags eeten; terwyl anderen; die hunne maagen daar aan gewend hebben door een gestadig gebruik, als roofvogels, daar vier of vyfmalen om roepen. Boekz. der Juff. II. Deel; van de Moeders, bladz. 377. enz.
Zie ook by den zelven de voorbeelden van oude Romeinen, en daar onder Au- | |
| |
gustus, Seneca, enz. in zoodanige manier van het eenvoudigste voedsel te gebruiken, zelfs in een hoogen staat uitgemunt hebbende, bl. 379. Waar van ook meer en ouder voorbeelden te vinden zyn by Atheneus.
X. En dewyl ook de gastmaalen, hoewel in zig zelven middelmaatig zynde, zoo door de velerlei toebereidselen der spyzen, als anderszins, ligt misbruikt worden, zoo wel tot brassery, als dronkenschap; of ten minsten daar toe gelegenheid en aanleiding geven; zoo zyn ze van sommige onder de Christenen geheel afgekeurd: by andere Godgeleerden, met meer reden, zeer bepaald. Waar van in't vervolg mogelyk breeder zal worden gesproken.
XI. Men vind doorgaans by verscheide Volken aangemerkt, dat zoodanige manier van leven, als dat der brasseren, en vraaten, zoo schaadelyk voor de gezondheid, als ongeregeld, en met de natuur strydig is. De geestige Ridder Steele, aangemerkt hebbende, dat grove spys doorgaans ge- | |
| |
zonder is, dan anderen: en dat de tafels van de oude Ridderschap zyner (dat is, der Engelsche) Natie driemaal daags gedekt waren, met runder-gebraad; ja dat een kenner der Oudheden hem voor de waarheid zou hebben verzekerd, dat hy de registers, waar in de lysten van den leeftogt, die het Hof nuttigde, bewaard worden, nagezien hebbende, gevonden had, dat in plaats van thee, boter, en brood, die in deze laatste tyden de overhand gekregen hebben, aan de Staatjuffers en Kameniers van Koningin Elizabet drie sneeden rundvlees, tot haar ontbyt, toegelegd waren, laat zig eindelyk dus uit:
Om deze reden zien wy tegenwoordig, dat eene bloeyende gesteltenis, sterke leden, en eene gezonde gematigdheid, voornamelyk gevonden worden onder het gemeene volk; en onder den woesten Adel, die in bossen, en in't gebergte opgebragt is. In plaats dat veele doorlugtige Geslagten van de vaste en sterke gesteltenis hunner voorvaderen allengs verbasterd, en tot een bleek, zieke-
| |
| |
lyk, spillebeenig geslagt van weeke mensen vervallen zyn.
Men zal mogelyk waanen, dat myne denkbeelden buitensporig zyn; maar ik kan egter niet nalaten de oneer, die den grootsten huizen somtyds overkomt, aan die hitsige spyzen toe te schryven, welke zoo kragtig in de mode zyn. Daar zyn veele spyzen, die den wellust konnen ontvonken, zonder kragt te geven; en het lighaam verhitten, zonder het te voeden; gelyk de Artsen aanmerken, dat het schraalste en geestelooste bloed het koorsigste is. Ik houde een Franse ragout zoo schaadelyk voor de maag, als een glas voorloop, enz.
XII. De regels, die onder deze verkeerde lekkerbekken plaats hebben, zyn zo strydig tegen de natuur, als het mogelyk is. De volgende schynen hunne verkeerde regels, en gewoontens:
1. | Zonder den honger af te wachten, eeten zy om honger te krygen; en doen schotels gereed maken, niet om den honger te stillen, maar om dien te verwekken. |
| |
| |
2. | Zy laten niet toe, dat'er iet op hunne tafels kome, 't geen zyn natuurlyke gedaante heeft, en niet eeniger mate vermomd is. |
3. | Zy eeten alles, eer het tydig is, en, zoo draa het goed geworden is om te eten, eten zy het niet meer. |
4. | Zy houden niets voor goed, dat den gemeenen smaak behaagd; en niets kan hunne tong streelen, dan het geene dien van hunne minderen zou doen walgen. |
Dus toond ons de voors. Ridder Steele de verkeerde regels der braslust, en brengt op eene geestige wyze een voorbeeld by van een gastmaal, daar hy zelf tegenwoordig, en, om de onbekende opgediste schotels, in groote verlegenheid was; ziende met verontwaardiging, dat een harst gebraden ossevleesch, naar zynen smaak de beste schotel, op een veragtelyke wyze verschoven was, om plaats te maken voor Fransche kieskaauweryen; en dat het nageregt al zoo ongemeen, als het voorgeregt was. En daar op besluit hy zyn ver- | |
| |
toog aldus: ‘Zoo dra deze vertooning over was, nam ik myn afscheid, om myn maaltyd voort t'huis te gaan doen: want dewyl ik in alles voor de natuurlykheid, en eenvoudigheid ben, moeten zy voornaamelyk op myne tafel heerschen. Twee gemeene schotels, en twee of drie welgeaarde, en vrolyke gasten, zouden my behaagchelyker zyn, dan alles wat de dartelheid en de overdaad kan verschaffen. Want het is by my een stokregel, dat die de waardigste en verstandigste gasten heeft, de beste tafel houd.’ In zyn Snapper II. D. LIX. Vert.
XIII. De zelve Ridder, onderzoekende, of het menschelyk geslagt, naar evenmaatigheid van zyn vermogen, zoo wel niet aansprekelyk zy voor het verkeerd en kwaad gebruik zyner heerschappye over minder schepselen, als voor zyne tirannye over zyne medeschepselen; en, vertoond hebbende de onmenschelyke wreedheid in de jagt, steld ook dezelve ten toon in het pynigen der dieren, om onzen wellust, | |
| |
en bedorven smaak; en schilderd de rampzalige gevolgen daar van, nevens de gedaante van eene keuken der lekkaarts: ‘De gene, die hun leven doorbrengen tussen een beangst geweten, en een bedorven smaak, gelyk Seneca zig uitdrukt, vinden zig naar verdiensten geloond door de uitwerkzels hunner gulzigheid, dat is te zeggen, de ziektens en ongemakken, die'er uit volgen. Want, gelyk andere verslindende dieren, vinden zy strikken en vergif in hun aas; zy worden door hunnen lust in hun bederf gelokt, en komen om, door hunne lekkerheid. Ik ken niets aanstootelyker, nog afgryzelyker, dan het gezigt van eene hunner keukens aan alle kanten besmet met bloed, en vol gekerm van schepsels, die jammerlyk sneuvelen. Verbeeld zulk een vertrek niet wonderlyk wel de woning van een Kanibaal, vol leden en hoofden, welke die verwoede menschenvreter aan de wreedheit van zynen honger opgeoffert heeft?’ De Gardiaan, of Britse Zedenmeester. I. D. LII.
| |
| |
XIV. Heidenen hebben daarom volgens de Wet der natuur de brassery, als strydig met de rede, en de orde der natuur, veroordeeld. Vide Isocrat. Nicocl. sive consil. p. m 61. Platon. tom. I. de temper. La vie de Socrat. par Charpentiér, p. 79. Als in't vervolg breeder zal blyken.
Lucanus l. 4. vers 373. zong wel eer:
Luxuries, nunquam parvo contenta paratu,
Et quaesitorum terra pelagoque ciborum,
Ambitiosa fames, & lautae gloria mensae,
Discite quam parvo liceat producere vitam,
Et quantum natura petat. non erigit aegros
Nobilis ignoto diffusus Consule Bacchus;
Non auro myrrhaque bibunt; sed gurgite puro
Vita redit: satis est populis fluviusque Ceresque.
't Geen, volgens myne uitgebreide vertaaling, hier op uit komt:
Verkwistende overdaad, die nimmer zyt vernoegd
Met kleinen toestel, maar gestadig slaafd, en zwoegd
Om overzeese spys, uit verren oord verkregen
Te water en te land, hoe zyt ge zo verlegen?
En gy, dien hongerd, meer naar roem en ydle praat
Uit lekkernyen, dan natuurelyk onthaal,
| |
| |
Leerd met hoe weinig zy ons leven t'onderhouden.
Hoe weinig eist natuur? Niet juist den raarsten ouden,
Nog meest vermaarden wyn, uit goud of paarlemoer;
Wat brood en water voed een volk, den Vorst, en boer,
En strekt genoeg om met genoegen van te leven
Zie ook Ovidius, in Metamorph. l. XV. vers. 104. & seqq.
Quid meruistis oves placidum genus, inque tegendos
Natum homines, pleno qui fertis in ubere nectar?
&c. vers 110, & seqq.
Socrates spotte met die genen, welke de vruchten duur kogten, als ze nog zeer jong waren; en zeide, dat zy het deeden als of zy wanhoopten, van het saizoen derzelve te zullen beleven. Charpentier d. l. p. 80.
De zelve wyze man, eenige ryke persoonen ten eten verzogt hebbende, en zyne huisvrouw Xantippe beschaamd zynde, dat zy zoo weinig bereid hadde, om dezelve te onthaalen, zeide haar: | |
| |
‘Zyt daar niet over verlegen: zoo het zedige en geschikte luiden zyn, (μέτριοι zegt Diogenes, 't welk Charpentier door honnestes gens heeft overgezet) zoo zullen ze zig vergenoegen met het gene ik hun zal geven: zoo ze het niet zyn, en in tegendeel ongeschikt en slegt soort, φαυλοι, zoo heb ik my met hun niet te bekommeren.’ Diogenes Laërt. in Sacr. & la vie de Socrate par Mr. Charpentier p. 80.
Dog de Heidenen bekenden met eenen hoe moeyelyk het waar, wellustigen naar regels van maatigheid te leeren hooren. Kato zegt; het is moeyelyk te preeken voor den buik, die geene ooren heeft; by Plutarchus: en 't is waardig te lezen, 't geen dezelfde Plutarchus daar op aanteekend, in het leven van Kato den Tugtmeester.
XV. 't Is aanmerkelyk, dat, hoewel veele volken, inzonderheid Heidense, zoo verre vervielen, dat ze zekere eer stelden in veel te konnen zuipen, en met zekere eerteekenen zodanige Zuiphelden bejegenden; en dat de sterkste daar in hunne krag- | |
| |
ten poogden te toonen, zelfs met anderen te tarten, en tot veel dranks te dwingen; men egter zulks niet, of zeer zelden, bespeurde ontrent het eten, en het nemen van voedsel. 't Is waar, ik lees by Athenaeus, dat 'er een gezelschap onder zeker volk was, 't welk het veel eeten kloedmoedig, en mannelyk hielde; en, dat die gene, die 't meeste at, de meeste verwondering en hoogste waardigheid waardig gehouden wierd. Maar, gelyk diergelyk voorbeeld schaars is, zoo is het geen wonder, als men overweegd, van wat volk hy spreekt, naamelyk van het Arkadische. l. IV. c. 8. de coena Arcadica. In tegendeel vind men van Heraclides, als iet pryswaardigs, aangeteekend, dat de vrouwen van Sparta hunne kinderen voedden, zonder op te proppen, om, des noods zynde, honger te konnen verdragen, en om door vroege gewoonte geen vraaten te maaken. De Politiis pag. mihi 505.
XVI. Jooden, als de belofte van de Wet meest op het tegenwoordige leven duidende, gaven zig hier in wel wat vry- | |
| |
heid, hoewel tegen het oogmerk van den Wetgever, die nooit iet beveeld, dat met de orde der natuur, en de gezonde reden, komt te stryden. Zie Hammonds Catech. gerigt ter Prak. bl. 316.
XVII. De wetten van den Christelyken Godsdienst stryden niet met de wet der natuur, verbiedende de brassery, en bevelende de maatigheid; maar komen daar mede overeen. Ja de Godsdienst gaat verder, en beveeld het vasten in zekere gevallen, ten einde het lighaam, en deszelfs begeerlykheden, door onthouding van voedsel somtyds bedwongen, en overwonnen worden. Hier worden onder de werken des vleesches geteld dronkenschappen, en brasseryen; en van die deze overdaad in spys of drank doen gezegd, dat ze het Koninkryke Gods niet zullen beërven, Gal. V: 21. Hier worden deze misdaaden dikwils by elkaêr gesteld, en te gelyk verboden, als brasseryen en dronkenschappen, Rom. XIII: 13. wynzuiperyen, brasseryen, drinkeryen, I Pet. IV: 3. Hier word in tegendeel belast de maatigheid, | |
| |
nugteren te zyn, I Thess. V: 6, 8. Luk. XXI: 34. en Tit. II: 11, 12. word geleerd, dat Christus, of de zaligmakende genade, ten dien einde is verschenen, dat wy, de weereldsche begeerlykheden verzakende, maatig, regtvaardig, en Godzalig zouden leven.
XVIII. Dat de Heidenen zig verliepen in een diergelyke πολυφαγία, en πολυποσία, in brassery, en dronkenschap, hoewel hunne Zedenmeesters dezelve, als ondeugden, verboden; en dat de Jooden, zig hier meer vryheid gaven, hoewel tegen 't oogmerk van den Wetgever, is ligter te begrypen; dan dat Kristenen, dien, behalven eenige tydelyke inzigten, het verzaken van zig zelven, en hunne zondige begeerlykheden, als tot een der eerste lessen is gegeven; en dien de maatigheid, als een hoofddeugd, is aangeprezen; en dien eindelyk de brassery en dronkenschap, en in't byzonder de οινοφλυγιαι, wynzuiperyen, op verbeurte van de eeuwige gelukzaligheid, en daarenboven op eeuwigdurende straf verboden is; nogtans | |
| |
daar van zelfs een gewoonte maaken, en hun vermaak, en eer, en roem, schynen te stellen in deze elendige slavernye, en schandelyke dwaasheid.
XIX. We zullen ons hier niet uitlaaten in uitweidingen van de Zedekunde. 't Is genoeg, dat wy dit misbruik in deszelfs onredelykheid, en schaadelykheid, naar ziel en lighaam, en dat tydelyk en eeuwiglyk, vertoond hebben. Zie hier over, onder anderen, Hammond, de gantsche pligt van een Christen, VII. 125, enz. en Catech. gerigt ter Prakt. bl. 318. enz. P. Hoadly, le moyen de plaire à Dieu, enz.
XX. Eenige zaaken zal ik hier ontrent egter nog aanmerken; voor eerst, dat de oorzaak van het groot verval der Christenen in deze is de onkunde, waar door ze de brassery, die zoo algemeen geworden is, dat dezelve byna geoorlofd, of onverschillig gelykt, gemeenelyk niet stellen op de lyst der zonden. De geleerde Hr. Oosterwald, in zyne Verhandeling van den Oorsprong van de verdorvenheid, zegt: | |
| |
Daar zyn verscheide zonden, die men gemeenelyk niet steld in den rang der zonden, of van welke men zoodanige meening heeft, dat men ze niet veroordeeld. Van dit getal zyn de logen, het gebrek van opregtheid in onze redenvoeringen, en handelingen, de overdaad in spys en drank, leuiheid, en een zagt, gemakkelyk, en wellustig leven, oneindige slingse wegen om zig te verryken, die het gebruik heeft ingevoerd, en bevestigd, en de dronkenschap, die in zekere Landschappen niet meer voor een ondeugd heen gaat. Waar by ik zou konnen voegen byna alle die zonden, die niet bedreeven worden, dan met gedagten. Het beginsel der Christenen hedendaags is, dat, als men zig niet laat vervoeren tot daaden die openbaar strafbaar zyn, men dan onschuldig is. enz. Des Sources de la corruption. Source I. l'Ignorance, p. 33.
XXI. Ten anderen, dat de oorzaak van brassery veeltyds ontstaat uit kwaade gewoonte; en deze uit kwaade opvoeding. Dat van alle menschen, die wy ontmoeten, negen tiende deelen zyn, 't geen zy | |
| |
zyn, goed of kwaad, nuttig of onnut, door hunne opvoedinge, is geene ongegronde aanmerking van den Ridder Steele, Boekz. der Juff. II. Deel, bl. 358. Voornaamelyk is verzuim van goede opvoedinge oorzaak van brasserye.
Dezelve vernuftige Schryver toond, wat moeitens dat 'er gedaan worden, om de kinderen te bederven, en hun de beginselen der ondeugd en brasserye in te storten: en teffens daar van de voorbeelden, zoo wel in behoeftige, als ryke ouderen: Gemeene soorten, zegt hy, worden door de bekrompenheid van hunne goederen verhinderd de onmaatigheid aan te moedigen in hunne kinderen, door hen te verzoeken tot spyze, of te noodigen tot eten en drinken, meer dan genoeg is; maar hunne eige kwaade voorbeelden, wanneer zy overvloed ontmoeten, toonen genoeg, dat het geen afkeer van de Dronkenschap of de Overdaad is, die hen van de uitspoorigheid wederhoud; maar gebrek van stoffe.
Indien wy de huizen bezien van die wat warmer zitten, daar word het eten en drin-
| |
| |
ken in zoo ver tot het grootste werk en geluk des levens gemaakt, dat men oordeeld, dat de kinderen vergeten worden, indien zy'er hun deel niet van hebben. Sausen, ragouts, en voetsel, dat vermomd is door alle de konsten van de kookeren, moeten de gehemeltens aanlokken, wanneer de buiken vol zyn; en dan word'er een voorwendsel gemaakt om nog een glas wyn te drinken, om de vertering te helpen; uit vrees dat de maag mogt overladen zyn: schoon dat alleen diend om de overdaad te vermeerderen.
Is myn jonge Heer [te weten dien hy zig daar voorsteld om op te voeden] een weinig onpasselyk, dan is de eerste vraag, wat wil myn lieve kind eeten? Wat zal ik voor u krygen? Eten en drinken word terstond ingeperst, en yders overleg word te werkgesteld, om iet uit te vinden, dat lekker en aangenaam genoeg is, om het gebrek van de graagte te overwinnen; 'tgeen de natuur wysselyk heeft besteld in het begin van de kwaalen, als een bescherming tegen dierzelver aanwas, op dat zy, bevryd zynde van haren gemeenzaamen arbeid in het verteren
| |
| |
van nieuwe spyzen in de maag, gelegenheid mogte hebben, om de kwaade vogten te verteeren, en vermeesteren.
XXII. En eindelyk, dat de ouders, hunne kinderen al afhoudende van de brasserye, en overdaad, geen zorg genoeg draagen, dat dezelfde kinderen begrypen de onredelykheid, en schadelykheid van gulzigheid, en brasserye; en de redelykheid, en het nut van maatigheid, en eene eenvoudige levenswyze: en zy dus, aan zig zelven gelaaten, ligt uitspatten. Te meer, alzoo de Ouders, zoo wel als de overigen, gewoon zyn een lekkere en fatsoenelyke tafelhouding te agten, en te pryzen: en dit pryzen, gehoor vind by de jeugd, en haare begeerte ontsteekt.
De Ridder Steele heeft dat zoo levendig afgebeeld, dat ik niet nalaaten kan zyne eige woorden te laten volgen, waar mede ik dit Hoofdstuk sluite: Alwaar de kinderen zoo gelukkig zyn, dat zy door de zorg van hunne Ouderen worden afgehouden van de overdaad hunner tafel, en gewend aan de maatigheid, door een gerin-
| |
| |
ge eenvoudige spyziging, daar worden zy zelfs zeer zelden bewaard voor de besmetting, die het gemoed vergiftigd: Schoon hunne gezondheid, terwyl zy onder hun opzigt zyn, door een bescheidene bestiering mogelyk redelyk wel word beveiligd, nogtans moeten hunne begeertens toestemmen aan de lessen, die overal voor hun gelezen worden over dit gedeelte van onmaatigheid. Het pryzen van wel te eten, heeft overal gehoor, en kan niet missen een voorspoedig aansteeker van den natuurlyken lust te zyn; en de kinderen in't korte zo ver te brengen, dat zy een fatsoenelyke Tafel willen verkiezen, en bekostigen. Dit zal by yder den eernaam krygen, van wel te leven, zelfs by de bestraffers van de ondeugd; en wat zal de korzele deugd durven zeggen tegen het openbaar getuigenis? Of kan zy hoopen gehoord te zullen worden, zoo zy het geen zoo zeer erkend, en in 't algemeen betragt word, onder lieden van den besten rang, overdaadigheid zou noemen.
Dit is nu een ondeugd, die zoodanig
| |
| |
aangroeit, en zulk een groot steunsel heeft, dat ik niet weet, of ze niet staat na den naam van Deugd; en of het geen dwaasheid zal geoordeeld worden, of gebrek van de weereld te kennen, zoo iemand zyn mond daar tegen open doet.
XXIII. Heel anders was het oordeel, en de praktyk, of het gedrag der eerste Christenen ontrent de brasseryen. Als overvloedig blykt uit te getuigenissen, van Basilius tom. 2. p. 560. Clemens Alexandrinus, Paedag. l. 2. c. 1. p. 139. Justinus Martyr zegt, epist. ad Zenam & Serenum: ‘Wy moeten zulk voedsel uitkiezen, 't welk juist niet aangenaam, en lekker is, maar voor ons leven kan dienstig en nut zyn’: en, pag. mihi 512. gesproken hebbende van het vlieden der dronkenschap, aldus: ‘Men moet niet minder vlieden de brassery en gulzigheid, en maar weinig spyze nemen uit noodzaakelykheid’; leerd hy, dat men geen opening geven moet aan de oneindige onverzaadelyke begeerte van een dertelen en ongemaatigden lust, die | |
| |
duizend voorwendsels tot haare verdediging vind; maar ons zelfs bestuuren naar die wyze spreuk: τροφαῖς ἄρα χρήστεον ἐπὶ τὸ μὴ πεινᾷν. ‘Dat men moet eten, om niet te hongeren.’ Zie ook Cave eerste Christendom, II. Boek, 4. Stuk, van de maatigheid der eerste Christenen.]
|
|