| |
| |
| |
Kapittel V. [Middelen, en geestige kwinkslagen tegen den drinkdwang.
Tweederlei zorg, om niet te vervallen tot kwaade Drank-misbruiken in Gezelschappen. Of en hoe het gevaar te ontgaan. Of, en hoe de Drinkdwang te wederstaan. Voorbeelden van aartige kwinkslaagen tegen den Drinkdwang; somtyds de dwingers van de onredelykheid van dien dwang overtuigende. Voorbeeld van Kallisthenes, Xenofon, Arystas, Cyrus, Diogenes. Voorbeeld van den Raadsheer Fabricius, Doctor Thorius, als ook van Marigni, en eenige Grooten.]
[I. Gelyk het allerbest is, zelfs volgens den raad eeniger Heide- | |
| |
denen, en daar onder van Cicero, zig te wagten van zoodanige gezelschappen, in welke men vermoed, dat men tot onmatigheid, en zuipery zoude gedwongen worden:
II. Zoo is egter, wanneer men in diergelyke gezelschappen, tegen vermoeden, geraakt, de tweede zorg, te overleggen, hoe dien drinkdwang te wederstaan, ontgaan, of te lyden; of zig daar van, op een beleefde wyze, te bevryden, zonder ons zelfs, ten opzigt van de paalen van den pligt van een redelyk mensch, een beleefd burger, en een goed Kristen te buiten te gaan.
III. Veiligst is het, onder deze of gene voorwendsels, dit gevaar, zoo ras als mogelyk is, te ontgaan.
Dit gevaar, van tot veel dranks geperst te worden, te ontsnappen, raadde Cicero in zynen tyd al: Aut enim fruatur aliquis pariter cum aliis voluptate potandi: aut, ne sobrius in violentiam vinolentorum incidat, ante discedat. Tusc. qu. l. V. Dat is: ‘Of iemand heeft met | |
| |
anderen te gelyk het vermaak van drinken te genieten; of, om nugteren niet te vallen tot de geweldenary der dronkaarts, alvorens een sluipert te maaken. enz. als breeder’ § VI.
IV. Want, wat het wederstaan belangt, hoe zal dat geschieden?
1. | Door redenen? Maar hoe zullen die hegten op zulken, die hunne redekaveling door Wyndampen bedwelmen, en tegen de reden zig overgeven tot drinkdwang. |
2. | Met geweld? Maar hoe kan dit zonder gevaarlyke gevolgen geschieden, inzonderheid in het huis, of op den grond van een ander, en in 't gezelschap van zoodanigen, waar van verre de meesten u tot zuipen veroordeelen? En de executie en uitvoering van hun vonnis aan zig zelven nemen? |
V. Dus dien Drink- of Zuip-dwang nog wederstaan, nog door wederstand beletten konnende, is het noodzaakelyk:
1. | Of met een blinde gehoorzaamheid zig de tirannike Zuip-wetten te onder- |
| |
| |
| werpen, en zig te verloopen in dronkenschap. |
2. | Of te lyden de straf, die de Zuipdwingers de plano, en zonder figuur van proces, stante, vel potius vagillante pede, staanden, of liever waggelenden voets, den maatigen, als halstarrigen, styf hoofdigen, wederspannigen, en ongehoorzaamen, (of hoe men dezelve mogte gelieven te noemen) opleggen, en uitvoeren. Overheerd, zegt het spreekwoord, moet lyden. |
3. | Of eindelyk het gevaar te ontsnappen. |
Cicero begreep het dan wel op diergelyke wyze: gelyk we zeiden § III. We zullen zynde woorden eens in hun samenhang stellen: Mihi quidem in vita, servanda videtur illa lex, qui in Graecorum conviviis obtinetur: Aut bibat, inquit, Aut abeat. Et recte. Aut enim fruatur aliquis pariter cum aliis voluptate potandi: Aut, ne sobrius in violentiam vinolentorum incidat, ante discedat. De inhoud dezer woorden is hier reeds te kennen gegeven K. III. § 2. en deze zyne eige woor- | |
| |
den worden hier in hun verband gebragt, om zyn besluit, daar onmiddelyk op volgende, te beter te bevatten. Sic injurias fortunae, quas ferre nequeas, defagiendo relinquas. ‘Onttrekt u dan ook alzoo der ongemakken van de Fortuin, die u ondraagelyk zyn, met dezelve te ontvlugten, te ontgaan, te ontsnappen. Tusc. qu. l. V. in fin.
Zulke drinkdwingers wierden weleer al by Sofokles ten toon gesteld in woorden, door H. De Groot dus vertaald:
Bibere nolentem malum
Non levius est, quam ferre nolentem silim.
*Vir fortis & qui immensa depellat mala.
*Erras miser quod istud ornatum vocas:
Probrum est, tuaeque mentis insolentia. &c.
Tales amicos scilicet qui non habent
Sibi gratulantur; quique habent, optant sugam.
Vide exc. ex Trag. & Com. Gr. &c. ab H. Grot. p. 148.
VI. Om den Drinkdwang, en het lyden van de gemelde straf van de zoogenaamde weêrspannigen, koppigen, en eigenzinnigen dwarsdryveren te ontgaan, is'er in zoodanig uiterste somtyds niets van meer uitwerking gevonden, dan eenige geestige | |
| |
kwinkslagen, of vonden, op een aardige wyze vertoond, en te werk gesteld, tot overtuiging van de onredelykheid des drinkdwangs.
VII. Zoo weigerde Kallisthenes een grooten beker wyns te drinken, genaamd Alexanders beker, zeggende: οὐ βούλομαι πιὼν Αλεξάνδρε Ασκληπιοῦ δεῖσθαι. Dat is: dat hy met het drinken van Alexanders bokaal zig niet wilde in gevaar stellen, dat hy Esculapius, en zyne Medicynen, zoude van noode hebben. Plut. de ira cohib. Athenaeus dipnosoph. l. X. c. 11.
Een klein mannetje op een gastmaal, onder groote, kloeke, en sterke mannen, genoodigd, en gevergd wordende alle gezondheden, nevens hun, te voldoen, ontleide zulks met een aardigheid, zeggende: In een pint kan geen stoop nats gaan: Gy luiden zyt op stoppen geykt, en ik alleen op een pintje.
Wanneer Xenophon, ter maaltyd verzogt van Dionisius, Koning van Sicilie, van den schenker Gryllus gedrongen en geperst wierd, om te drinken, zoo sprak | |
| |
hy den Koning zelf aan by zynen naam: Dionys, wat beduid dog dit, dat uw kok veele en verscheide geregten opdist, en stil en zedig de tafel verzorgd, dog onder de maaltyd ons niet en dwingt tegen onzen lust te eten? enz. Athen. lib. 10. cap. 9.]
Ziet de aardige vinding van Arystas, een groot eter, op de maaltyd van Skothes, Koning der Thraciers, [by denzelven Athen. l. 4. cap. 12. Aristas, zig rykelyk van spyze voorzien hebbende, en yverig om die te eeten, en ziende den schenker tot hem komen, met een drinkhoorn; en teffens, dat Xenophon niet meer at, zei tot den schenker, geef hem dat, want hy zit ledig, en ik geenszins: 'twelk een ongemeen gelach verwekte, naar 't verhaal van Athenaeus. Vooral het zeggen van Cyrus aan Astyages, den vader van zyne moeder Mandanes. Hy, van den Koning gevraagd zynde, waarom hy den beker niet uitdronk, dien hy voor Astyages, op de wyze der schenkeren, had geschonken, gaf ten antwoord: Om dat ik vreesde, dat'er vergif in den beker was;
| |
| |
want als gy op uwen geboorte-dag uwe vrienden, ter maaltyd genoodigd, wel onthaalde, dagt my, dat de schenker Sakas vergif aan u, en aan de gasten, geschonken hadde, vermits gy alle te zaamen suizebolden, en met lyf en ziel waggelden: Gy deed dingen, die gy van de kinderen niet zoud willen gedaan hebben, en in ons gewoon zyt te verbieden, enz. Want gy schreeuwden alle te gelyk, en gy verstond daar van niets; Gylieden zongt zeer bespottelyk; en, daar gy den zanger niet eens hoordet, zwoert gy, dat hy op 't fraaiste gezongen had. En, als yder roemde van zyne sterkte, en opstond om te dansen, kon niemand regt op staan, veel minder op de maat dansen. Eratisque obliti omnino, & tu quod rex esses, & alii quod sibi imperares. En gylieden waart geheel met vergetenheid bevangen; U was vergeten, dat gy Koning waart, en den anderen heugde het niet meer, dat zy uwe onderdanen waren. Dit verhaald Xenophon de Cyri paedia l. 1. Gr. ex edit. Steph. p. 6.
Diogenes, geperst om veel te drinken, | |
| |
goot den wyn op de aarde. En, daar over bestraft zynde, zeide: Indien ik den wyn uitdrink, zyn ik, en de wyn, bedorven: Oordeelende het beter te zyn met het dus verderven van den wyn zig zelf te behouden.
VIII. En door diergelyke vonden wierden de drinkdwingers niet zelden, als door gevoelige redenen, van de onredelykheid van hunnen dwang, overtuigd.
Nikolaus Claudius Fabricius, Heer van Pereisc, Raadsheer van het Parlement van Provence; wiens leven, en zonderlinge maatigheid, door den vermaarden Petrus Gassendus is beschreven; gaf diergelyke gevoelige les aan Doctor Thorius, die hem, in het gezelschap van eenige Geleerden, zekere gezondheid, door hem met een overgrooten kelk ingesteld, en toegebragt, opdrong te drinken, in diervoegen, dat geene redenen van verschooning, by Peirescius ingebragt, ingang vonden. Hy, zig gedwongen vindende, verzogt, eer hy aannam deze drinkvoorwaarde te voldoen, dat Thorius | |
| |
hem zou beloven de gezondheid, die hy hem met zekere bokaal, op zyne beurt, zou toebrengen, ook te zullen nadrinken. Zoo ras hy dan den wyn uit had, liet hy denzelfden kelk vol water schenken; en, na dat hy een gezondheid ingesteld, en den Doctor toegebragt had, dronk hy ook het water uit, waar van hy doorgaans meer dan wyn gebruikte. Deze Doctor, die ruim zoo grooten tegenzin tegen het water, als als de Heer van Peiresc tegen den Wyn had, wierd daar over verbaast, en ziende geen uitvlugt, zugtte nu en dan, of hem een groote zwaarigheid getroffen had, zette hondertmaal het glas aan den mond, en trok hem met viezigheid te rug, riep al de oude spreekwoorden der Grieken en Romeinen te hulp, en pynigde zig byna den geheelen dag, om dezen grooten verdrietigen kelk in verscheide poozen, tegen dank en meug te leegen. Koning Jakob van Engeland, dit geval van anderen gehoord hebbende, nam'er zo veel vermaak in, dat hy't uit den mond van Peireskius zelf hooren wilde. Gassend. in vit. Peiresc. l. 2. | |
| |
ad. An. 1606. Oper. t. 5. p. 263. col. 2. Zie ook Bayl. Diction in Thorius p. 2875.
En geschiedde door dezen dwang in dit geval den Doctor geen ongelyk. Want het is, volgens regt en reden, dat iemand lyd 't geen hy een ander heeft doen lyden. Zoo luid het regt van Rhadamantus uit een Grieks, door Hugo de Groot in een Latyns vers, aldus overgebragt:
Quae fecit si quisque ferat, jus fiet & aequum.
Dat is, naar myne vertaling:
't Is regt en billyk, en hy heeft geen regt van klaagen,
Zoo hy het zelfde draag', dat hy deed and'ren draagen.
Vide Grot. ad Apoc. XIII: 10. & in not. ad J. B. ac P. IV. 5.
En dat Thorius geen minder overlast, dan hy hier leed, zal aangedaan hebben aan Peireskius, kan genoegzaam uit zyn gewoon diëet, en maatige levenswyze besloten worden, volgens het gene Gassendus daar van verhaald: Ita ad mensam
| |
| |
quod attinet operam dare solitus erat, ut splendida reliquis foret; at sibi ipsi pertenuem, ut persalubrem, semper praescripsit. Coenitabat autem solus intra proprium cubiculum (nisi quod plerumque me comitem tulit) ne universam familiam expectatione consiceret; & quia nonnunquam cum amicis prandens, aliquid genio mensae communis, & consuetudini, indulgebat; ideo deinceps, ut stomacho laboranti consuleret, a coena prorsus abstinebat. &c.
Cum foret porro admodum sobrius neque in ciborum delectu morosus; ea quoque fuit continentia, quam praedulce malum luxuries tota vita nunquam fesellit. &c. lib. VI. p. 209. de vita Peiresc.
IX. Niet min aardig en krachtig was de vond van den Heer Marigni, die, te Frankfort, in de voornaamste herberg, met eenige persoonen van aanzien gespyzigd hebbende, aan de schenktafel geroepen, en welken van een der zelve op de gezondheid van den Keizer een bokaal voorgedronken wierd, dien hy niet kon nalaten na te drinken; derhalven, zig | |
| |
geperst vindende, en merkende, dat deze bokaal van andere bokaalen zou gevolgd worden, liet hy in der yl zig drie of vier brooden brengen; en, een daar van doorgebroken hebbende, at hy de eene helft op de gezondheid van den Koning van Vrankryk op, en gaf de andere helft aan een ander, op dezelve conditie en voorwaarde; die, hoewel hy met het aannemen het verdrag scheen aangegaan te hebben, egter daar van geen kruimel wilde doorslikken. Waar door de overigen, en deze, de onredelykheid van den dwang tot eten tegen den lust aanmerkende, ook met eenen overtuigd wierden van de onredelykheid van het dwingen tot drinken tegens meug; indiervoege, dat ze, over deze onverwagte nieuwigheid verbaast, en hunne vryheit ontrent het eten willende behouden, ook aan den Heer Marigni zyne vryheid ontrent het drinken lieten, zonder hem meerder, dan hem zelve luste, te vergen. Waar door hy zig zelf, met overtuiginge van deze drink-tirannen, redde: volgens verhaal van den Heer Chevreau, | |
| |
in zyne Chevraeana t. 2. p. 188.
X. En waarlyk, 't zou niet redelyk, onbeleefd, en onvriendelyk, by de meeste volken gehouden zyn geweest, en nog worden, zyne gasten te dwingen tot het eeten van spyzen, die hun niet lustten, of tot het eeten van meer dan hun luste. Maar waarom dan ook niet het zelfde geoordeeld, ontrent het dwingen van de gasten tot iet te drinken, dat hun tegenstaat, of tot meer dan hun lust? Zie Kap. VI. § XI.]
|
|