| |
| |
| |
Kapittel IV.
Van eenige middelen van drinkdwang in 't byzonder.
[Kunsjes van Drinkdwang, het werpen van den beker, of het glas, naar het hooft, of in het aangezigt. Het dreigen van het verbryzelen der zelven op den kop der onwilligen. En wel byzonder van het gieten van den wyn over de kleederen der onwilligen. Voorbeelden van verscheide volken. Dit misbruik zelfs van de Heidenen bestraft. Voorbeeld van iemand met de dood gestraft, om dat hy weigerde zoo veel te drinken, als hem wierd bevolen.
[Van het Wapel-Drenken.
Handvest van Kuilenburg, des aangaan-
| |
| |
de. Wapel-drenken, wat beteekent. Waarom, en tot wat einde in't werk gesteld. enz.]
[I. Onder de byzondere middelen van drinkdwang muntten wel eer uit, by sommige volken, het werpen van den beker naar het hoofd van den onwilligen:
Of het dreigen van dien op zyn hoofd te zullen aan stukken slaan, enz. Waar van blyk is by Diogenes Laërtius, in vit. Empedocl.
Die de onbetaamelykheid en schrikkelykheid dezer gewoonte brandmerkt, met aan te merken, dat zelfs de Skythen die gewoonte vervloekten, schoon de zuipers onder de Grieken daar een Wet van maakten. Zie Kap. III. § I.
Of het glas den ongehoorzaamen in 't aangezigt te werpen. Kap. III. § I. (2) bl. 33.
Of het verdryven van zoodaanige ongezeggelyken, en onwilligen, uit het ge- | |
| |
zelschap, volgens de manier der Grieken. Kap. III. § 2.
Ons oogmerk is niet, om ons in deze en diergelyke byzonderheden verder in te laaten.
II. Egter kan ter dezer plaatse niet wel zonder bestraffing worden voorby gegaan, het onbetaamelyke, en zoo wel oud als hedendaags gebruik, of liever schandelyk misbruik van den wyn over het lyf, en over de kleederen te gieten van die genen, die de gezondheden niet konnen, of willen voldoen.
III. Deze vuile gewoonte was al bekend by de Thracen: dit noemde men κατασκεδαζειν d. i. bestorten, begieten. Suidas in Historic. Ja het schynt onder hen, die nevens veele hedendaagse veelzuiperen hunne eer stelden in hunne schande, een teeken van eer en genegenheid geweest te zyn: want de Koning Seuthes, hebbende over de maaltyd gedronken uit een hoorn, aan hem toegebragt van Xenophon, goot den hoorn voort uit op de kleederen van eenen, die naast hem zat. Athen. lib. IV. c. 12, & X. c. 10.]
| |
| |
[Van deze gewoonte getuigd de Hoogleeraar Daniel Heinsius aldus, in zyne crepundia Siliana, of aanteekeningen over 't XI. Boek van Silius Italicus: Thracum igitur mos fuit ut e conviviis discedentes, si cui gratulari vellent, quod supererat: de vino reliquum, omne in vestes convivarum effunderent. ‘'t Was dan de gewoonte der Thraciërs, dat zy, uit de gastmaalen scheidende, indien ze iemand geluk wilden wenschen, al't geen'er van den wyn overschoot, over de kleederen der gasten uitgooten.’]
IV. Dat ook de Karthaginensers, en Keltiberen, zoo wel als de Thracen, de gewoonte hadden vande kleederen te begieten met Wyn, getuigd Cael. l. 28. cap. 6.
[V. Ja nog veel verder ging somtyds de drinkdwang, ten verderve van den gedwongen, in plaats van den dwinger. En men heeft een voorbeeld van eenen, die om 't leven gebragt is, om dat hy weigerde te zwelgen, zoo veel als hem van Neroos vader belast wierd, Suetonius in Ner. Claud. l. VI. c. 5. p. m. 526.
| |
| |
VI. Men vind'er egter ook onder 't Heidendom, die diergelyke gewoontens veroordeelden, ja straften. Als Empedokles in een maaltyd geperst wierd te drinken, of begoten te worden, zoo heeft hy des volgenden daags doen ter dood veroordeelen den waard, of onthaaler, en den Dismeester, door zyn beschik verkoozen, en door wiens bevel dit verrigt was. Diog. Laert. lib. 8. in medio.
Cicero, getoond hebbende met eenige voorbeelden, dat de honger en dorst den besten smaak verwekt aan spyze en drank, toond de onredelykheid van meer te neemen, en bygevolg ook van te doen neemen, dan de geoorloofde lust eist, zelfs uit de gewoonte der beesten; Atque hoc non ex hominum more solum, sed etiam ex bestiis intelligi potest; quae, ut quicquid objectum est, quod modo a notura non sit alienum, eo contentae, non quaerunt amplius.
En zoo het onredelyk, en meer dan beestagtig is, meer te eten en drinken; dan de natuur eist, volgens Cicero, zoo is hier uit ook teffens de onredelykheid | |
| |
en onregtvaardigheid van den drinkdwang in't byzonder af te leiden. Zie meer diergelyke plaatsen van Heidense Schryveren. Kap. III. §. IX. enz. reeds bygebragt.
De Schryver van het XXXIII. vertoog des vden Deels van den E. Spektator, brengt een brief te voorschyn van iemand die zoo grooten afkeer van allerlei zuipdwang, als van jagtvertellingen, had:
Het is, zegt hy, een onverdraagelyke last voor my, steeds te moeten hooren na vertellingen van eenen hoop luiden, die altoos en met den grootsten yver van de wereld redeneren van de jagt, een tydverdryf waar in hunne honden en paarden oneindig meer vermaak scheppen, dan zy zelfs.
Ik heb ook den grootsten afkeer, en de uiterste veragting voor de schandelyke stelling van het gezelschap niet dan met een volslagen roes te mogen verlaaten. Neen, myn Heer, ik kan niet zien, dat die verdoemelyke Leer ooit van een eerlyk man kan aangenomen worden, alschoon hy zelf traktant of hospes waar. Want, schoon men voorgeeft, dat die voortreffelyke Staatkun-
| |
| |
de alleen ingevoerd word, om het gezelschap vrolyk te maken, is het zeker, dat zy de blygeestigheid, en het vermaak, welke in een gemaatigd gezelschap zouden heerschen, ten eenemaal vernietigt. Indien men in deze soort van gezelschappen eenen fatsoenelyken vreemdeling toeliete zyn glas zoo vol te doen schenken, als met zyne genegenheid overeenkwam, of dat hy zyn zin mogte volgen, en vertrekken, als hy dien van anderen lang genoeg ingevolgd heeft; in zulken geval, zeg ik, zou men in die vrolykheden minder onheblykheden, en beestagtigheden zien heerschen, dan nu.
Indien'er onder gasten zulke gevonden worden, die roem en vermaak in de hoogte en wydte van hunne glaazen stellen, kan men hen door byzondere redenen noopen, om die soort van roem met kragt na te laagen, en niet op te houden, voor dat zy den goeden naam verkregen hebben van de Grootste Wynzakken der Landstreek. Maar als men een vreemdeling den drank met geweld opdringt, behoorden die Bacchuspaapen bedagt te zyn, dat hy den wyn
| |
| |
niet met vermaak drinkt, gelyk zy, maar met weêrzin, gelyk of het een Apothekers drank waare; met dit onderscheid egter, dat de laatste heilzaam is voor de gezondheid, en de eerste de gezondheid allengskens ondermynd, en eindelyk doet instorten bl. 251. enz.
VII. 't Was te wenschen, dat deze oude en schandelyke gewoonte van wyn over de kleederen te gieten, en diergelyke, nooit van iemand in de Nederlanden nagevolgd was, nog wierd.
En dat men, in Holland in't byzonder, altoos zoo zeer gebeten op de tyranny, en zoo geyverd hebbende voor zyne vryheid naar ziel en lighaam, nooit voorbeelden zag van Zuiptirannye, en Zuiptirannen, nog ook van gewillige slavernye in dezen:
En dat de Nederlanders in't algemeen, en de Hollanders in't byzonder, zoo ongenegen waren, als hunne loffelyke Voorouders in andere gevallen, om zig dat juk van deze tirannye, en meer dan beestagtige slavernye, te onderwerpen:
| |
| |
En in tegendeel gereed, om zig daar tegen standvastig te kanten.]
| |
Van het wapel-drenken.
[VIII. Gelyk een glas met drank, en een dronk, gebruikt word, om iemand eerbiedigheid daar mede te toonen, en te eeren met woorden: zoo wierd het zelve in Nederland niet zelden misbruikt, om iemand oneer, veragting, en smaadheid aan te doen, niet alleen met woorden, maar ook met'er daad. En dat wel, om iemand te straffen wegens zyne weigering van zo veel te drinken, als hem wierd aangeboden; en om anderen, uit vrees voor die straf, tot veel drinken te noodzaaken. Hier toe hebben gediend, niet alleen de vuile gewoonte van den wyn te gieten over de kleederen, waar van we hebben gesproken; maar ook in het byzonder de gewoonte van het Wapel-drenken.
IX. We zullen hier niet onderzoeken, of'er in de Nederlanden voorbeelden van den wyn te gieten over de kleederen zou- | |
| |
den te vinden zyn. Dit is zeker, dat men in sommige derzelve plagt te Wapel-drenken; en dit by Keuren te verbieden.
Van dit Wapel-drenken vind men gewag in sommige oude Keuren en Handvesten.
In het Handvest van Kuilenburg van 1318. word verboden een burger te Wapel-drenken.
X. Wapel en Wafel beteekend in 't Hoogduits, en Oud Nederduits, aangezigt, volgens den Raadsheer Bosch, die op het woord Wapel-drenken aanteekend: ‘Wapel, quasi, Wafel. Sic enim olim Germani, & adhuc nonnulli Belgae loquuntur. Ik smyt u op den Wafel, of ik geef u wat voor den Wafel; zoo is dan Wapel-drenken iemands Wafel of aangezigt met nat begieten. Sic quidam.’
In het voors. Handvest van Heer Jan van Beusichem beteekend het iemand een glas met Bier, of Wyn, of eenigen vogt in het aangezigt kletsen; en hem zoo doende, op die onhebbelyke, en versmaa- | |
| |
dende wyze, als te drenken, dat is te drinken te geven. Want dus word dat oude gemelde Handvest van 1318. door het hedendaagsche Stad- en Land-regt verklaard:
Die iemand onweerdelyk in het aangezigt spouwt, of Wapeldrenkt, dat is met bier, wyn, water, of iets diergelyks in het aangezigt giet, zal verbeuren vyf en twintig gulden. Stad- en Land-regt. cap. 21. van Crimineele Zaaken. Van deze gedagten is een myner geleerdste vrinden in zeker MS.
Dog, gelyk in't voors. Handvest of Keur niet gesproken word van de reden van die smaadige bejegening, zoo kon de Wapel-drenking ook wel byzonder ontstaan, en gepleegd zyn, uit, en om het weigeren van eenen aangeboden te grooten teug te drinken; gelyk de smaadige gewoonte van den aangeboden en geweigerden drank, in plaats van in het aangezigt, over de kleederen te gieten, uit dezelve bron schynt ontsprongen, en ten zelven einde gepleegd, als reeds is aangemerkt. Het zy, hoe het zy, 't is zeker, dat Wapel-drenken betee- | |
| |
kend, in dezelve voors. Keur, zekere smaad, als die van iemand in't aangezigt te spuwen, het welk met de schenddaad van iemant te begieten, enz. aldaar word gelyk gesteld:
Vorder wil men, dat dit woord ook sedert in ruimer en gemeener beteekenis zy genomen, voor iemand met vuil water begieten, of hem daar in werpen, volgens Meyers Woordenschat.
XI. Hoe zeer nu alle drinkdwang stryd met den Godsdienst, natuurlyken zoo wel als geopenbaarden; en dien volgens niet alleen in't algemeen, maar ook in't byzonder, ten opzigte van alle middelen, die aangewend worden, om iemand tot meer drinken te perssen, en als te noodzaaken, bestraft zy en verboden in Kerkvergaderingen, by oude en laater Kerkeleeraaren, Profeten, en Heidense Zede-meesteren; als ook hoe de drinkdwang zy verboden door de Burgerwetten van verscheide der oude en andere volken; en eindelyk van hoe schadelyke en gevaarelyke gevolgen dezelve zy, inzonderheid voor den dwinger zelfs, naar het regt der | |
| |
nature, is uit het voorgaande Hoofdd. III. §. VI. VII. VIII. IX. en XII. genoeg af te nemen, en te besluiten.
XII. Van 't misbruik van andere drinkkunsjes, hoewel niet zoo zeer tot dwang, als wel aanlokking om meer te drinken, strekkende, is reeds gewag gemaakt in't II. Deel, en byzonder Kap. XII. §. XI. enz.]
|
|