Nederlands displegtigheden. Derde deel
(1735)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Kapittel III.
| |
[pagina 52]
| |
lang zoo verre, dat men, niet alleen door het voortbrengen van veele beekers, en instellinge van meenigvuldige gezondheden, de gasten tot overloopens toe zogt te onthaalen; en ten dien einde dus door allerley minnelyke en uitgezogte drinkvoorwaardens, en aanlokkelyke voorwendselen hun den wyn in't lyf te doen vloeijen: maar ook door uitgedagte, latige, onaangenaame, en bespottelyke konstenaryen, heeft ingevoerd zekere genoegzaam dwingende noodzaakelykheid van onmaatig te drinken. Diogenes Laërtius verhaald ons het gebruik, of liever het misbruik van zynen tyd, zeggende: Ga naar voetnoot1 ‘Onze zuipers geven een wet, die de Skyten zelfs vervloeken; of drinkt, of ik zal u dezen beker, zoo groot als hy is, naar uw hooft werpen, of op uwen kop aan stukken slaan.’ Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 53]
| |
II. Cicero Ga naar voetnoot3, sprekende van de drinkwetten der Romeinen, en Grieken, getuigd, dat het onder hen in alle gezelschappen een wet was, neffens een ander, dat is, zoo veel, en meenigmaal, als een ander, te drinken; en dat by hen niemand geagt was, die zyne kroes niet uit mogte: terwyl zulks gestelt wierd onder de Wetten der welleevendheid, zig in alles naar het gezelschap te voegen. My dunkt (zegt hy,) dat die Wet in de konst der wellevendheid moet worden gevolgd, dewelke op de Grieksche maaltyden werd on- | |
[pagina 54]
| |
derhouden: dat hy mede drinke, of uit het gezelschap vertrekke Ga naar voetnoot4: en wel te regt: want of hy moet, beneffens een ander, de vreugd van drinken uithouden; of hy moet uit het gezelschap vertrekken, zoo hy niet wil verwagten de belgzieke gramschap van de dronke gasten. III. Volgens het hedendaags gebruik gaat het by sommige volkeren in eenige gezelschappen niet veel beter; want die de ingestelde gezondheid niet kan, nog wil uitdrinken, werd daar geschat als genoegzaam begaan te hebben zekere misdaad van gekwetste Majesteit Ga naar voetnoot5, en somtyds aangemerkt als een wangunstigen van 't Vaderland, of van iemant in't byzonder; of voor een veragter, of vyand van den genen, wiens gezondheid te drinken staat, en dus een kwaadaardigen, of ten minste voor een eigen- en styf-zinnigen en lastigen tafel-genoot gehouden. | |
[pagina 55]
| |
IV. Menigvuldig waren de konstenaryen, al van oude tyden, by de dronkaarts, om den anderen aan te zetten tot gulzigheid, en het zwelgen van veele en groote glazen. Het was al onder de Chaldeen de gewoonte, datze zig over de maaltyd plagten te vermaaken met andere dronken te maaken, zoo verre zelfs, dat zy hunne gasteryen hielden als verheerlykt te zyn geweest, indien de gasten, dronken gemaakt zynde, zig zelven bemorst, bevuild, schandelyk aangesteld, of ontbloot hadden. Onder de Duitsen en Nederlanders was't ook, naar getuigenis der Historischryveren, een vermaak, anderen dronken te maaken, en dan over dezelve als te zegepralen, en te roemen, als op eene groote overwinning; zoodanig dat daar van zekere spreekwyzen opgekomen en gebruikt schynen, als: Iemand het lyf vol jagen, van de bank drinken, in de luuren leggen, enz. Spreekwyzen, die oude, vuile, schandelyke, en verfoeyelyke gewoonte eenigzins bevestigende. | |
[pagina 56]
| |
V. Dog, op dat wy onze Landsluiden en Voorouders niet al te ligtvaardig en te groflyk schynen te laaten bezwaaren met de schandelyke lak van drink-dwingelandye; en hen niet alleen hooren schuldig verklaaren aan die groote en onverschoonbaare onbeschoftheid, omtrent hunne gasten, strydende tegen de wetten van een welgeschikte opvoedinge, en hunne oude gastvryheid, den ouden Hollanderen eigen: zoo hoord men ook Historien getuigen, dat veele daar onder gewoon waaren behaagelyker konstenaryen, en behendige aanlokselen uit te vinden, om hunne gasten tot drinken te noodigen, en aan te zetten, op vrindelyker wyze, die zy eer den naam van goedhartigheid, dan den schand-naam van dwang willen geven. [Schoon teffens de geschiedenissen voorbeelden leveren, dat die zogenaamde goed- en gul-hartigheid der Nederlanderen sommigen den drank overmaatig in't lyf perste; zoo dat het eenige uitheemsen zeer lang heugde, met Nederlanderen, of | |
[pagina 57]
| |
Hollanderen, oud bier, of wyn te hebben gedronken.] Daar van zal ons bewys geven het getuigenis van den berugten Kardinaal Nicolaas de Kusa, te weten over de maniere der Hollanderen, om hunne gasten tot drinken aan te zetten; welke hy zelfs ondervonden, en beproeft had, ten tyde als hy door den Paus van Rome naar de Nederlanden, ter hervorming van de bedorve Geestelykheid, was afgezonden. Dit getuigenis heeft ons nagelaaten de Historie-schryver R. Snoyus, in zyn 10. Boek, in deze zyne vertaalde woorden: In't jaar onzes Heeren 1450. heeft Nikolaas de V. het Jubeljaar gehouden. Des jaars daar aan werd het in Holland alom verbreid, en uitgeroepen door den Kardinaal Nikolaas de Kusa, dewelke als hy in het Reguliers Klooster, digt onder de Stad Haarlem geleegen, Hamburger bier gedronken hadde, zoo prees hy het zelve grootelyks, en verhefte het boven den wyn: maar als hem des anderen daags het hooft daar van zeer deede, (want dit bier plagt in't | |
[pagina 58]
| |
hooft te loopen, en dat te doen zweeren) zoo heeft hy dien drank vervloekt. Tot Rome wedergekeerd, en van den Paus gevraagd zynde, wat aart van volk het Nederland bewoonde; antwoorde hy, dat het een zeer verstandig volk was. En als de Paus zig daar over verwonderde, heeft hy deze reden gegeven, zeggende: Zy weten in de gastmaalen te zien, of gy dorst hebt, en hoe veel gy drinken moogt. Hy zag op het gebruik van onze luiden, die malkanderen op de gastmalen tot wederzydse glazen aanzetten. De Paus lachte om het antwoord van den Kardinaal, enz. VI. Dat het van ouds verboden was, byzonder onder de Kristenen, volgens de beginselen van hunnen Godsdienst, en uitdrukkelyke plaatzen van het Nieuwe Verbond, een ander te dwingen om te drinken, is te zien by Ansegisus, lib. 1. c. 138, 154, 168. & lib. 4. c. 46. v. 73. Als ook uit de verboden van verscheide Kerkvergaderingen, Synoden, Concilien van vroege tyden, van het Synodus Turonensis Ao. 813. c. 48. Concilium Mogunt: | |
[pagina 59]
| |
Ao. 833. Concilium Romanum op 't jaar 1215. can. 15. enz. VII. En dat niet alleen deze dwang tot drinken, maar dat zelfs het aanperssen tot overmaatig drinken, en door allerhande vonden, en konstenaryen, de gasten dronken te maken, een groote, ja [zoo genaamde] doodelyke zonde zy, leerden de Oude Kerke-Vaders, en Godgeleerden van laater tyden: zo zegt Augustyn, die uitmunt in den dringdwang te bestraffen: [O rampzaligheid van het menselyk geslagt! hoe vele worden'er gevonden die dronkaarts en overdaadigen dwingen meer te drinken, dan't behoord; en die den armen, hoewel ze'er om smeeken en roepen voor hunne deuren, hun nootdruft, en zelfs maar eenen beker weigeren; en dus niet letten, dat 't geen ze den overdaadigen inperssen Christus behoorde te ontfangen na den behoeftigen; als die gezegt heeft, al wat gy aan eenen van deze minsten zult gedaan hebben, dat zult gy aan my gedaan hebben. Matt. XXV: 40. tom. 10. d. serm. 232. de tempore: p. m. 376. Vide & eundem p. 477. & plura apud Drexel. in Daniele cap. XIV. Oper. tom. II. pag. m. 575. &c.] | |
[pagina 60]
| |
Zo zegt de meergemelde Augustinus Serm. 131. de temp. Daar de dronkenschap is een zoo zwaare, en by God zo zeer gehaatte zonde, is dezelve dog zoo gemeen geworden in de wereld, dat de genen, welke de geboden Gods niet willen weeten, de dronkenschap agten en houden geen zonde te zyn: ook zoo, datze in hunne gastmaalen, en drinkgelagen, uitlagchen die niet veel zuipen konnen; en door een vyandlyke vriendschap onbeschaamdelyk persen meer te drinken, dan het betaamt. Maar die een ander meer te drinken dwingt, dan 't betaamd, zoude minder kwaad doen aan den zelven, indien hy hem met een mes kwetste in het lighaam, dan dat hy deszelfs ziele doodde door dronkenschap. Ook dient hier toe de ernstige vermaning van den zelven in zyn voorgemelde Kerkreden: Houd niet den genen voor een vriend, die u tot een vyand van God wil maken, en die een vyand is van u, en van zig zelven: Indien gy u zelven, en een ander dronken maakt, gy zult een mens tot uwen vriend, en God tot uwen vyand heb- | |
[pagina 61]
| |
ben: Oordeel derhalven zelf eens, of het behoorlyk zy, u zelven te scheiden, en te vervreemden van God, om in gezelschap, en goede maats te blyven, by, en met een dronkaard. En in dezelve Kerkreden Ga naar voetnoot6 wat verder: Ik bidde en bezwere u by dien verschrikkelyken dag des oordeels, wanneer gy malkanderen ter maaltyd noodigd, zoo laat als een Duivels vergif van uwe gastmalen verbannen zyn die vuile gewoonte, waar door zommigen, 't zy tegen heug en meug, 't zy met hun wil en dank, zonder maate een groote maat wyn drinken; vermits die gewoonte een overblyfsel van de Heidenen is, enz. Tegen deze kwaade manier steld zig dezelve Kerkeleeraar elders Ga naar voetnoot7, zeggende: Wanneer gy een ander dronken maakt, zoo maakt gy een mens tot vriend, maar God tot vyand; dwingt niemant tot drinken, maar laat yder een zyne vryheid hebben van te drinken zoo veel hem luste; | |
[pagina 62]
| |
en wanneer hy zig wil dronken drinken; laat hem alleen vergaan, op dat gy beide niet vergaat. Voornamelyk, en met veel nadruk, spreekt hier van de Kerkvader Ambrosius, Cap. 14. de Noë & Arca, aldus: Gy, die uwen naasten inhaald als vriend, en gaan laat als een vyand, zyt voor God niet te verschoonen: Gy noodigd uwen vriend tot geneuchte, en perst hem tot de dood: Gy noodigd hem ter maaltyd, en maakt dat hy gedragen worde ten grave: Gy noodigd hem op spyze, en onthaalt hem met pynigen: Gy belooft wyn te schenken, en schenkt vergift; want al wat schadelyk is, is vergift, en zoodanig is uwe wyn Ga naar voetnoot8. Gerson in Regulis moralibus: Iemand met opzet dronken te maken, zoo zeer dat hy buiten gebruik zynes verstands zy, en | |
[pagina 63]
| |
daar door een merkelyke schade kryge, is een doodelyke zonde. Dezelve in Compend. Thelog. de VII. Vitiis Capit. Wanneer iemant een ander dronken maakt, denzelven porrende tot drinken, om hem te bringen buiten reden, en bestier, hem makende onmagtig om verstand en reden te konnen gebruiken; en 't zelve doet tot zynes naastens nadeel, die begaat een doodelyke zonde; want hy beneemt zynen naasten vry meer, dan of hy den zelven van eenig tydelyk goed beroofd hadde, vermits hy hem het gebruik des verstands beneemt. [Abellv Theol. p. II. tr. II.] [Met een woord, hier in stemmen over een alle Godgeleerden, van allerlei Gezindheden, die in andere minder noodzakelyke Leerstukken, nogtans zoo veel en somtyds te hevig en te geweldig verschillen.] VIII. Profeet Habakuk, Kap. II: 15. spreekt over den zoodanigen het wee uit. ‘Wee dien, die zynen naasten te drinken geeft, gy die uwe wynflesse daar by voegt, en ook dronken maakt, op | |
[pagina 64]
| |
dat gy hare naaktheden aanschouwt. enz.’ Ziet hier over den vermaarden Kalvyn in zyne uitlegging over dezen Profeet. Sommigen zeggen, op deze plaats, dat Nebukadnezar, Koning van Babel, zeer genegen tot dronkenschap, yder een tot drinken noodigde, om dat hy de gevange Koningen aan zyne tafel met groote glaazen dronken maakte, en dan bespotte en beschimpte, enz. [Dog het zy men deze plaats eigentlyk neme met eenige Rabbynen, en andere Uitleggeren; of by gelykenisse, en oneigentlyk met den zeer geleerden Kalvyn, en die hem volgen; dezelve plaats ondersteld deze als een misdadige, en bestraffens-waardige gewoonte. Vide Pol. Syn. in h. l. Deze zondige gewoonte is ook bestraft Es. 56. 12. en 22: 12. Vid. & Stuck. ant. conv. l. III. c. 10.] IX. Heidenen zelfs veroordeelden ten uiterste dezen drinkdwang, en daar onder Seneca: nihil interest, faveas sceleri, an illua facias. daar is geen onderscheid in, of men euveldaaden begunstigd en verwekt, of zelf doet. Plutarchus zegt, in lib. de | |
[pagina 65]
| |
garrulitate: ‘Het persen tot drinken is onbetaamelyk, vermits men daar door maakt, dat de wyn, gevonden om vreugde te verwekken, een oorzaak werd van dolligheid, en ongeneugte.’ [Dezelve Schryver, in zyne samenspraak over de behoudenisse der Gezondheid, getoond hebbende, dat het zeer bezwaarlyk is, de middelmaat te houden, inzonderheid in plegtige gastmaalen, en dat het schadelyk is, het lighaam door onmaatigheid al te veel met voedzel op te vullen, leerd dat men de schaamte, om den gastwaard zyne noodiging tot overdaad, vooral in den drank, en de vrees van den naam van boersheid hebbe te overwinnen; en hy pryst het zeggen van Kreon in het Treurspel:
Praestat inimicum fieri hospes me modo,
Quam gemere postea, nunc agam si mollius.
De tuenda Sanitate.
p. 215. Waar van de zin hier op uit komt: Beter nu de waard wat gram,
Dan ik morgen ziek of lam.
| |
[pagina 66]
| |
Anders:'t Is beter, gastwaard, als gy my tot zuipen pord,
Dat ik onwillig u mishaag, ja vyand word,
Om dat ik minder drink, dan dat ik moet beklagen,
Myn willigheid daar na; en haar verdiende plagen.
Sofokles zegt: ‘'t Is al zoo groot een tyrannye iemant te dwingen tot drinken, die geen dorst heeft, als die grooten dorst heeft, het drinken te beletten.’ Voyez Bouchet seree I. f. 45. vers.] In het drinken moet yder, ontslaagen van dulle wetten, zyn volkome vryheid hebben, en behouden, om meer of min te drinken, naar 't zeggen van Horatius:
Prout cuique libido est
Siccat inaequates calices conviva solutus
Legibus insanis, seu quis capit acria fortis
Pocula, seu modicis humescit laetius.
X. By de Persiaanen was een wet, naar het getuigenis der Schryveren, van niemant tot drinken te dwingen. [En zoo het | |
[pagina 67]
| |
waar mogte zyn (als sommige Godgeleerden hebben aangeteekend) dat deze wet by dat volk niet altoos plaats had, maar uit hunne gewoonte van drinkdwang zy gesprooten, zoo schynt ze door Ahassuerus gemaakt, of liever op nieuw in trein gebragt.] 't Was deze Koning der Persen, die op zyne Koninglyke maaltyd beval, dat het drinken geschiedde naar deze Wet: Niemand te dwingen tot drinken; bevelende de Schenkers, naar yders wille te schenken, niemand te dwingen, en elk de vryheid te laaten, naar dat het yder geluste. Zulks dat de gasten niet meer genoodzaakt wierden te drinken, dan de natuur, en redelyke lust eiste: Want het drinken geschiedde naar de Wet, dat niemand en dwonge; want alzoo had de Koning vastelyk bevolen dan de Grooten van zyn huis, dat zy zouden doen naar den wille van een ygelyk. [Meer voorbeelden vond men van diergelyke bevelen, wetten, en gewoontens, by andere volken. Agesilaus, dismeester gemaakt in een gastmaal, beval, | |
[pagina 68]
| |
dat niemand meer wyns zoude worden gegeven, dan hy zelfs zoude verzoeken, of eisen. Vid. Pol. Synops. in Esth. I: 8. Van hoedanige wetten in't vervolg breeder zal gesproken worden. Xenophon zegt van de Persen: ‘'t Was een oude wet, dat'er geene groote drinkvaaten (προχοιδας vocat) op gastmaalen mogten ingebragt worden, enz. Maar nu drinken ze zoo veel, dat zy'er dezelve niet inbrengen, maar zelfs daar uit gedragen worden.’ Waar uit ligt af te nemen is, dat de Persen zig niet altoos aan die wet, dat niemand dwinge, gehouden hebben.] Men hield ook deze loflyke gewoonte, binnen Laçedemon, waar van dit versje getuigt: Atque etiam Spartae mos est laudabilis ille, [Dat is: Ook Sparte heeft die goe manier,
Dat niemand meer bokaalen drinkt,
Dan eigenwillig tot plaizier.
Vid. Crag. de Rep. Laced. l. IV. 7, & II. | |
[pagina 69]
| |
Hoedanige manier van Horatius ook is geprezen, als reeds gezegt is: De Indiaanse Japonners zyn zoo geschikt, datze, eerze zig tot eten en drinken begeven, de tafelwetten voorlezen, op dat niemand te veel drinken, of een ander tot drinken dwingen zoude. Zie Visschers Christ. Zedek. bl. 554.] Strabo, Geogr. lib. 3., beschryvende den wreeden aard der Spanjaarden, verhaald, dat iemand gevergd, of gedwongen zynde te drinken, zig zelven in't vuer geworpen heeft. [Dit zou zyn groote afkeer tegens de dronkenschap te kennen geven. Dog Uit vreez' voor vogt in vlam zig te verreukeloozen,
Dat's van twee uitersten het uiterste gekoozen.]
XI. Opmerkelyk zyn de alleroudste wetten der Franken, ten tyde der eerste Koningen, voor de tyden van Dagobertus, onder welke ook deze gevonden werd: ‘Niemand zal zyn medgezel, die met hem in den Oorlog trekt, tot drinken aanporren; en zoo iemand | |
[pagina 70]
| |
dronken gevonden werd, die zal opgesloten, en met water onthaald worden.’ III. D. van de MS. Histor. Tripartita, cap. 10. [Ook word'er getuigd, dat Karel de Groot, voor zyne Krygsknegten en Oversten, een wet maakte, dat niemand in 't drinken zoude gedwongen worden. Vid. Aventinum lib. 4. Annal Bojorum.] XII. In Engeland heeft ook de Aardsbisschop van Kantelberg, Dunstanus, een wet tegen het onmaatig drinken ingesteld, en ten dien einde zekere merken, peilen, of yken op de goude, zilvere, en andere drinkvaaten, doen zetten: hoewel de Historischryver Joh. Bromton getuigd, dat dit gebruik van instelling in het drinken, niet den Aardsbisschop, maar den Koning Edgarus, die zulks tot een wet maakte, moet toegeschreven worden. [Men vind dit getuigenis des aangaande: Dunstanus, Archiepiscopus Cantuariensis immoderatie potioni modum statuere intendens, hac habet: Quia compatriota, in tabernis | |
[pagina 71]
| |
convenientes, jamque temulenti pro modo bibendi contenderent, ipse clavos argenteos vel aureos vasis affigi jussit; ut, dum metam suam quisque cognosceret, non plus, subserviente verecundia, vel ipse appeteret, vel alium appetere cogeret. Dat is: ‘Dunstan, Aardsbisschop van Kanterbury, het onmaatig drinken willende een maat stellen, heeft het volgende vast, en in't werk gesteld: namelyk, om dat de Vaderlanders in herbergen te samen kwaamen, en, reeds beschonken, om stryd meer dronken, heeft hy zilvere of goude nagels in of aan de drinkvaaten doen slaan, of hegten, op dat men, terwyl yder zyn perk en maat kende, niet meer, uit zekere schaamte, zoude begeeren, nog anderen op zoude dringen.’ XII. Onder de redenen, die iemand van het dwingen tot drinken behoorden af te schrikken, is deze, dat, ten minste volgens de wet der natuur, aan zoodanigen drinkdwinger, in zeker opzigt, de wyt kan gegeven worden van de misdaa- | |
[pagina 72]
| |
den van anderen, die zy in en door hunnen dronk zouden komen te begaan, als breeder getoond is by Puffendorf. De Offic. Hom. & civ. juxta leg. nat. l. I. c. 1.] |
|