| |
| |
[pagina t.o. 481]
[p. t.o. 481] | |
st Geerte minne.
F: v: Bleyswyck Fecit.
| |
| |
| |
Kapittel XXXVIII.
[Het Drink-glas, St. Geerte Minne.]
[i. Vertoond, en gezien hebbende, wat drinkgereedschap, en drinkvaaten wel eer in de Nederlanden, enz. in gebruik geweest zyn, zal ik hier in 't byzonder spreken van eenige drinktuigen in Nederland, die vermaard zyn;
1. Of door de drinkbetuigingen, die men meend, dat van ouds daar mede zyn gedaan.
2. Of door de persoonen, en byzondere omstandigheden, waar by, en in, de zelve drinkvaaten gebruikt zyn.
En dat wel van het eerste soort in dit, en van het tweede in volgende Kapittelen.
ii. Onder die oude glazen, die in Nederland vermaard zyn door de drinkbetuigingen, die daar mede plagten te worden gedaan; en waar toe ze als byzonder geschikt schenen, behoord zeker zeer oud drinkglas, oudtyds genaamd St. Geerte
| |
| |
Minne, naar zekere betuiging van Minne, en teedere vrindschap, die by het drinken, onder de Edelen in Nederland, en byzonder in Holland, met dit, en andere diergelyke glazen, wel eer plagt gedaan te worden; en welk glas sedert by overlevering dien naam behouden heeft.
Zynde deze drinkbetuiging gedaan, en drinkvoorwaarde ingesteld, en gedronken, onder anderen in 't byzonder by Graaf Floris, en Gerrit van Velsen, en andere Edelen, volgens Melis Stoke, voor dat zy zig tot de jagt, en, onder dit voorwendsel, tot het verraad, en den moord, begeven hadden; en dat waarschynelyk uit het zelve glas, dat ik hier wat nader zal beschryven.
iii. Ten minsten is dit zeker, dat dit glas lang, en van een onheuchelyken tyd in een Adelyk Geslagt, van den eersten Rang in ons Land, berust, en zoo lang den naam gehad heeft van St. Geerte Minne. 't Welk schynt te kennen te geven, dat het zelve glas, zoo niet eertyds by de Graaven van Holland, of een der zelve, | |
| |
en byzonder by Graaf Floris, ten minsten by de Edelen dezer Landen, gebruikt is tot het instellen, en drinken van de oude Drinkvoorwaarde, St. Geerte Minne.
En zeker, dit glas zelf, deszelfs goude voet, en edele gesteentens, enz. het vergulde kasje, met fluweel van binnen oudtyds bekleed, waar in het zeer zorgvuldig werd gesloten, geven, met opzigt op de eenvoudigheid der oude tyden in deze Landen, iet Vorstelyks, en buitengemeens te kennen.
iv. Van de drinkbetuiging St. Geerte Minne zelve; is reeds in 't breede gesproken. Kap. XIII en XIV. Van het glas zelfs heb ik eenig gewag gemaakt in myne Aanteekeningen op Kap. XIII. § xviii. A. (11.) bl. 209. en aldaar toezegging gedaan van een afbeelding des zelven in 't vervolg te zullen vertoonen, die ik heb doen maken naar het oorspronkelyke, en alhier te voorschyn breng, gemerkt No. 7. (zynde om, eenige verandering, gemaakt in den rang der stoffe, de eerst beraamde | |
| |
nommers der prenten hier wat buiten den rang, en orde van hun getal verschikt.)
Dog dewyl het glas, en zyn toebehooren, grooter is dan het hier verbeeld word, zal den naauwkeurigen wat nader beschryving van deszelfs waare gestalte, en groote, vercierselen, en andere omstandigheden, gedaan worden.
v. Dit St. Geerte Minne dan is een glas, waar over onder kenners getwist word, of het zeker kristal, of glas te noemen zy: en op wat wyze het zelve, en de figuuren, en vercierselen daar op zyn gemaakt; alzoo de zelve niet gesneden, nog geslepen, nog gedrild zyn; en is van gedaante als een soort van schuitjes, waar op agterop een kop, en vorder andere vercierselen vertoond zyn, als hier verbeeld word.
vi. Dit glas St. Geerte Minne vorder is, (het glas, en de voet, ten deele van glas, of kristal, ten deele van goud, te saamen zynde genomen) hoog 5 en een half duim; de goude voet afzonderlyk is hoog 1 en | |
| |
drie vierde duim. Het glas zelf, dat wel ontrent een vierde van een duim dik, en helder is, is lang 5 duim en een vierde; breed ontrent 3 duim van agtere, dog na voren allengskens smaller toeloopende, en aan het mondstuk breed ontrent 2 duim, diep 2 en drie vierde duim.
De glaze voet ter zyden rondom met kanaaltjes, of groefjes voorzien, en onder plat langwerpigrond zynde, is ruim eenen duim, en een vierde hoog; en onder een en drie vierde duim lang over het diameter; en breed 1 en een half duim. Deze glaaze voet is gehegt aan, en steund op een gouden. En deze goude voet is ovaal, of eirond, in de lengte ontrent 3 duim en een vierde; en in de breedte 2 duim en een vierde uitmakende.
vii. De goude voet is rondom geëmalieerd, met verscheide bloemetjes, van verscheide koleuren; en bezet met 8 gemmae, of edele gesteentens (hoedanige Grieken, Romeinen, en andere volken wel eer tot ringen plagten te gebruiken) in 't goud gezet, en uit den voet uitstekende. Deze | |
| |
steenen word gehouden meestal te zyn onyx, sordonyx, enz. de zelve steentjes zyn elk van twee of drie byzondere koleuren, konstig gewrogt naar het geen daar op verbeeld word.
Muntende daar in uit de Renoceros, de Leeuw, en het Reebokje, zynde wit op bruinen grond, waar in zelfs, door het waarnemen van de kleur van den steen, de schaduwen, enz. naauwkeurig zyn in agt genomen, en uitgewrogt. Onder 't mondstuk van het glas is een Princes, met zoodanig een hulsel, met hoedanig een de Griekse Princessen op de penningen wel gezien worden. Regt agter de zelve, aan de andere zyde van dien gouden voet een Rooms Keizer, met een laurier op 't hoofd; zynde beide deze gesteentens, of borstbeelden, wit op bruin.
Op zyde ziet men aan de eene kant een borstbeeld, zwemende naar een Hertog van Gelderland, of diesgelyken Nederlandsen Vorst.
En op de andere kant een borstbeeld van eene Nederlandse Hertogin, of andere Vorstin.
| |
| |
viii. Deszelfs kas, eenigszins zwemende naar de gedaante van zekere ouderwetse lampen, en van binnen met rood fluweel, en van buiten met verguld leder overtrokken, is hoog 6, en ¼ duim, van boven lang ontrent 5 en drie vierde duim, breed 3 duim; de voet is breed ontrent 4 duim. En werd de zelve met 3 kopere haakskens, en oogjes, te weten van elks een aan ydere zyde, en een boven op in 't midden, oudtyds gesloten.
ix. Aanmerkelyk vind ik, dat dit glas de gedaante heeft van een schip, scheepje, of schuitje, van hoedanige gedaante men drinktuig vind by de Ouden.
Ja, Makrobius wil, dat Scyphus zeker drinkvat der Ouden, van een schiff, op zyn Hoogduits, d. i. schiph, of schip zyn oorsprong hebbe, als ik reeds heb aangemerkt. Kap. XIX. § iv. A. (5.) bl. 465.
En, Vossius beweerd, dat Cymbium, en Carchesium, zekere drinkvaaten by de Grieken, en Romeinen, om dat ze als een schip uitgehoold waren, aldus genaamd zyn. Voss. Etymolog. ling. Lat. in Scyph.
| |
| |
Hoewel het leste woord eigenlyk beteekend een hoop rond drinkvat, gelykende naar de top van een mast.
x. En ten andere vind ik aanmerkelyk, dat de zeer geleerde Hr. van Noortwyk, Janus Dousa, sprekende van deze Drinkbetuiginge, St. Geerte Minne, die drinkschaal, of het glas, waar mede men deze Betuiging deed, noemd Scyphus, waar door men eigenlyk een drinktuig verstaat, de gedaante van een schip, of scheepje hebbende, als ik reeds breeder vertoond heb. Kap. XIII. § xviii. bl. 209. Even als had hy op dusdanige gedaante van een schip, of schuitje, of op het zelve glas, dat hier van zoodaanige vorm vertoond word, het oog gehad.]
|
|