daante, en kleur; waar van 'er een, op 't welke voortyds een zilver lid gemaakt is, wiens eene zyde de moord, en d'andere de straf van Hr. Gerrit van Velzen vertoond, by ons bekomen zynde, ten blyk van dit oude gebruik der aarde drinkkruikjes, en ter gedagtenis van deze zoo vermaarde geschiedenis, en de oude meening, en doling daar ontrent, bewaard word.
|
-
voetnoot1
- I. Deze snelletjes, of kannetjes, niet alleen by de Gravin in 't byzonder, maar voor een' tyd in algemeen gebruik van ons Land geweest schynende, zyn graauw van koleur, niet ongelyk aan verharde potaarde. Men vind ze van verscheide engte, en hoogte, hoedaniger eenige by den Auteur bewaard worden, naar twee van welke de teekening gemaakt is, hier vertoond, No. 8. Dog dewyl daar uit der zelver grootte, nog andere omstandigheden, zyn af te nemen, zal ik een nader beschryving doen van drie dezer Jakobaas Kannetjes, zoo als ik die in het Kabinet van mynen Schoonvader bevind, te weten:
1. Een, gekomen uit den boedel van Joachim Oudaan, hoog 7 en een half duim; wyd boven in zyn diameter, of middellyn, 2 en drie vierde duim; zynde van boven met zilver beslag, en een deksel; of lid voorzien. 2. Een wat langwerpiger, hoog (buiten den zilveren rand, en bodem) 10 duim, wyd boven langs zyn diameter, of middellyn, 1 en drie vierde duim. Dit is van boven met zilver beslagen, gelyk het voorgaande, van ondere hebbende een zilveren rand, en zilvere ronde plaat, of bodem; breed over zyn diameter, of middellyn, 3 en 3 vierde duim; op den voors. bodem is gegraveerd, of gesneden een zittende vrouw, hebbende met de regterhand diergelyk een kannetje aan haren mond gezet; en een ander kannetje, van het zelve maaksel, agter haar op den grond staan; en rondom met Romeinse Kapitaale letteren dit Opschrift, in eenen kring:
DIT'S VROUW JAKOBAAS KANNETJE GELOOFT,
DIE HIER MAAR EENS UYT DRONK;
SMEET HET DAN OVER 'T HOOFT
IN DE VYVER DAT HET SONCK.
3. Eindelyk berust onder den zelven nog een kannetje van de zelve stoffe, gedaante, en maaksel, hoewel eenigszins lomper, waar na de teekening gemaakt is, No. 8. zynde aldaar het wydste der zelve. Dit kannetje is hoog 8 en drie vierde duim, wyd, boven aan over het diameter, of zyn middellyn, 2 en een half duim, onder, met den zilveren rand, 4 en een vierde duim. Het is gekomen uit de Vyver van het Slot van Gerrit van Velsen; en van bovene, en ondere beslagen met zilver: staande op het lid konstig gesneden het vermoorden van Graaf Floris, en van binnen in het zelve deksel de straf van Gerrit van Velsen; wordende de zelve van Velsen onder een gedrang van Krygsknegten, of Geregtsdienaaren, en veel volks, in een ton gerold, volgens 't verhaal sommiger gemeene Kronyken; en zynde een tonnetje bovenop agteraan het lid geplaatst by de schenier, om zyne gemelde straf, die men een tyd lang geloofd heeft; dat hy zouw hebben geleden, te verbeelden. Staande op den zilveren rand, aan den voet van het kannetje, van ondere met Italiaanse letteren in 't ronde:
Gegraven ben ik op uit de verzonken gracht
Van 't Slot der Velser Heer'n, de leste van 't Geslacht
Doode 's Lants Tyran, wilde Hollant vryheit geven,
Moest in een ton gerolt op spykers laten 't leven.
II. De reden waarom de gemelde Jakobaas kannetjes in zulken grooten getal onverbroken uit de gragt des gemelden Slots Nieuw Teilingen zyn te voorschyn gekomen, schryft men toe aan de gewoonte dezer ongelukkige Gravinne, van de zelve, uitgedronken zynde, over haar hoofd in de gragt des zelven Slots, haar woonplaats, te werpen. M. van Der Hoeven Handv. Kron. bl. 129. Daar mede haar hertzeer, 't geen haar eindelyk aan een tering deed sterven, waar 't mogelyk, pogende te verzetten. Zie Heemsk Batav. bl. 570.
III. Het zy hoe het zy, een ooggetuige heeft my voor eenige jaaren aangewezen de plaats in de gragt, loopende om de nog staande muuren van het Kasteel, nu genaamd Nieuw Teilinge, by Sassem, waar uit hy gezien had, dat op verscheide tyden meer van diergelyke kannetjes, nog geheel zynde, gevist waren; gelyk de zelve my in de ruïne, of overgebleve muraadje van 't Slot, nog vertoonde de kamer, toen nog in haare muuren staande, genaamd Vrouw Jakobaas kamer, uitziende over de voors. gragt; onder, en ontrent de vensters van welke kamer de meeste kannetjes gevist zouden zyn. IV. Men zegt ook, dat 'er zoodanige kannetjes gevist zyn uit de gragt van het oude Slot Zand, ontrent, en tussen Katwyk, en Rynsburg, alwaar de Oude Heeren van Wassenaar plagten te woonen, naar getuigenis van Gouthoeven, en Orlers, en alwaar Vrouw Jakoba ook enigen tyd haar verblyf zouw gehad hebben. Dog waar van nu niets is overgebleven, als eenige muurbrokken, met den naam, en 't Regtsgebied. En dat deze kruikjes nog zouden bewaard worden in het huis van den Hoog Ed. Heer van beide de Katwyken, en 't Zand. Pars Katw. Oudh. 137. bl. van welke een afbeelding te zien is by den gemelden Pars, bladz. 123.
Gelyk ook zoodaanige kannetjes zouden gevonden zyn ontrent de grondvesten van het Huis Rosenburg, gelegen tussen Leide, en den Haag, in 't jaar 1635. V. Wat nu andere oude volken aangaat: dat by de zelve niet alleen aarde eet-, maar ook drinkvaaten in gebruik geweest zyn, blykt uit Plinius. lib. 33. cap. 11. & l. 35. c. 12. Ausonius, exhort. ad modest. epigr. 8. en Martialis in Aphor. epigr. 108.
Sume Saguntino pocula ficta luto.
Dien 't lust, zie daar van meer bescheid by Stukkius, Rosinus, Baccius, Bulengerus, enz.
-
voetnoot2
- Deze ongelukkige Gravin is overleden, in 't jaar 1436.
-
voetnoot3
- Zie 't geen ik daar van, en der zelver afbeelding, hier No. 8. gezegt heb. A. (1.) § I. 3.
|