Nederlands displegtigheden. Tweede deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 455]
| |
de Berke meijer.
F: v: Bleyswyck Fecit. | |
[pagina 455]
| |
Kapittel XXXIV.[Beukebekers, Berkemeyers, Nappen; enz.][i. Onder de drink-vaaten, die allereerst onder de volken, en in de Nederlanden in 't gebruik, en aan de eenvoudigheid gereedst, en voldoende zyn geweest, waren de zoogenaamde Beukebekers, Berkemeyers, en Nappen.] ii. De oude Digters Ga naar voetnoot1, daar onder Virgilius, en dienvolgens het boek van | |
[pagina 456]
| |
de Schilderkonst, door Hoogstraten, en anderen, spreken van beukebekeren. [Zoo- | |
[pagina 457]
| |
danig was die van Menalcas, by Virgilius Ga naar voetnoot2, welke door Alcimedons konst met een taaien wyngaard, daar veil, en beziën van eikenloof, met een lugtigen zwier omkrulden, vercierd, en daar twee beelden, Conon, en de vinder van den graadboog, in 't midden gesneden waren: Als ook die van Ametas, waar op door de zelve konstige hand, Orfeus, die bossen na zig sleepte, in 't midden van zagt beereklauw uitgebeeld was.] iii.Deze zoodanige beuken-, of berkenhoute bekers zyn meest onder de landluiden, en schaapherders in Duitsland, en elders, van ouds in gebruik geweest, gedraaid, of gedreven uit een dikken tak van een beukeboom, en daar van genaamd Beukebekers, of van een berken-boom, en deswegen Berkemeyers genaamd, hebbende | |
[pagina 458]
| |
deze Bekers meestal, in plaats van gesnede beelden, de ruwe, en schilderagtige schors behouden, die niet onaardig voor komt. Van deze hebben onze oude Schryvers, en vooral de Hollandse Digters, en onder die de beroemde Vondel, in hunne gedigten dikwils gewag gemaakt. [iv. De reden, waarom deze houte kelken genaamd zyn Berkemeyers, is, om dat de zelve gemaakt zyn van een Bercken-mey Ga naar voetnoot3, dat is, een tak van een Berken boom, gelyk de beukebekers na de tak van een Beuke boom, waar uit zy gemaakt werden, genaamd zyn. Men plagt de beukebekers met geel was van binnen te bestryken. Ovid. Metam. 6. v. De Berkemeyers zyn in de Nederlanden meer bekend, en wel eer gebruikt geweest dan de Beukebekers. Waar van | |
[pagina 459]
| |
de reden kan zyn, dat het gebruik van de leste veel ouder schynt dan der eerste. Waarom Kiliaan zegt: Solent autem ex fago fieri pocula, quae nunc ex betula fiunt. vi. Zoodanig een Berkemeyer, van een zeer goeden ouderdom, berust onder myn Schoonvader K. van Alkemade, waar van ik hier nevens een afteekening bezorgd heb, No. 6. Dog, dewyl daar uit des zelfs grootte niet is af te nemen, zal ik die wat nader beschryven: Deze Berkemeyer is hoog, zonder het deksel, 6 en 3 vierde duim; en breed boven aan de rand ontrent 2 en 3 vierde duim; het deksel is hoog ontrent 1 en 1 half duim, behalven het knopje, ook ontrent 1 en 1 half duim. En is deze Berkemeyer van binnen bedekt met hars van pynboomen, en daar in, en aan vast gehegt eenige schyfjes van nooten muskaat, en eenige foelie, kaneel, en nagelen. vii. Nap beteekende oudtyds in Nederland ook een diepe houte schotel, en naderhand een houte drinkkroes. | |
[pagina 460]
| |
En schynen deeze drinknappen in de 16de eeuw, alleen by het geringste soort van volk in gebruik te zyn geweest. Hoewel daar tegen schynt te stryden, dat Brederode, als 't hoofd der Verbonde Edelen, uit een houten nap met wyn, de drinkbetuiging van vivent les Gueux heeft ingesteld, en onder de Edelen omgebragt, van welken nap de afbeelding te zien is, No. 10. ten waar men wilde beweren, dat hy den nap, zoo wel als de bedeltas, gebruikt had, om de gueux, of bedelaars, te beter te verbeelden. Dog in zoodanigen geval schynt, dat de nap zoo wel, als bedeltas, teffens op de bekende penningen zouw zyn verbeeld. Het zy hoe het zy, het oude gebruik der houte drinknappen in de Nederlanden, is hier en elders uit bekend, en klaar. En van dat gemeen gebruik der nappen komt het, dat men een schenker in Nederland wel eer noemde een Naphoeder.] |
|