Nederlands displegtigheden. Tweede deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
Een glaasje na de Gracie, in de Nederlanden in gebruik. Uit wat oorzaak, door welken Paus, en tot wat einde eerst is ingesteld. Hoe deze instelling door Paus Adriaan van Uitregt is bevestigd, met belofte van Aflaat, niet alleen aan de Kloosterlingen, maar anderen, en byzonder den Hoog-, en Neder-Duitseren. Oudheid van de gewoonte, van na den maaltyd een dankzegging, en na de dankzegging zekeren dronk te doen, by de Joden, Grieken, en Romeinen.i. HEt is in Holland, onder persoonen van allerlei rang, een algemeen spreekwoord geworden, dat elk een, inzonderheid op eenige vrolyke maaltyden, in den mond heeft, en wel voornaamelyk de huiswaard, welke, tragtende zy- | |
[pagina 270]
| |
ne gasten wel te onthaalen, aan de zelve, zulks ook naa dat ze van de tafel zyn opgestaan, doorgaans een glas voordrinkt, of brengt, en aanbied; een gebruik, het welk ontstaan is uit eene, niet vrywillige, of onverschillige keure, maar uit zekere noodzaakelykheid, en zelfs door den Roomsen Stoel vastgestelde Wet Ga naar voetnoot1, en een gebod, dat de onderhoorigen schuldig, en verpligt waren te voldoen; ingevoerd tot dat einde, op dat dog de gasten, dikwils meer dan ten genoege, en boven den peil van de maatigheid, met spyze, en drank onthaald zynde, niet zouden in gebreke zyn, van aan den dis te blyven, tot deze drinkvoorwaarde zou zyn ingesteld, en gedronken: waar van dan de spreekwyze komt:
Een glaasje na de graci,
De Wet van Bonifaci.
ii. Te weten, de insteller van deze | |
[pagina 271]
| |
Wet is geweest Bonifacius de VIII. Paus van Rome. De reden, waarom hy deze gaf, is, dat hy al in zyn' tyd bemerkte, dat de Monniken, en Kloosterluiden, uit weelde, en dertelheid, gewoon waaren zig zelven in veele gelegenheden ongeschiktelyk te dragen, zelfs ook in 't byzonder aan de tafel van de gemeene kloosterlyke Eetzaal; den eenen Monnik naar den anderen niet willende wagten, maar, als 't hem goed dagt, van tafel op staande; het zy, om, wel gegeten hebbende, een middag slaapjen te nemen, of om eenige andere onnodige ydelheid te bedryven; en dus geen geduld willende nemen, nog zoo langen verbeiden, tot dat het gebed, of de gewoone dankzegging naa de maaltyd, die zy de gracie noemden, openbaarlyk gelezen, of uitgesproken was. Om welke ongeschikte baldaadigheid der Monniken dan te beteugelen, de voors. Paus is bewogen, om op een zagte, en gevoeglyke wyze, door een aanlokkelyk middel, als een goedertieren | |
[pagina 272]
| |
Herder, zyne afdwalende schapen op den regten weg te brengen, [en in te stellen zeker glaasje, te drinken na de gracie, by zulken, die aan de taafel zouden zyn gebleven, tot dat de gracie, dat is de dankzegging, na den maaltyd zoude zyn gedaan. iii. Zulks, dat het einde van deze instelling zy geweest, op dat de Monniken, eertyds gewoon, zonder na het doen der dankzegging te wagten, elk van tafel op te staan, en zyns weegs te gaan, de een den anderen zouden verbeiden aan den dis, tot dat de dankzegging na den eeten met orde zoude gedaan zyn in aller tegenwoordigheid.] iv. Naderhand heeft de goede Paus Adriaan de VI., de eenigste Nederlander, die de waardigheid van den Roomschen Stoel te bekleeden genoten heeft, deze instelling goed gekeurd, by zyne brieven bevestigd, en daar boven vergund zekere Aflaat aan de Duitschen in 't algemeen, en zoo wel den Nederlanderen, als Hoogduitseren, welke drinken zou- | |
[pagina 273]
| |
den, als de gratie na de maaltyd gelezen waar Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 274]
| |
[v. En van deze gewoonte van een dankzegging te doen na den maaltyd, en een dronk na de dankzegging, vind men al blyken in vroege tyden onder veele andere volken. 't Was al een zeer oude gewoonte by de Joden, op plegtige feesten den maaltyd met dankzegginge, en een wyndronk te besluiten: En by de Grieken wierd de laatste, bokaal, voor heilig gehouden, gedronken na den maaltyd, terwyl de tafel wierd opgenomen. Waar van eenige bewyzen verzameld zyn by H. de Groot, in Matth. XXVI: 26. en by Stuckius antiq, conv. l. 2. c. 35, 36.] als ook by Bunaeus, in zyn gekruisten Kristus. 17. Afdeel. onder | |
[pagina 275]
| |
andere ook volgens het geen Nikostratus daar van verhaald: Maar ras inschenkende den beker van den goeden Geest, neemt men de tafel weg uit de voeten. voegende daar by, om dat, den dronk van den goeden Geest Ga naar voetnoot3 gedaan zynde, de gewoonte was de tafel op te nemen. Van de zelve gewoonte getuigd ook de Uitlegger van Aristophanes Ga naar voetnoot4. En Theopompus zegt: Dat het de gewoonte was, wanneer de tafel zoude opgenomen worden, den dronk te doen van den goeden Geest. De Uitleggers van Homerus maaken hier van ook gewag Ga naar voetnoot5. Xenophon getuigd hier van op deze wyze: Na dat zy de tafel weggenomen, en Pean gezongen hadden. enz. [En Seneca in Thyeste. Act. 5. sc. 6. Hoc haec mensa claudatur Scypho. ‘Laat ons dit maal besluiten met een glas.’] | |
[pagina 276]
| |
[vi. Dat de Romeinen diesgelyk een dronk gebruikten, als die van den goeden Geest, by de Grieken wel eer gebuikelyk geweest, en den zelven noemden, poculum bonae valetudinis, of Jovis sospitatoris, is hier reeds getoond Kap. III. § xii. en A. (25.) en Kap. VII. § xi. en A. (8.)] [vii. En met dezen dronk, of bokaal van den goeden Geest, of Jupiter sospitator (die sommigen meenen, dat de zelve was, of te gelyk wierd ingebragt. Vide Rosin. antiq. p. 390. b.) wierd altoos by de voors. Grieken, en Romeinen de maaltyd besloten. En op diergelyke gewoonte, onder andere, gebruikt, schynt de Digter Corippus gezien te hebben, als hy zegt: De laudibus Justini Minoris lib. 3. num. 4.
Postquam divinae sumpsere novissima coenae
Pocula, & excelsae siluerunt gaudia mensae.]
|
|