Nederlands displegtigheden. Tweede deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
Pitançe. Oorsprongk, en beteekenis dezer benaaminge. Of, en hoedanig onderscheid zy tussen Pitançe, en de zoo genaamde Charitas, in vroege, en later tyden. In hoe vroege tyden men Pintançe gemeld vind in de Handvesten der Graven van Holland, en uiterste willen. Pintançe, zeker eet-, of drink-regt, of deel van spys of drank, te genieten op gezette tyden, besproken aan Abdyen, en Kloosteren in de Nederlanden, in 't byzonder aan 't Godshuis van St. Katryn, als ook aan de Minder-Broederen, en Predik-broederen te Uitrecht, aan de Abdyen van Rynsburg, Leeuwenhorst, in Rhynland, en aan het Klooster Marienpoel, by de Stad Leide. Oorsprongk der gewoonte van aan de Godshuizen, en Weez-, en Arm-huizen iet te maaken tot een jaarlykse maaltyd, enz. De Gast-huis-Kermis, Moeder Duisten Maal, Huig Jakobsze van der Dussens Freuitmaal, te Delft. Jaarlykse maaltyd besproken aan de kinderen in het Weeshuis te Rotterdam, enz. Gevoelen van sommigen, aangaande den eersten oorsprongk dezer maakingen. Ondienstigheid van diergelyke maakingen, somtyds den Godshuizen ten last. | |
[pagina 252]
| |
i. De vreugde-maaltyd, of vrolyke avond, en de wyn, en beker, die den Kloosterlingen wierd gegeven onder den naam Charitas, als terstond verhaald is, wierd naderhand genaamd Pitançe; een vreemd woord, over welkers oorsprongk Ga naar voetnoot1, en oorspronkelyke be- | |
[pagina 253]
| |
teekenis de geleerden tot nog toe getwist hebben. | |
[pagina 254]
| |
[ii. Pinançe is zeker eet-, of drink-regt, of deel van spys of drank, voor de Monniken op zekere gezette tyden geschikt, of aan de zelve besproken, op den dag des jaargetydes, of der memorie, als in 't vervolg breeder zal blyken. § viii. enz. iii. En dus zweemd Pitançe naar de Charitas der Abdyen, en Kloosteren in Nederland. Sommigen willen, dat deze woorden byzondere onderscheide zaaken te kennen geven. Anderen dat 'er geen onderscheid van beteekenis in te vinden is. En dat, zoo eertyds door Pitançe iet anders verstaan zy dan door Charitas, in laater tyden de Charitas Pitançe genaamd is, zonder onderscheid. | |
[pagina 255]
| |
Het zy hoe het zy, we zullen dit verschil in staat latende, van Pitançe, en den oorsprongk, en beteekenis dezer benaaminge afzonderlyk handelen, zoo dat we egter Pitançe onmiddelyk op de Charitas, in 't lest voorgaande Hoofdstuk beschreven, laten volgen.] iv. Sommigen hebben het genoemd Pitantia, anderen Pictantia; en men zegd, dat Pitancia is Portio monachica ad valorem unius pictae, [d. i. zekere Monniks portie, of deel, ter waarde van een picta: en, dat picta zouw zyn zeker soort van het allerkleinste geld van de Graaven van Poitou; aldus:] Picta, Pictavina, Pictavensis, est moneta Comitum Pictaviensiu, minutissima ferè omnium monetarum, by de Fransen genaamd Pieté, of Pité, als te zien is in de preuves de Linden, bl. 39. nevens de Afbeelding van deze munt, bl. 650. 2. Anderen willen, dat het komt van Pitissare Ga naar voetnoot2, dat Potare, of drinken be- | |
[pagina 256]
| |
teekend in de oude Latynse taal. 3. Anderen wederom van Pittacium, te kennen gevende zekere gezette, of toegevoegde taak, of deel van voorraad, 't zy van brood, wyn, spek, vlees, of andere eetwaaren, den Kloosterluiden toegevoegd in de legers, en veldtogten. [v. Wyders heeft dit woord meer andere beteekenissen, zeer veel van elkanderen verschillende, en somtyds van zekeren briev, en voornaamelyk in vieren gevouwen. (Van welke leste beteekenis, gelyk ook van de andere, in het breede gezien kan worden het Gloßarium med. & infim. Latin. van du Cange, in het woord pictancia.) Of, zoo anderen willen, een korten, of kleinen zendbrief. Zie Spelmannus, glossar, die meend, dat het afkomt van pictance, waar door de Engelsen dikwils een kleinigheid, of een kleine, of geringe zaak verstaan.] | |
[pagina 257]
| |
vi. Het woord Pitançe vind men al gebruikt geweest te zyn ten tyde van Graav Floris de IV., den vader van Koning Willem, die in 't jaar 1232 binnen Leiden dezen briev aan de Nonnen van Rynsburg gav: Ic Floris, Graave van Holland, geeve een ygelic te kennen, die dit tegenwoirdige geschrift zullen zien, dat ic vast houde het geschenk, dat Vrouwe Maria, eertyds Gravinne, gegeven heeft aan de Abdisse, en Convent van de H. Maria tot Rynsburg, te weeten vyf pont jaerlyks, twee tot Pitançe der joncvrouwen, drie pont op den dag van St. Pontiaan, enz. vii. De Heer Christophorus Butkens, in zyne proeven, of bewyzen van 't Geslagt van Lynden, bl. 39. brengt voort een giftbrief van het jaar 1384, aldus luidende: Zy gaven, en droegen op, mit heuren vryen wille, ende mit mynre hant, in behouf Heer Geryts de Rycke, Priester, tot behouf der Pictancien Ga naar voetnoot3 des Godshuis | |
[pagina 258]
| |
van St. Catharine t'Uitregt twee margen lunts. enz. viii. In deze tyden, dat is, ontrent, en tussen de jaaren 1300 en 1400, is 'er niets gemeener geweest, dan dit woord, in de Kloosteren dezer Landen, en de geschreve boeken der godsdienstige geschenken onzer Kloosteren, en Abdyen, inzonderheid die van Rynsburg, en Leeuwenhorst, die wy doorzien hebben. In een briev van het Klooster Marienpoel, by Leiden, worden mede verscheide brieven gevonden, die dit bewaarheden, als, onder veele andere, de briev, die het Klooster gezegeld heeft t'zynen laste, op de zeer gewigtige geschenken, gedaan door den Heer Adriaan van der Boekhorst, en Juffr. Katharina van Zwieten, in den jaare 1502. Ende wy, Pater, | |
[pagina 259]
| |
en Priorinne voors., belooven te geven dat gemeen Convent XXXV stuivers, op den dag des jaergetydes, enz. om spys, en wyn, in pitance, enz. [En in een brief van Vrouwe Katharina van Zwieten, Priorinne dezes Kloosters, van den jaare 1491. Ende dat wy onsen Convent altoos, en ten eeuwigen dage, op ten dag der memorie voors. een Pitançe besorgen zullen van goeder gebrade spyze, als hoenderen, of conynen, en voogelen, en rundvlees, gesmoort in de pot, op de maniere van pasteyen, des middags, en des avonds aan te regten, en XII mengelen wyns van de beste, en twee scheepel tarwe, tot schoon brood, enz. ix. Zoo vind men ook, dat elders in de Nederlanden op zekere jaarelykse, of andere feesten, of by het vertoonen der Reliquien, of H. Overblyfselen, zekere deelen wyns wierden uitgedeeld aan die genen, die als dan den Kerkelyken dienst verrigtten, inzonderheid aan die gene, die ter gelegenheid van zoodanig een feest preekte, ook wel aan de onder Oppas- | |
[pagina 260]
| |
sers van den toorn, voor het bommen, of luiden der klokken, enz. Dat dit plaats had, in 't byzonder in Uitrecht, kan blyken uit de Acten van het jaar 1522, te zien in de Historie van het Uitregts Bisdom. I. D. bl. 108. alwaar blykt, dat veeltyds aan zoodanigen voors. Preeker als toen een vierde wyns, en den Onderoppasser een agtste gegeven wierd. Dat men ook gewoon was iet te bespreken op de zoo genaamde jaargetyden der afgestorvenen, niet alleen tot vergelding, of erkentenis voor de vereiste Kerkdiensten, maar ook tot verkwikking van die als dan de Mis doen zou, en de Koorgezellen, Kloosterlingen, en anderen, kan blyken uit het zoo genaamde Doodboek van den Dom, en de voornaamste Kerken van Uitrecht, waar in de levens gevallen de sterfdagen van verscheide Domheeren, en anderen, als ook wat by yder besproken, en gemaakt is, om op hun jaargetyde uitgekeerd te worden, gemeld zyn. | |
[pagina 261]
| |
Onder welke besprekken, en maakingen men niet alleen gemeld vind zekere sommen, of ponden; maar in 't byzonder verscheide soorten van mondkost, op de voors. gezette tyden aan de bedienaaren der Kerke uit te deelen. Gelyk dit ook breeder blykt uit zeker Geschrift, uit de oude papieren der Kerke van Uitrecht getrokken, beginnende het Opschrift, en luidende vervolgens eenige uittrekselen, by ons daar uit getrokken, aldus: Oude manier, volgens dewelke Myn Heeren de Deken, en het Kapittel plagten bedient te worden uit de goederen van de Proostdy: al vry overeenkomende met een oud boek van de Rekenkamer, in 't welke, als in een Dagregister, alle de dagen aangetekend stonden. ‘Op St. Jans avond worden uit de voorraads kelder van den Proost vier stoopen gegeven. Op den dag zelf worden uit de voorraadskelder van den Proost gegeven zeven gerechten, en 't vlees tot ieder | |
[pagina 262]
| |
Prebende behoorende, en zeven stoopen. Op het Feest van St. Jan, en van St. Paulus, word dagelyks vleesch, en nog slegter vleesch, en vier stoopen uit de voorraads kelder van den Proost gegeven. Daags voor het Feest der Apostelen worden vier stoopen gegeven uit de voorraads kelder van den Proost. Op den dag zelf zeven geregten, en het vlees tot yder Prebende, en zes stoopen, enz. 's Avonds voor de overvoering van St. Martinus, worden drie stoopen uit de voorraads kelder van den Proost, en een maaltyd uit de offerpenningen van de Mis gegeven. Op het Feest van St. Maria Magdalena word, behalven de dagelykse Prebende, gegeven een maaltyd, uit de Nieuwejaars giften van vyf Pachthoven, met 5 Ameronger Broe. enz. Daags voor O. L. Vrouws Hemelvaart worden vier stoopen uit de voor- | |
[pagina 263]
| |
raads kelder van den Proost gegeven. Op den dag zelf worden zes gerechten, en het vleesch tot iedere Prebende behoorende, met vier stoopen, uit de voorraeds kelder van den Proost, en een stoop wegens de Kerk, gegeven, enz. Op de dagen, als 'er maaltyden gegeven worden, word aan alle de dienstboden van het Klooster eene stoop gegeven, uit de voorrads kelder van den Proost.’ Die het voors. Geschrift, al te wydloopig, dan dat het hier geplaatst zoude worden, in 't geheel, en meer bewyzen begeerd, zie de Historie, of Beschryving van het Uitrechtse Bisdom, in het Latyn, of des zelfs voorgemelde Overzetting, I. Deel, bladz. 114. enz.] x.Dusdanige vrolyke maalen, en vrolyke avonden, hebben de eenvoudige voorzaten, zelfs uit godsdienstige inzigten, en om, zoo ze geloofden, hier mede eenigzins hunne zaligheid te bevorderen, in een oneindig groot getal aan de | |
[pagina 264]
| |
Kloosteren gegeven. Waar uit als nog overgebleven schynt de gewoonte van, zoo niet aan de Kerken, aan de Godshuizen, en Wees-, en Arm-huizen, zelfs nog na de hervorming van den Godsdienst, dusdanige vrolyke maaltyden te bezorgen, met het maken, en nalaten van Landen, Renten, en andere goederen aan de zelve, [tot het bekostigen van diergelyke maaltyden geschikt, aangewezen, en verbonden]: waar van de voorbeelden zoo overvloedig zyn, dat genoegzaam de meeste Hollandse Steeden, en Dorpen daar van tot getuigen konnen verstrekken. xi. En 't waare derhalven onnoodig, en verdrietig, om veele zoodaanige geschenken aan de Godshuizen, na de tyden der hervorming besprooken, en gedaan, by te brengen. Weinige zyn genoeg tot een proef. De Burgemr. D. V. Bleiswyk, in zyn Delft, 490. bladz. getuigd van ettelyke zoodanige giften aan 't Weeshuis van die Stad, die als nog plaats houden. 1. Van 't geschenk van een ongenoemden, die gewilt heeft, dat de Weeskin- | |
[pagina 265]
| |
deren op zekeren dag jaarlyks zouden genoodigd worden in 't Oude Gasthuis, om aldaar hun lust te boeten in zoete melk met witte brood, en voorts den dag met vrolykheid door te brengen, en dit noemden ze Gasthuis Kermis. 2. Van de maaking van zekere Matrone Duyst van Voorhout, om, voor het inkomen van zeker land, een plegtige jaarlykse maaltyd te houden t'harer gedagtenis: 't welk nog Moeder Duist, en Maal genaamd word. 3. Van de maaking van Huig Jakobsz Van der Dussen, om freuit uit te deelen, uit de inkomsten van zekere gemaakte Rentebrief: 't Freuitmaal geheeten. Zoo is 't mede gelegen met onze andere Hollandsche Steden, als uit der zelver beschryvingen kan gezien worden. [4. Een voorbeeld van diergelyk een maaltyd, aan de burger-weeskinderen besproken, en jaarelyks nog gegeven wordende, vind men ook in 't byzonder in de Stad Rotterdam.] | |
[pagina 266]
| |
xii. En schynt het dus, dat deze Liefde-giften aan de Godshuizen haar oorsprongk hebben, of liever haar vervolg, en voortgang behouden uit de Pitançen, den Kloosterlingen wel eer besproken: Hoewel sommige hervormde Kristenen, na het afwerpen van het Pauselyke juk, zulks hebben willen ontkennen; om geen schyn te hebben van na te volgen manieren, die eigen waren aen de Roomse Kerk, als der zelver gewoontens met een vooroordeel afkeurende, en veeltyds ook kwaad schattende alles, wat naar 't Pausdom zweemd. Zulken willen den oorsprong van zoodanige geschenken aan Kerken, en Godshuizen, enz. liever t'huis brengen tot de Goddelyke bevelen, aan Israël gegeven, wegens het opbrengen der Tienden, te zien Deuteron. XIV: 28 & 29. Zoo zal dan komen de Levit, dewyl hy geen deel, nog erve met u en heeft, ende de vreemdeling, ende de weeze, ende de weduwen die in uwe poorten zyn, en zullen eten en verzadigd worden, op dat u de Heere uwe God zegene, enz. En Kap. | |
[pagina 267]
| |
XXIV: 19, 20, 21. daar God beveeld aan zyn volk: Dat zy de vrugten des velds, de freuiten, en boomgewassen, niet al te naauw zouden afplukken, maar dat ze een klein deel zouden overig laten voor den vreemling, voor de weezen, en weduwen. enz. En meer andere diergelyke plaatsen, die van de mildaadigheid aan den armen, weezen, vreemdelingen, enz. gewagen. xiii. Dog, hoewel de Liefdegiften aan den armen, in de H. bladen, den Kristenen ten hoogsten zyn aanbevolen, en dat, volgens een eenparige toestemming aller Kristenen, de zelve nooit behooren op te houden, of naagelaaten te worden, als noodzakelyke pligten, den Kristenen betamende; zoo hebben egter omtrent dusdaanige giften, strekkende tot vrolyke maaltyden voor de Godshuizen, veele hervormde Kristenen, niet geheel t'onregt geoordeeld, dat wel de mildaadige geschenken, maakingen, en giften aan alle Armen, en Gods-, Weez-, en Gast-huizen hoog noodzakelyk zyn; Maar, dat evenwel die giften, die tot zekere tyden, | |
[pagina 268]
| |
om vrolyk te zyn, en tot zekere vastgestelde Maaltyden, en spyzen, voorgeschreven, en geschikt zyn, meestal voor de armen, en Armhuizen, onnoodig, ja ondienstig zyn, en vervolgens onprysselyk, en zelfs schadelyk; om dat de inkomsten dezer gemaakte goederen meest tot noodiger, en nutter eindens, konnen worden gebruikt, en aangelegd. Het welke veele Godshuizen in Holland, welker lasten vermeerderd, en welker inkomsten, sedert de vervalle zaken des Vaderlands, na den jaare 1672, zoodanig verminderd zyn, dat ze naauwlyks bestandig zyn haare arme huisgenooten te onderhouden, konnen getuigen: nadien dusdanige smulmaaltyden den genen, die ze, volgens de wil des maakers, jaarelyks moeten voldoen, somtyds tot een groote last zyn geworden. |
|