Nederlands displegtigheden. Tweede deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Het drinken van bekers, ter eere van de Godheid, van 's Heilands gezegende Moeder, van de zoogenaamde Triniteit, Drie-eenheid, of Drievuldigheid; ter eere van Engelen; en afgestorve Heiligen, en van overledene, en levende Vorsten, en Helden, bloedverwanten. Van de bekers, genaamd Olaüs-minne, Kanutus-minne, Eriks-minne, enz. Gildens en Broederschappen, ingesteld om maaltyden te houden, en te drinken ter gedagtenisse van eenige braave overledenen: onder sommige Kristenvolken, inzonderheid in de Noordse Gewesten, wel eer gebruikelyk.i. Gelyk in het naast voorgaande verhaald is, dat de Heidensche Voorouders de gewoonte hadden van wyn | |
[pagina 68]
| |
te plengen, en te drinken in plegtige, en zelfs (naar hun begrip) godsdienstige vergaderingen, ter eere der Goden, geloovende dat zulks tot gezondheid, en hunne eige welstand, en heil gedydde, vervolgens ook ter eere van Halve Goden, en zoodaanige Helden, en anderen, die den Vaderlande geagt wierden, bevoordeeld te hebben, en nog te konnen dienst, en geluk toebrengen: en dewyl dat de Voorouders dezer Neder-, en Noorder-Landen, met het aanligten van den Kristelyken Godsdienst, tot den zelven Godsdienst niet dan zeer bezwaarlyk, en eeniger maate met oogluikende toelating van hunne ingewortelde gewoontens, konden worden overgebragt door de Leeraars, en aankondigers van het Evangelie: ii. Zoo kan ligtelyk worden bevat, dat aan deze nieuwe bekeerlingen het drinken ter eere van den waaren God, den Heiland, de Heiligen, en Martelaaren, een wyl zal zyn ingewilligd, en zy die gewoonte een geruimen tyd zullen hebben behouden, en zy dus deze oude Heidense | |
[pagina 69]
| |
manier hebben overgebragt, naar hunne bevatting, tot den Kristelyken Godsdienst. iii. [Dat de Heidenen de gewoonte gehad hebben van ter eere van hunne Goden Ga naar voetnoot1, en vrinden uitdrukkelyk wyn te plengen, en te drinken, meenen we, dat we in het III. Hoofdstuk, van het drinken, ter eere van Goden, enz. en Kap. VII. en IX. overvloedig, en met verscheide | |
[pagina 70]
| |
voorbeelden bewezen hebben, waar toe we den Lezer wyzen.] iv. De gewoonte nu van ter eere van de Godheid, [en den Heiland Ga naar voetnoot2] te drinken, onder de eerste Kristenen, in deze, en andere Noordsche Landen gebruikt, kan [behalven uit andere elders bygebragte bewyzen] worden afgenomen uit de oude Roomsche Kerkelyke Schryveren, en vooral uit zeker werk, de Eucharistia, te zien in Actis 55. SS. Ordinis S. Benedicti, sect. 4. part. 2., alwaar iemant aldus sprekende werd ingevoerd, en beschreven: Want wel eer in het land der Bulgaren was zeker edel, en magtig Heidens mensch, die my bad te willen drinken | |
[pagina 71]
| |
ter eere van dien God, die van wyn zyn bloed heeft gemaakt. v. Dat sommigen ter eere van de H. Maagd Maria gedronken hebben, als een voorspraak, en hulpverstrekster in allen nood, is uit veele Schryvers openbaar, onder andere, uit Ducas, Histor, cap. 36. In honorem imaginis Deiparae exhaustis poculis eam invocabant, ut urbi prae esset, & auxiliaretur. [Dat is: ‘Ze baden de moeder Gods aan, met eenige bokaalen, ter eere van des zelfs beeld, uit te drinken, ten einde zy de Stad zouw regeren, en by staan.’] vi. Wyders, dat men plagt te drinken ter eere van de H. Drievuldigheid, word, onder andere, zeer aardig verhaald door den Abt Zybrandus, naamelyk, dat zyn Voorzaat Zardus de Vde, Abt van Marienhof, in Vriesland, zoo gematigd was in het drinken, dat hy, om het veelvuldig zuipen van zyne onderhoorige Kloosterbroederen te beteugelen, gewilt heeft, dat zy niet meer dan driemaal over den maaltyd, en dat ter eere van de Heilige | |
[pagina 72]
| |
Drievuldigheid, zouden hebben te drinken Ga naar voetnoot3. vii. Jaa, het misbruik mengde zig allengskens zoo groffelyk onder deze gewoonte der Heidenen, van ter eere van de Goden te drinken, en door andere teekenen aan den dis de zelve te gedenken, by de Kristenen dus nagevolgd, dat men meend, dat veele der eerste Kristenen deze manier van drinken, ter eere van God en mensen, en zelfs de gezondheids-wensching onder den wyn, om het gevaar van misbruik, geheel en al hebben nagelaten. viii. Vorder, wanneer by verloop van tyd is ingekropen, het bidden voor de zielen der afgestorvenen, het eeren der overblyfselen van Heilig geleeft hebbende menschen, en het aanbidden van de zelve, als of zy niet alleen reeds genoten de eeuwige heerlykeid, maar in staat waren om andere daar toe te helpen: zoo is ook door den tyd ingesloopen de ge- | |
[pagina 73]
| |
woonte van te drinken ter eere van de Heiligen Ga naar voetnoot4, en Engelen, en wel tot zoo verre, dat de Kristenen immers daar in zoo zeer zyn uitgespat, als ooit eenige Heidenen, gelyk uit verscheide getuigenissen der Kerkeleeraaren blykt. Wy zullen alleen twee der zelver bybrengen, tot een proef voor veele anderen. De eerste is van Augustinus Ga naar voetnoot5, die zig op deze wyze uit: De slemperyen, en dronkenschappen houd men zoo zeer geoorloft, dat de zelve ter eere van de zalige Martelaaren niet alleen op de Feestdagen, maar zelfs dagelyks worden aangeregt. enz. | |
[pagina 74]
| |
De tweede, ten dezen opzigte zeer aanmerkelyk is van Caesarius Ga naar voetnoot6 Bisschop van Arlos, die tot het midden der zesde eeuw dien stoel bekleed heeft: En nu, zegt hy, hoe zal ik dat noemen, dat 'er gevonden worden, die, na het eindigen van den maaltyd, en het lessen van den dorst, wanneer zy niet meer drinken, of konnen, of moeten, dan als versse luiden, die zoo even ingekomen waren, beginnen te drinken op verscheide Namen, niet alleen van de oude verstorvene mensen, maar ook van Engelen, en oude Heiligen, oordeelende, dat zy hen de grootste eer doen, wanneer zy zig op 't noemen van der zelver Naamen, met een ongemeene dronkenschap bedelven, niet wetende, dat niemant zoo groot een ongelyk den H. Engelen, of H. Mannen kan aandoen, dan die gene, die op der zelver Naamen drinkende, door dronkenschap hunne zielen ten gewissen bederve brengen. | |
[pagina 75]
| |
Aangaande deze gewoonte der Kristenen, ziet vorder ten bewyze den Schryver van het leven van den zoogenaamden H. Ulrik Cap. 2. alwaar hy zegt: Vas quod illi porrigebatur accepit, dicendo, istam siceram bibere charitate S. Udalrici, per cujus adjutorium de maximis angustiis liberatus sum, volo. Cumque poculum hausisset, & vas cum manu deorsum verteret, dixit: Cum illa charitate signatus, certus sum, quia nullius adversitatis pravitas mihi hodie poterit nocere, sed neque gladius corpus meum vulnerare. [Dat is: ‘Hy heeft het drinkvat, dat hem toegereikt wierd, aangenomen, zeggende: Ik zal dezen sterken drank drinken, ter liefde van St. Ulrik, door wiens hulp ik uit de grootste gevaaren gered ben. En, als hy den beker uitgedronken had, en den zelven met zyne hand nederwaarts keerde, zeide hy, met deze liefde gemerkt, en gesterkt, ben ik verzekerd, dat my geen tegenspoed, hoe boos, zal kunnen beschadigen, 'en geen zwaard myn lighaam kwetsen.’] | |
[pagina 76]
| |
Ter bevestiging der waarheid, dat 'er met een vast vertrouwen van hulp, en bystand der Heilige Martelaaren, en belyderen van den waaren Godsdienst, gedronken is t'hunner gedagtenisse, kan ook gezien worden het leven van den zelven St. Ulrik van Augsburg, alwaar gezegt werd: ‘Aldus vastelyk op St. Ulriks hulpe vertrouwende, dronk men staag aan, om vermaak, en in zyne liefde; en plagt men ook andere daar toe aan te maanen, enz.’ ix. Op gelyke wyze is het drinken ter eere der Heiligen hier te lande zeer bekend geweest, byzonder in de 12de, en 13de eeuw, wanneer men St. Geertuid van Nivelle Ga naar voetnoot7 meer met volle bekers, dan met de navolging van de deugden, die ze bezeten, en geoefend heeft, gedagt, en eerde. Waar van in 't vervolg breeder zal gesproken worden. x. Deze gewoonte eenmaal onder de | |
[pagina 77]
| |
Kristenen stand gegrepen hebbende, is ook het drinken ter eere van overlede Heiligen, en Koningen, tot het uiterste Noorden doorgedrongen, getuigende Olaüs Wormius Ga naar voetnoot8: ‘Dat het de Noordse volken voor een soort van Godsdienstigheid houden, ter eere der Vorsten, en Goden te drinken, en gelyk als in een renbaan, ten koste van hun zweet, te stryden, wie een grooten beker in de minste toogen kan uitzuipen.’ Zoo vind men, dat ter eere van Olaüs, den zoon van Trygo, die de Kristen-Leer in het Noorden heeft voortgeplant, openbaare gedagtenissen, maaltyden, en in de zelve zekere Dronken, of Bekers ingesteld zyn, die ten dien einde Olaüs minne genaamd wierden, als gedronken wordende ter Ga naar voetnoot9 minne, of liefde van dien | |
[pagina 78]
| |
Koning Ga naar voetnoot10, met woorden, aldus luidende: ‘Ook beval hy een hoorn van zekere maat op de Vigilie van de geboorte van Kristus voortgebragt te worden, ter minne, of liefde van Olaüs, gevuld met zoodanigen drank, als men zoude begeren.’ Zoo zyn ook zoodanige dronken ingesteld, ter eere van Canutus, Koning, en | |
[pagina 79]
| |
Martelaar; van den Hertog Canutus, van Koning Erik, en anderen, welke mede onder het getal der Heiligen gesteld zyn. xi. Jaa, wierden ook in laater tyden ingezet zeekere Broederschappen, Gildens Ga naar voetnoot111 genaamd, alles ter zelver oorzaak, en tot het zelve einde, als in het breede by de Schryvers der Noordsche volken te zien is; uit welker instellingen, en wetten deze dingen bewaarheid, en bevestigd worden: Zoo melden by voorbeeld de Inzettingen van den maaltyd, ter minne, of liefde van Koning Erik opgeregt: Haec sunt constituta de minnis â fratribus S. Erici: Primo cantanda est Beati Erici, postea Salvoris Domini, deinde min- | |
[pagina 80]
| |
nae Beatae Mariae Virginis, & ad quam libet illarum minnarum trium debent Confratres recipere bicaria sedendo, &, bicariis singulis receptis, debent unanimiter surgere, & inchoare Minnam Ga naar voetnoot12 cantando. [Dat is: ‘Dit zyn de inzettingen van de Broederschap van St. Erik. Eerst zal gezongen worden de Lofzang uit liefde tot, en ter eere van St. Erik, dan die van den Heer, en Zaligmaker, en dan die van de H. Maagd Maria, en by yder van die drie liederen moeten de Medebroederen bekers ontfangen al zittende, en, yder een beker ontfangen hebbende, moeten zy gelykelyk opstaan, en beginnen de Minne, of den voors. Lofzang te zingen.’ In de Stad Mechelen is van ouds ingesteld zekere Broederschap, eertyds genaamd, die der Eendragt, naderhand Virginis dolorosae, ter gedagtenis van de smerten der H. Maget Ga naar voetnoot13, welke nog op | |
[pagina 81]
| |
den 26 September 1626, door den Bisschop, Heer Jacob Boonen vernieuwd, en bevestigd is; in welke Stad deze Broederschap, op zekere Feestdagen, ter vrolyke maaltyd onthaald wierd; welker tafel door tien Provisoren dezer Broederschap, zonder dienaaren, wierd bediend, en geduurenden welken maaltyd geen andere gezondheden wierden ingesteld, of gedronken, dan de goede, en gelukkige aanwas dezer Broederschap, en dat matiglyk, in gevolge van de Wetten; en Instellingen, daar toe gemaakt, die vast, en onverbrekelyk onderhouden worden, volgens het getuigenis van den Prelaat, Augustinus Wigmans Ga naar voetnoot14. xii. En, gelyk de vleizugt aan de eene, en de eerzugt aan de andere zyde, | |
[pagina 82]
| |
en te gelyk ook de naayver, en 't bygeloof, den menschen, en menschelyke herts-togten, onafscheidelyk aankleven, zoo zyn vervolgens ook in de voors. Noordse gewesten, ter eere van alle Koningen, en Vorsten, dusdanige bekers Ga naar voetnoot15 ingesteld, gelyk de gemelde Schryvers verhalen met deze vertaalde woorden: ‘Als doen is ingevoerd de beker van minne, die geheiligd is aan alle Koningen.’ | |
[pagina 83]
| |
xiii. Ook zyn aldaar op de Doodmaalen de gedagtenissen van de overledenen gedronken, met zekere plegtigheden, by de zoonen, en erfgenaamen van den overledenen; inzonderheid zoo die een Prins, Vorst, Koning, of Graaf was: van welke gewoonte, en plegtigheden, een uitnemende plaats te zien is by den voorgemelden Schryver Snorro, te lang om alhier te worden voortgebragt, waar uit blykt, dat zulks al onder het Heidendom plaats gehad heeft, en van zoo hoogen ouderdom af aan, dat des zelfs begin, en oorsprongk onnaspoorlyk schynt. xiv. We besluiten dan dat, om deze voors. bygeloovige gewoonte, en Heidense wyze van drinken, ter eere der Godheid, onze Voorouderen, of ten minsten de Noorder volken ingeprent, en door opvoeding, en overlevering als aangeboren, de eerste aankondigers van den Kristelyken Godsdienst, in deze Landen, als niet anders (soo 't scheen) konnende te regt komen, hebben toegelaten, dat in de openbaare maaltyden zoude worden ge- | |
[pagina 84]
| |
dronken, ter eere van God den Vader, en zynen Zoone Jesus Kristus, met een zonderlinge eerbiedigheid, en aanroepinge der gedugte Godheid, nademaal de oude vaderlyke Godsdienstigheden, en plegtigheden, in het drinken ter eere van Heidense afgoden, zoo diepe wortelen hadden geschoten, dat ze op geen andere mogelyke wyze schenen uit te roeijen uit de gedagten der oude voorvaderen, of inwoonderen der Noordse gewesten. § iv. xv.En dat hier met 'er tyd by gekomen is het drinken, niet alleen ter eere, en ter gedagtenis van den Heiland, maar ook van de Maagd Maria, naar het getuigenis van Janus Dalmerus, en anderen, als mede van de Triniteit, of zoogenaamde Drie-eenigheid, en vervolgens van Engelen, en afgestorve Heiligen. § iv, v, vi, vii, enz. xvi. Dat hier bygevoegd zyn de Martelaars, of Bloedgetuigen, als grondleggers van dezen Godsdienst, en als welke hun leven opgeofferd, en hun bloed gestort hebben voor deze Leer, als ware navolgers van hunnen Meester Jesus, zig | |
[pagina 85]
| |
niet ontzien hebbende, als standvaste voorvegters, een wreede dood te ondergaan voor dat geloof, 't welk zoo strydig was aan de oude Vaderlandse Godsdienstigheden, en Afgoderye. § viii. xvii. Maar, dewyl door het vermeenigvuldigen van het getal der voors. Heiligen, of Heilig gemaakte, of verklaarde mannen, en vrouwen, ook het getal der gedagtenis-dronken vermeerderde, en dat, de maatigheid, en soberheid verdwynende, de gulzigheid, en overdaad toenam, en by gevolg, dat de goede inzigten der eenvoudige, en godvrugtige inzetters wierden overtreden; dat eindelyk de navolgende Prinsen, en Geestelyke Opperhoofden genoodzaakt zyn geweest by hunne verbiedende Wetten het meenigvuldig getal van de gedagtenis-dronken der Heiligen te verminderen, en de dronkenschap in te toomen, bepalende de zelve tot eenige weinige Heiligen, als te zyner plaats werd aangewezen. xviii. En dat men wyders die eer ook hebbe aangedaan aan de Vorsten, en Prinsen, | |
[pagina 86]
| |
welke in yder Landschap de eerste waren in het aannemen, en voortplanten van den Kristelyken Godsdienst, als welker onderdanen naast God, de voornaamste verbintenis, en eerbied hadden aan, en voor dezelve Prinsen, wegens de bevordering van hunne bekeering, en verlossing uit de duisternis van het verblinde Heidendom: en dat dus deze gewoonte zig allengskens tot alle Vorsten, levende, en overledene, hebbe uitgestrekt, gelyk zulks met verscheide voorbeelden is, en vorder kan bewezen worden. § x. xii. enz. [xix. Vorder besluiten wy uit het geen hier voor in dit Hoofdstuk is verhandeld, dat men in de Noordse-, en Neder-landen heeft ingesteld zekere Gildens, en Broederschappen, die gehouden waaren, volgens hunne inzettingen, zekere maaltyden te houden, Minnen te zingen, en daar by zekere bekers, ook in 't byzonder ter gedagtenisse van braave overledenen, te drinken. § xi. xx. En eindelyk, dat men dus ook ter eere, liefde, en gedagtenisse van over- | |
[pagina 87]
| |
ledene, en levende bloedverwanten, en andere vrinden van ouds onder de gemelde Noordse volken gewoon was bokaalen in te stellen, en te drinken. § xiii. Dog dat, hoewel men daar van zeer veele blyken, of overblyfsels vind in andere Noordse Landen, egter weinig bewyzen, en overblyfsels van deze manier, en gewoonte van ter gedagtenisse van Heiligen, en overledenen te drinken, in de Nederlanden bespeurd, en gevonden worden, van welke weinig bewyzen het volgende Hoofdstuk 'er egter een, of twee zal konnen leveren.] |
|