Nederlands displegtigheden. Tweede deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
Oudheid van de gewoonte van wyn te plengen, en te drinken ter eere van Goden, Halve Goden, Helden, en andere. Beker der Verlossinge. En beelden der Tafel-goden op den dis gesteld.i. Het drinken ter eere, en vorder op de gezondheid van vrinden, of maagen, 't geen de geleerde Cluverius Germ. Antiq. l. 1. cap. 17. Ga naar voetnoot1 wil, dat van Noachs-, of Aschenas tyden op zyne Germanen, of Duitschen zoude afgedaald zyn, is, onzes oordeels, en agtens, van die | |
[pagina 38]
| |
Oudheid niet, om verscheide redenen, onnoodig in 't breede op te haalen; behalven dat die Schryver zulks geenszins komt te bewyzen. ii. Egter, indien men met oordeel, en omzigtigheid den oorspronk dezer gebruiken wil nagaan, en opspooren, zoo zal des zelfs oudheid hoog genoeg bewyselyk bevonden worden, om die voor genoegzaam overoud te doen doorgaan. iii.Waarschynelyk komt het voor Ga naar voetnoot2, dat des zelfs aanvang te zoeken zy in de Offeranden der Ouden, waar ontrent bekend is, dat men de gewoonte had van uit eenen daar toe geschikten drinkbeeker Ga naar voetnoot3, die vol geschonken wierd, een weinig Ga naar voetnoot4 te storten, ter eere van dien | |
[pagina 39]
| |
God, aan wien de offeranden gedaan wierden; het zy dan tussen de hoornen van het Offerbeest Ga naar voetnoot5, het zy in het Offervuur Ga naar voetnoot6, of op het Outaar Ga naar voetnoot7, en dan het overige uit te drinken Ga naar voetnoot8. iv. Dit zelve gebruik, om een gedeelte des wyns, ter eere der Goden te plengen, had ook plaats in de Gastmaalen, waar in men een gedeelte van den drank, 't zy wyn, water, of andere vogt, op de tafels uitgoot Ga naar voetnoot9, gelyk als of zulks | |
[pagina 40]
| |
diende tot een godsdienstige plegtigheid, om de Godheid te beweegen, ter vergunninge van een gezonden, en vreedzaamen maaltyd Ga naar voetnoot10. v. Zoo worden ook de Egiptise Wyzen Ga naar voetnoot11 ergens ingevoerd, als het zelve doende naa den avond-maaltyd, ter verkryginge van een veilige nagtrust. vi. Ja men vind zelfs, dat, wanneer iemant een onderneming van groot belang wilde aanvangen, hy alvorens eenen beker met wyn nam, uit de zelve, naa dat hy zyne handen gewasschen had, ter eere van Jupiter een gedeelte op de aarde goot, en alzoo om den gelukkigen uitslag zynes voornemens bad Ga naar voetnoot12, drinkende voorts daar uit, en doende de mede-helpers van het werk daar uit drinken, zoo | |
[pagina 41]
| |
veel yder luste Ga naar voetnoot13. Op gelyke wyze, wanneer Diomedes en Ulisses van het verslaan van den Trasischen Rhesus te rug waren gekeerd, dronken ze ter maaltyd uit den vollen beeker van Minerva, en plengden t'harer eere den zoeten wyn Ga naar voetnoot14. t'Uwer eere (werd elders gezegd Ga naar voetnoot15 tot Pallas) plengen hoog bejaarde, en afgesloofde gryzaards den wyn, met bevende handen, en getuigen hunne dankbaarheid, voor de bekominge van 't gene, waarom zy gesmeekt hebben. En aanmerkelyk is ten dezen opzigte het zeggen van Hektor, by Homerus Ga naar voetnoot16, zekere zyne reden tot Paris op deze wyze sluitende: Maar gaan wy, dat zullen wy dan verhandelen, wen Jupyn ons gunnen zal den beeker der Vryheid in onze | |
[pagina 42]
| |
Paleizen, den onsterfelyken Goden ter eere, te wyden, na dat we de wel gelaarsde Grieken van voor Troyen zullen verdreven hebben. Ten opzigte van welken Beeker de oude uitleggingen aldaar mede brengen: Dat de geene, die hunne vyanden afgeweerd, en verdreven hadden, gewoon waren Jupiter zulk een beeker toe te wyden, voor de verkrege Vryheid, en verlossinge. vii. Deze zaaken schynen sommige der oude Heidense volken, gelyk ook veele andere plegtigheden, of van de Jooden ontleend, of ten minsten met Ga naar voetnoot17 de zelve eenigzins gemeen gehad te hebben in veele opzigten. 't Waaren naamelyk | |
[pagina 43]
| |
de Hebreen, wier dankofferanden Ga naar voetnoot18 ten deele bestonden uit zekere bepaalde maat wyns; die in vrolykheden wyn Ga naar voetnoot19 uitdeelden; die in hunne dankofferingen, en feesten, ter geheugenis van hunne verlossingen gevierd werdende, een beker Ga naar voetnoot20 der behoudenisse ophieven; mogelyk met inzigt om daar uit iet ter eere Godes te plengen: en die op hunne Paasfeesten eenen byzonderen beeker plegtelyk dronken, ter gedagtenis van hunne verlossinge uit de Egiptische slaverny. Een gewoonte, welke de Zaligmaker heeft overgebragt tot een Evangelise meer Geestelyke plegtigheid, en om te zyn het gedenkteken van een veel heerlyker, en heilzamer verlossinge. viii. [Ja sommigen meenen, dat de Heiland daar in niet alleen gezien hebbe op de gemelde wynplenging; maar ook op het plengen van wyn, tot bevestiging van Verbonden, in plaats van welken drank, meest- | |
[pagina 44]
| |
al rooden wyn, sommige wreeder Heidenen bloed in schalen, gedaan, geplengd, ja gedronken hebben. I. D. I. K. § vi, vii.] In de offeranden naamelyk waren veele volken gewend het bloed in schaalen te gieten, gelyk wy lezen in het 4. Boek van de Thebaïs van Papinius, en op een andere plaats; maar, om dat het onmenschelyk was bloed te drinken (hoewel wy lezen dat zulks gedaan is in de verbonden, gelyk Plutarchus zegt in Publicola;dat voornaame jongelingen een Verbond onder elkanderen hadden aangegaan, het bloed van een gedoodden mensch heyliglyk drinkende. En Tacitus, in het 12. zyner Jaarboeken, spreekt van een Verbond, door bloed geheiligd, enz. waar van meer voorbeelden, en bewyzen van andere volken worden bygebragt by H. de Groot, over Matth. XXVI.) zoo is by zagtmoediger volken ingesteld, dat men dan wyn, in plaats van bloed, zouw drinken; waarom de wyn het bloed van de wyndruif genaamd is, zynde de wynen aldaar meest rood, Ps. LXXV: 9. en aan het bloed | |
[pagina 45]
| |
gelyk geweest. Die dezen wyn dronken, wierden geoordeeld het bloed zelfs van het slagtoffer gedronken te hebben. Dat ook de Verbonden plegen bevestigd te worden door 't byvoegen van een beeker, toond Aristophanes in Lysistrata, die, ook op deze gewoonte zinspelende, zegt: Ik drink de Verbonden uit, enz. Plutarchus toond den oorsprongk in het boek van Isis, sprekende van de Egiptenaaren: Zy dronken, nog proefden den wyn niet, als den Goden aangenaam, maar als het bloed van hen, die met de Goden hadden kryg gevoerd. H. de Groot, die deze, en meer bewyzen gebruikt, besluit aldus: ‘Zeker, Kristus schynt, niet alleen in dit, maar ook in 't Sakrament des Doops, zig geheel geschikt te hebben, niet alleen naar het begrip der Hebreen, maar ook der Heidenen, die in een Verbond stonden aangenomen te worden.’ [Annot. ad Matth. XXVI: 27.] ix. Verder waaren het niet alleen de Grieken, en Romeinen, die, naa de Hebreen, in hunne Godsdienstoefeningen, en | |
[pagina 46]
| |
offeren, den wyn plengden, maar by de Gallen, of Gaulen, was ook het zelve in gebruik: gelyk Titus Livius Ga naar voetnoot21 verhaald, dat, wanneer zy den Roomschen Burgemeester, en Veldheer, Lucius Postumius in den Veldslag overwonnen, en gedood hadden, zy des zelfs afgehouwen hoofd met groote vreugde, en staatsie, bragten in hunnen (zoogenaamde allerheiligsten) Tempel; daar na het bekkeneel, na voorgaande reiniging, volgens hunne gewoonte, met goud overtrokken; en wydden tot een geheiligd vat, om op hunne Feesten daar uit hunne Goden ter eere den wyn te plengen, en op dat het den Priester diens tempels zoo wel als zyne bedienden, tot een drinkbeker zoude verstrekken. x.Dit gedeelte der Heidensche godsdienstigheid wierd allengskens overgebragt tot betuiging van een minder eerbiedenis, en op maaltyden gepleegd, niet alleen ter eere der zoogenaamde Hemelgoden, maar om de agting voor gestorve Helden, en | |
[pagina 47]
| |
dappere Mannen te betuigen. xi. Waar uit gesprooten is, dat de Grieken drie beekers met zuiveren wyn op hunne maaltyden dronken: 1. Den eersten, ter eere der gemelde Hemel-goden. 2. Den tweeden, ter eere der Helden, of halve Goden. 3. En den laatsten, ter eere van Jupiter den Behouder Ga naar voetnoot22 Daar, tegen het einde van den Maaltyd, of na het opnemen van de tafel, nog by kwam een dronk, De Beeker des goeden Geestes genaamd Ga naar voetnoot23. | |
[pagina 48]
| |
xii. De Romeinen dronken ook drie bekers Ga naar voetnoot24, of wel driemaal drie, bewarende, en onderhoudende altyd het on-even getal. En den scheidronk te drinken heeten ze den beeker der Gezondheid Ga naar voetnoot25 te drinken. | |
[pagina 49]
| |
Hoewel Keizer Alexander Severus zyne gasten maar eenen beeker voor dronk, ter eere van Alexander de Groot Ga naar voetnoot26. xiii. Van drie beekers, elk van verscheide beteekenis, en opzigt, vind men in de schriften van onze Voorouderen, voor meer dan 150 jaaren Ga naar voetnoot27 geschreven, gewag gemaakt, aldus luidende: ‘Die wys, en zedig is, die wil ik driemaal schenken;
Het eerste mogen zy, om haar gezondheid drinken;
Het tweede mag wel meê, want dat is, om te minnen;
En vroijelyk te zyn; het derde doet de zinnen
Bevangen van den slaap: Met deze drie gelazen
Laat ik de lieden gaan, die niet en willen razen.’
xiv. [Dit drietal der dronken, of gla- | |
[pagina 50]
| |
zen, werd van ouds genaamd, een Klaverblad drinken, en somtyds een klaver blad met een staart. Dit is te zien by D. Heinsius, in zyn Hymnus van Bacchus, vers 444. Het meeste dat ik wensch, dat is een Klaverblat,
Het eerste voor de maeg, het ander om de zinnen
Te brengen tot geneugt, tot lacchen, en tot minnen,
Het derde mag wel met; want dat is om gerust
Te vallen in den slaap, die alle sorgen sust.
En by R. Visscher genoegelicke Boerten, II. 90. Op u tafel syn silveren kroesen geset, Waar op de zeer naauwkeurige Taal-, en Digt-kundige Hr. Balthazar Huydecooper, in zyne Proeve, bl. 454. enz. aanteekend: Dog die staart bederft dikwils de Feest; voornaamelyk als hy wat lang wordt uitgerekt. Dog zie hier een ander klaverblad, uit de Aanteek. van Is. Burchoorn, op zyn Weerelt vol Gekken, bl. 39. ‘De | |
[pagina 51]
| |
wynstok, zegt hy, brengt driederley druiven voort, te weten, Witte, Groene, en Roode; dat is, van matigheyt, vrolykheyt, ende dolligheyt. Enz.]’ xv. En; gelyk 'er naauwelyks eene plegtigheid zoude konnen worden bedagt, waar van niet de minnaars gebruik weten te maken, ter eere van hunne meestressen; zoo plengden zy ook t'haarer eere den zuiveren, of ongemengden wyn: waar van afzonderlyk in 't volgende Hoofddeel gesproken word. xvi. Men hebbe ter dezer plaatse ook, als in't voorby gaan, aan te merken, dat de Heidenen gewoon waren op groote Maaltyden het een of 't ander afgodis Beeld, ter eere der Goden, op de tafel te zetten; welke beelden Dii Epitrapesis genaamd wierden: en dat, niet alleen om den aanzittende gasten indagtig te maken, dat ze zig eerbiediglyk aan den geheiligden disch, onder 't gezigt der Tafel-goden behoorden te dragen, [en niet vergeten den wyn, ter eere der Goden te plengen, en te storten] maar ook, om dat de Gasten hunne | |
[pagina 52]
| |
oogen zoo wel met het vermakelyk gezigt der Konst, als hunnen buik met lekkere spyzen zouden verzadigen. Arnobius (Lib. 2. advers. Gentes) schynt deze gewoonte als met den vinger aan te wyzen, wanneer hy het Heidendom aldus aanspreekt: Gy heiligd uwe tafels, vermits gy zoutvaten, en beelden der Goden daar op zet. Een gedenkwaardig voorbeeld van dit oud gebruik, is te zien by Publ. Papinius Statius lib. 4. Sylv. 6. carm. quod inscribitur, Vindicis Hercules epitrapesios, alwaar hy verteld, hoe treffelyk hy van den edelen Vindex is onthaald geweest, getuigende, dat hem, onder de ontallyke meenigte van allerlei konstige werken, die 't huis van dezen Vindex vervulden, het kleine tafel-beeld van Hercules best aanstond, zeggende:
Haec inter, castae Genius tutelaque mensae,
Amphitryoniades, multo mea cepit amore
Pectora, nec longo satiavit lumina visu.
Tantus honos operi, firmosque inclusa per artus
Majestas! Deus ille Deus, seseque videndum
| |
[pagina 53]
| |
Indulsit Lisyppe tibi, parvusque videri,
Sentirique ingens, & cum mirabilis intra
Stet mensura pedem, tamen exclamare libebit:
(Si visus per membra feras) hoc pectore pressus
Vastator Nemees: haec exitiale ferebant
Robur & Argoos frangebant brachia remos.
Hoc spatio tam magna brevi, mendacia formae!
Quis modus in dextro, quantam experientia docti
Artificis curis, pariter gestamnia mensae
Fingere & ingentes animo versare colossos? &c.
Dat is: ‘Herkules, de Geest, en de Beschermgod van de reine tafel, heeft myn gemoed, boven alle andere dingen, met een zonderlinge liefde bevangen, zonder nogtans myne oogen te verzadigen, alhoewel ik ze gestadiglyk daar op geslagen hield: zoodanig is de aanzienelykheid des werks, en zulke Majesteit is daar in zyne sterke leden ingestort! Hy is een God, een God is Hy: Hy heeft het u vergund, ô Lysippe, hem te aanschouwen, toelatende, dat gy zyne grootheid in deze kleine gedaante kund begrypen, en gewaar worden. Dit wonderlyk Beeld is naauwelyks een | |
[pagina 54]
| |
voet lang, en nog is daar zoo groote bedreiglykheid der Konst in dit kleine stuk werks, dat het yder een, die zyn oog laat gaan over des zelfs leden, lusten zal vrymoedig uit te roepen: Deze borst heeft den verwoester Nemeës dood gedrukt. Deze armen droegen de doodelyke knodse, en braaken de riemen van 't schip Argo; wat voor een zeldzaame kragt was 'er in de hand dezes Meesters? en met hoe grooten ondervindinge was de zorge van den geleerden Konstenaar vergezelschapt, dat hy met eene moeite een tafel-beeld zoude maken, en geweldige Kolossen in zyn gemoed ontwerpen?’ enz. Zie verder hoe deze Statius te kennen geeft, dat de Groote Alexander, Hannibal, en Sylla, drie groote Veldoversten, zoo veel werk van dezen Herkules maakten, dat ze hem in de gevaarlykste onzekerheid der Veldslagen, en in de onbekommerde gerustheid der banketten gestadig ontrent zig hadden. Zie ook Martial. lib. 9. Epigr. 44. & 45.] |
|