Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 517]
| |
[Wetten, ter bepaalinge der Gastmaalen. Wetten der Roomse Keizeren tegen de ontydige gastmaalen der Studenten, enz. Wetten van Vrankryk, tegen de pragt der maaltyden, en het groot getal van schote-len; der Nederlanden tegen het groot getal der disgenoten, schotelen, enz.][i. Gelyk de oude volken aanstelden een hoofd in de gastmaalen, met magt om te gebieden, en orde te houden, en onorde te weeren, als ik in het voorgaande Hoofdstuk getoond heb: Zoo maakten ze ook verscheide wetten, ter bepaalinge van de meenigvuldigheid, als mede de onkosten der maaltyden, en het getal der schotelen, disgeregten, en disgenoten. Waar van we hier eenige voorbeelden zullen bybrengen. ii. Onder de zoogenaamde XI Akademische wetten van Keizer Valentinianus den | |
[pagina 518]
| |
ouden, begrepen in een Constitutie van Valentiniaan, Valens, en Gratiaan, gegeven in 't jaar 370, te zien, niet in het Codex van Justinianus, als zynde de zelve wetten geweest προς καιρος, of voor zekeren tyd, maar in dat van Theodosius. lib. 16. tit. 9. l. 1. de studiis liberalibus urbis Romae & Constantinop. vind men in deze eerste Constitutie van den zelven titel, vooral de Studenten, die uit andere gewesten, en byzonder en voornaamelyk uit Afrika te Rome kwamen studeren, betreffende, belast aan de Officialen, of Censuales. iii. (Wien onder andere aanbevolen was, ut honestatis publicae custodes essent, l. 1. in fin. C. Th. de habit quo uti oport intra urbem. agt te geven, en zorg te dragen voor de publike eerlykheid, en betamelykheid, en opzigt te hebben op het gedrag der vreemdelingen. Symmach. l. 4. epist. 8. l. 10. epist. 8. l. 10. epist. 36.) iv. En dat wel in de 5de, 6, en 7 wet van de voors. Constitutie, behelzende de voorn. XI Akademische wetten: | |
[pagina 519]
| |
Dat zy Censuales zorg zouden dragen, dat de Studenten zig wagten zouden van kwade gezelschappen. l. 5. De toneelspelen niet te dikwils bywoonen. l. 6. Nog te happig wezen op de ontydige gastmaalen. l. 7. Idem inmimeant Censuales, ut singuli eorum tales se in Conventibus praebeant (scil. Quicunque ad urbem discendi cupiditate veniunt) quales esse debent, qui turpem inhonestamque famam, & consociationes, quas proximas putamus esse criminibus, aestiment fugiendas: neve spectacula frequentius adeant, aut adpetant vulgo intempestiva convivia, &c. v. En worden door ontydinge maaltyden verstaan, 1. al te meenigvuldige maaltyden; cum δεῖπνα δείπνοις συνείρονται. 2. Of buiten den gewonelyken tyd gehouden, of uitgerekt tot diep in den nagt, of tot den morgenstond. 3. Eindelyk zoodanige maaltyden, welke met den tyd, en de te verrigtene zaaken, en den staat van de gemeene, of byzon- | |
[pagina 520]
| |
dere zaaken, niet overeen komen; het zy dan by nagt, of by dag gehouden zynde. Waar van men de bewyzen kan vinden by J. Gothofredus commentar. in d. tit. C. Th. vi. Van diergelyke ontydige maalen hadden de Heidenen tot Goden gehouden Comus, en Saturnus. Stuck Sacror sacrific. Gentil. descript. p. 42. vii. Indien men de verbiedende Tafelwetten in haar oorsprong, en uitgestrektheid naspoord, men zal gewaar worden, dat ook de oude Grieken, en Romeinen, zoo wel als de Gaulen, of Fransen, en onze Landaard, hunne gasteryen op verscheide wyzen, en in 't byzonder tot zeker getal der gasten, en anders bepaald hebben. viii. Zoo ziet men by Aulus Gellius, dat sommigen gewilt hebben, dat men in gasteryen niet min dan drie, en niet meer dan nege gasten zal noodigen. l. 13. c. 11. Volgens M. Varro, die wil, dat het getal niet grooter zy, dan dat der Musen, of Zanggodinnen, en niet kleiner, dan dat | |
[pagina 521]
| |
der Gratien, of Bevalligheden, by Macrobius Saturnal. 2. cap. 13. Maar Plinius zegt, dat 'er doorgaans maar 5 op een banket verschenen. Anderen hebben het getal tot 12 uitgerekt. Zie Bulenger de conv. lib. 1. cap. 22. Door de Lex Orchia, de Orchise Wet, is het getal der gasten bepaald geweest, welke Wet op het aanraden van Cato gemaakt is (volgens Festus in voce obsonitavere) te weten, door Orchius, Tribun. plebis, den Gemeens-man, in 't jaar 570. Macrob. l. 13. c. 17. Zoo verhaald ook Plutarchus, dat de Wetgevers, die zig, zoo hy zegt, geweldig tegen de overdaad aanstelden, het getal, en maat bepaald hebben van die gene, welke ter bruiloft zouden genoodigd worden. Symp. libr. 4. prob. 3. Zie van meer Wetten der Romeinen desaangaande, Alexander ab Alexandro Geneal. dier. l. 3. c. 11. en hier voor Kap. I. A. (6.) bl. 6. ix. Vorder vind men ook, dat in Vrankryk, en in 't byzonder te Parys, | |
[pagina 522]
| |
in vorige tyden Wetten gemaakt zyn tegen het aanstellen van pragtige maaltyden, en ontrent de bepaaling, hoe veele schotelen yder ten hoogsten op zyn tafel hebben mogt, enz. x. Dog in laater tyden zouw de Regering zig hier mede niet bemoeid hebben, en de leste Wet dien aangaande gemaakt geweest zyn in den jaare 1629, volgens M. de la Mare, Commisaris des Konings in 't Chatelet. Zie den onlangs uitgekomen tweeden druk van zyn werk, genaamd Traité de la Police, ou l’on trouvera l’Histoire de son étabilissement, les fonctions, & les Prerogatives de ses Magistrats, toutes les Loix, & toutes les Reglemens, qui la concernent, &c. Of Verhandeling van de Burgerlyke Regering, enz. xi. Van de bepaaling der gasten in de Nederlanden getuigen de Plakaaten, en Keuren, hier voor reeds bygebragt, in 't byzonder ten opzigte van Kraam-, Kinder-, Doop-, Dood-maalen, Bruiloften, enz. Waar van in laater tyden in 't byzonder ten bewyze strekt het Plakaat van | |
[pagina 523]
| |
Keizer Karel den Vden van dien naam, afgekondigd te Brussel, den 7 October 1531, luidende ten dezen opzigte aldus: Dat de gene, die binnen de voors. Landen, en Heerlykheden van herwaarts over, Bruloft houden zullen, en zullen tot de zelve niet mogen bidden dan heure naaste vrienden, en magen, over beide zyden, ende dat in den getale van twintig personen, ten allerhoogsten; en dat de Feeste van de voors. bruiloft en zal niet meer mogen dueren dan de principale dag, ende des anderen daags tot ter noenen, op de verbeurte van twintig Car. guldens, by de gene, ende elks van hen, die de contrarie doen zouden, zoo by de geene, die de bruiloft houden, als de geene die tot ter zelve komen zouden in grootere getale, ende de naaste vrinden niet wezen en zouden, ende ook by de geene die daar langer blyven zouden, dan voors. is, ende by elken van hen. Ende verbieden ook eenen ygelyken, dat niemant, van wat staate hy zy, hem en vordere op 't doopsel, en kerstenheid van zyne kinderen, te bidden Gevaders, om | |
[pagina 524]
| |
van hen eenige present, of profyt te hebben ende t'ontfangen, ende indien hen luiden present gedaan ware, verbieden wy hen het zelve te ontfangen. Ende van gelyke verbieden wy den geenen, die gebeden zullen wezen kinderen te heffen, yet daar te geven, op de verbeurte, zoo wel by de geene, die daar yet geven zouden, als de geene die 't ontfangen zoude, ende voor elke reize 't zelve gebeuren zoude, van 't geene des gepresenteert, ende ontfangen wezen zoude, ende van 't dubbele van der weerde van den presente. Ten ware nogtans de kinderen van arme miserabele personen, tot kerstenheid Ga naar voetnoot*, van dewelke de Peters, en de Meters zullen mogen om Gods wille geven des hen goeddunken zal, zonder te misbruiken. |
|