Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 472]
| |
[Jaarelykse Maaltyden van Kollezien, Kunstgenoodschappen, Gildens, Burger-Schutteryen, enz.][i. Dat zekere Kollezien, als ook Kunstgenoodschappen, Gildens, en Burger-Schutteryen in Nederland gewoon zyn jaarelyks te teren, en jaarelykse maaltyden onder hunne Leden te houden, is al te bekend, vooral in Holland, als dat het noodig zyn zouw het zelve met byzondere voorbeelden, en bewyzen te bevestigen. ii. Egter zullen we alleen eenige voorbeelden, zekere Burger-Schutteryen, en Kunstgenootschappen, Holland in 't byzonder betreffende, bybrengen, zynde de overige dier maaltyden, door het standhoudende gebruik nog genoeg te kennen. De Confrerie, of Schuttery, van de Ridderen van St. Joris, in 's Gravenhage, waren gewoon in het Doelhuis, ('t geen het gantse Broederschap als nog toebe- | |
[pagina 473]
| |
hoord, staande op Grafelykheids grond, tussen den Vyverberg, en de Houstraat, over het Voorhout, een van de oudste Gebouwen, in 's Gravenhage te vinden) ter eere van hunnen Patroon eens 's jaars een maaltyd, door hunne Regenten besteld, te houden, gaande de Broederen dan gezamentlyk in staatzi na de St. Jakobskerk, om aan 't Altaar, 't geen zy aldaar ter eere van dezen H. Joris hadden opgeregt, dienst, en eenige giften te doen. En werd dit Feest nu nog, om de 2, of 3 jaaren, naar het goedvinden der voors. Regenten, gevierd, werdende als dan alle de Leden, tot dit Broederschap behoorende, en die daar ingelyst zyn, door circulaire brieven daar toe genoodigd. Op den maaltyd verschynende, moeten zy met het teeken van deze Orde voorzien zyn, 't geen zy dan aan een groen lintje op hunne borst hebben hangen. Geduurende den zelven maaltyd word het Vendel van gemelde Orde uit een der vensteren van het Doelhuis uitgesteken, en ten toon gehangen. Zie de beschryving van 's Gravenhage, | |
[pagina 474]
| |
van den Hre. Mr. J. De Riemer bl. 678. Dit zelve bevestigd ook het Octrooi van Koning Filips, aan de Confrerie van de Hant- of Cloveniers-bussche, of Schuttery van de St. Joris-, of St. Sebastiaans-, of Nieuwen-Doele, in 's Gravenhage, van 't jaar 1561, luidende het Art. VII. ten dezen opzigte aldus: Sullen voerts de voern. Busschutten (volgens 't consent van die van den Hage voers.) soo wanneer syl. de Papegay schieten, haer wyn en bier, dat sy op ten Raedhuyse, ofte elders behouven, daar syl. heur feest houden, mogen inleggen, en de selve drinken, sonder excys daer af te geven, alsoe lange als de selve feeste gedueren sal. bl. 688. iii. De Schutter-Confrerie der Stad Delft was gewoon des Maandags, na dat die Broederschap na den Gans geschoten had, een Schutterlyken maaltyd te houden, alwaar de Schutterkoning, vereerd met een zilver-vergulden gedenkpenning, vercierd met Stads-, en Doels-wapenen. met den zelven penning om zynen hals verscheen, nevens de 3 Overmannen, voor | |
[pagina 475]
| |
het aangaan van den maaltyd, met de meeste stemmen uit die Broederschap (gelyk de breede Raad der Stad, uit 40 Leden bestaande) verkoren zynde. Welke Koning, en Overmannen, gehouden waren het geheele jaar op alles, rakende de behoudenis, welstand, eer, en naam van de Confrery, agt te geven, de vervalle breuken, en inkomsten aan te teekenen, te doen innen, en des jaars daar aan op den tweeden dag der voors. Maaltyd aan den nieuwen Koning, en Overluiden behoorelyke Rekening te doen, volgens Bleiswyk, beschr. van Delft II. D. bl. 567. 568. Dog in de nieuwe beschryving van Delft, van 't jaar 1729 word gezegt, ten opzigt van den voorgemelden zilveren vergulden penning, dat het althans een goude penning zoude zyn. bl. 519. iv. Het Kunstgenoodschap, of de Confrerie van Pictura, in 's Gravenhage, thans alleen bestaande uit Kontschilderen, Plaatsnyderen, en Glazeschryveren (als hebbende zig in 't jaar 1656 afgezonderd van de Kladschilderen, Boekbinderen, Stoelma- | |
[pagina 476]
| |
keren, en Beeldhouweren; waar van de rede te zien is by Houbraken, groot Schouwburg der Schilders I. D. en in de Beschr. van 's Gravenh. door den Hre. Mr. de Riemer bl. 641. I. st.) pagt, volgens getuigenis van den lestgenoemden Schryver, eens jaars by den anderen te komen, op een zeer kostelyken maaltyd; maar dewyl de inkomsten nu zoo groot niet zyn, en dat de voldoening van den gemelden penning zoo gereed niet en volgt, als wel in den beginne, gelyk 't gemeenelyk met alle nieuwe zaaken gaat; Zoo word deze maaltyd, en generale byeenkomst juist niet alle jaar, maar om de 2, 3, of langer jaaren, na dat de kans geldkas kan lyden, gehouden, als wanneer de broeders, Leden van dit Konstgenootschap, door circulaire brieven daar toe genoodigd, en op 't pragitgste twee dagen na den anderen onthaald worden. |
|