Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 466]
| |
Het Gastmaal, genaamd 't Horspil in de patene, in Vriesland.[i. Tot de publike weerelyke maalen schynt ook eenige betrekking te hebben zeker maal, in de Friese troubelen, in Vriesland wel eer in gebruik geweest zynde, genaamd 't Horspil in de patene, of patele.] Deze bewoording, benaaming, of spreekwys, is in de oude Friese taal, die althans aan weinigen kennelyk, en by nog minderen in gebruik is, zoo veel te zeggen, als: Het paarde-gereedschap in de schotel Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 467]
| |
[ii. Het gebruik dan dit Gastmaal, genaamd Horspil in de Patele, is niet ge- | |
[pagina 468]
| |
meen geweest in de Nederlanden, maar alleen toepasselyk op, en in trein geweest in een gedeelte der zelve, Friesland, ten tyde van zyne inlandse tweespalt: want (gelyk 'er ook dusdanige wel eer in Holland woedde op den naam van Hoeks, en Kabeljaauws, in Gelderland op dien naam van de Heekerens, en Bronkhorsten, en in an- | |
[pagina 469]
| |
dere Landschappen onder andere benaamingen) zoo heeft ook de gemelde tweespalt in Friesland, met een byzonderen naam in zwang gegaan, door dezen voorgemelden maaltyd, en des zelfs benaminge onderscheiden, en beteekend zynde.] iii. De Heer Gabbama, Historischryver van Friesland, in de beschryvinge van de Stad Leeuwaarden, na des zelfs dood uitgegeven door den Hr. Tobias Guthberleth Ga naar voetnoot2, Opziender, en Bewaarder van de Boekery der Friese Hooge Schoole, in 't verhalen van de droeve tweespalt, in Friesland, op den naam van Vetkoopers, en Schieringers Ga naar voetnoot3, gewoed hebbende, waar in hy zeer uitmuntende is, getuigd, | |
[pagina 470]
| |
dat de wederzydse twistgenooten zig onderling deeden erkennen, en onderscheiden niet alleen door Ga naar voetnoot4 het aanboeten van torven op den haard, maar ook door hun gastmaalen, waar van hy een beschryving doet [waar van we, kortheids halven, liever de eige woorden, teffens ten bewyze strekkende, dan de onze willen gebruiken.] Hunne buitengewoone gastmaalen (zegt hy) namen, na het opdissen der geregten, een einde met een bedekte schotel. Dese wierd door hupse jongelingen, die naar 's lands wyse de helderste daden der voorouders, in rym vervat, zongen, diswaart gedragen, en door de agtbaarste dier byeenkomst in 't midden der tafel gezet. Eer men ze ontdekte, dronk men de gedagtenis der verslage Medgezellen, loofde hunne heldestukken, vermaande malkanderen tot handhaving des Genootschaps, en streelde zig onderling met de zoetheid der wraak, en 't ombren- | |
[pagina 471]
| |
gen zyner wederpartye. Daar na wierd het deksel des schotels opgeligt, en zag men in die leggende zeelen, daar de opgegete Ossen Ga naar voetnoot5 waren mede gebonden geweest; met dien opmerke daar in geleid, om de gezamentlyke gasten te erinneren, dat het tyd was roof te halen, ten pryze van de tegenstanders, dit wierd in de moedertale genaamd, 't Horspil in de Patene. |
|