Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 378]
| |
Liefdemaalen der Kristenen.i. De Liefdemaaltyden der Kristenen, in de vroegste tyden der Kristelyke Kerke gehouden, konnen, in 't algemeen aangemerkt zynde, volgens sommigen gebragt worden tot deze drie soorten: 1. Tot die maaltyd, by, en door welken het bitter lyden, en sterven des Zaligmakers gedagt werd, en verkondigd, waar van in 't voorgaande xxvi Hoofdstuk reeds gesproken is. 2. Tot zoodanige maaltyden, die gegeven wierden aan de arme Geloofsgenooten. 3. Tot die, welke dienden om de Geloovigen, die in de eerste Kerk in een klein getal, en als lammeren van wolven rondom omringt waren, door den band van liefde, en vrede aan een te verbinden, om den anderen te troosten, te | |
[pagina 379]
| |
stigten, en op te wekken tot volharding in den Geloove, en Kristelyke deugden. Dog, gelyk de eerste soort onder het woord van H. Avondmaal is begrepen, en de derde soort van byzondere Kristenen schynt aangeregt, indien ze plaats gehad hebben: zoo kan men deze verdeeling nalaten, en de tweede, en derde soort onder den naam van Liefdemaalen begrypen. ii. Dat 'er Liefdemaaltyden aangeregt zyn onder de eerste Kristenen, zal zoo vreemd, niet voorkomen, als men overweegd dat Heiland Jesus zelf zig niet ontzag uit liefde op Gastmaalen zig te begeven. En gelyk de Heiland zelf, die in alle deelen onberispelyk, onbesmet, en zonder eenige zonden geleeft heeft, de plegtige maaltyden, en bruiloften zig niet ontzag by te woonen: zoo hebben ook zyne Leerlingen hier in geen zwarigheid konnen maken. Hy heeft den maaltyd van Levi, anders Mattheüs genaamd, verheerlykt door zyne tegenwoordigheid, en die zyner leerlingen: welken maaltyd de Apo- | |
[pagina 380]
| |
stel Matthaeus, van zynen tolbank tot de Apostolise waardigheid geroepen zynde, aangeregt hadde om zynen nieuwen Meester te onthaalen; tot welke ook genoodigd waren veele tollenaars, en zondaars, naar welker bekeering de Heiland meerder was hongerende, dan naa de spyze van Matthaeus, Matth. IX: 10. Marc. II, 14, 15. Luk. V: 28, 29. Te Bethanie genoodigd zynde ten Avondmaal, is hy aangezeten, alwaar Lazarus, die hy van den dood had doen verryzen, nevens hem vergast wierd, terwyl zyne zusters de eer, en 't geluk hadden van Jesus te dienen, dog voornaamelyk van door zyne redenen gestigt te worden, Joh. XII: 1, 2. Van een Fraiseeuw genoodigd zynde tot het middagmaal, liet Hy zig daar vinden, als wanneer Maria Magdalena zyne voeten afwaschte met haare traanen van berouw, en afdroogde met het hair van heure liefde tot haaren weldoender, Luc VII. 36, 37. Dog sommige Godgeleerden (om dit in 't voorbygaan aan te merken) twyfelen, of deze vrouw wel geweest zy Maria Mag- | |
[pagina 381]
| |
dalenaGa naar voetnoot1; want in deze plaats van Lukas word ze alleen een Zondaresse genaamd, zonder naam; en Kap. VIII: 2. leest men wel van een Maria Magdalena, die den Heiland uit Galilea gevolgd had, en hem, nevens andere vrouwen, van haare goederen bediend, en uit welke de Heere vii duivelen uitgedreven had: maar ten is niet volkomen blykende, dat zy deze was. Maldonatus, over Matth. XXVI: 6. verscheide gevoelens van Oudvaderen opgehaald hebbende, besluit zelf niets, maar zegt hier dat te gelooven, dat de Roomse Kerk geloofd Ga naar voetnoot2. In deze gemeenzame Gastvryheid van Jesus werden zyne Leerlingen bevonden volhard te hebben. iii. Van deze Liefdemaaltyden vind | |
[pagina 382]
| |
men nergens uitdrukkelyk gewag gemaakt in de H. Schriften, dan in den korten brief van Judas, vs. 12. En het is de Hr. Hartzoeker, in zyne vertaling van 't N. Testament, die de zelve goede Maaltyden noemd, en deze vergelykt by die gedagt worden, 2 Petr. II: 13. Sommige meenen, dat deze Liefdemaaltyden op den Kristelyke wyze wierden aangelegd, 't zy in de gemeene Vergaderingen Ga naar voetnoot3, of in byzondere huizen der Geloovigen, en dat ze dus wierden genaamd, en gehouden, om de gemeenzaamheid der ryken, en armen, die aldus een onderlinge liefde verbeeldden, en vertoonden: en sommige Godgeleerden hebben over de plaats, 1 Kor. XI. 21. enz. aangeteekend, dat de geloovigen spys mede bragten, om, naa het gebruik des H. Avondmaals, een liefde-maaltyd te houden. iv. Deze oude Kristelyke Liefde-maaltyden werden somtyds aangemerkt als broederlyke Gastmaalen in een Kerkelyke by- | |
[pagina 383]
| |
eenkomst, van welke de eendragt verbeeld word door eene tafel, of tafels, Hand. VI. 2. en door het breken, en nuttigen van een brood, Hand. II: 46. v. De zelve Liefdemaaltyden beschryft de Oudvader Tertulliaan Ga naar voetnoot4, wiens eigene woorden, vertaald zyne, aldus luiden: Onze Maaltyden Ga naar voetnoot5 geven door haar naam de reden te kennen, waarom zy gehouden worden; want zy worden genaamd Agapee, 't welk by de Grieken beteekend Liefde. De onkosten, welke tot dezen maaltyd gedaan worden, zyn winst, aangezien zy uit godvrugtigheid geschieden, en de armen in die maaltyd verkwikt worden, enz. geen snoodheid, of wulpsheid word daar in geleden, men zit niet aan tafel, dan na dat men te voren God gebeden heeft; men eet 'er zoo veel als de hongerige begeren, men drinkt 'er zoo veel als den eerbaaren dienstig is; men werd 'er zoo verzadigd, dat men ge- | |
[pagina 384]
| |
dagtig blyft dat men God ook moet bidden in der nagt. Men voert 'er zoodanigen gesprek, als die weten dat het God hoord. Naa dat het handwater aangebragt, en het ligt ontstoken is, verwerkt de een den anderen, om iets te zingen ter eere Gods, het welke hy, of uit de H. Schriftuur, of door zyn eige vernuftigheid geleerd heeft. En daar door beproeft men hoe veel een yder gedronken hebbe. Het gebed eindigd zoo wel den maaltyd, als het den zelven begint; en 't gebed gedaan zynde, vertrekt men, niet om alle brood-drunkenheid te plegen, enz. maar met alle zorg voor de zedigheid, en eerbaarheid, als zoodanige, die meer een School, dan een maaltyd gehouden hebben. Gelyk het nu de gewoonte was den maaltyd te beginnen na de gebeden, als Tertulliaan in deze aangetoge plaats te kennen geeft, zoo hebben zulks ook de Kristen-Bisschoppen gedaan ten tyde der vervolging, onder Diocletiaan, ontrent het jaar 300, beginnende den maaltyd niet alleen met de gebeden, maar ook met zingen van Psalmen, als blykt in het le- | |
[pagina 385]
| |
ven van de H. Afra, en haare Maagden, alwaar verhaald word van den Bisschop Narcissus: Episcopus autem veniens, ut cibum caperet, orare coepit, & psallere. Op welke woorden de geleerde Markus Velserus aanteekend, dat zulks een zeer oude instelling was, ten bewys bybrengende de voors. plaats van Tertulliaan. vi. Het einde dezer Liefdemaalen was, of algemeen, op dat daar door onderhoude werde de onderlinge liefde onder de Kristenen, of byzonder, om de arme Geloofsgenooten te verkwikken, naar het getuigenis van Tertullianus Ga naar voetnoot6, of dat ze aldaar van de ryken zouden gespyzigd worden, naar 't zeggen van Augstinus tegen Faustus Ga naar voetnoot7, het geen ook word afgenomen uit 1 Kor. XI: 21, 22. en vooral Luk. XIV: 13. alwaar blykt, dat Kristus vermaand, dat de ryken de armen zullen te gast noodigen, waar van sommige willen, dat deze Liefdemaaltyden onder de Kristenen zouden zyn ingevoerd. | |
[pagina 386]
| |
vii. De manier, op welke dat deze maaltyden van Kristenen gevierd zyn geworden, is geweest met Lofzangen tot God, Hand. II: 47. vergeleken met vs. 46. want deze maaltyden namen aanvang, en eindigden met den gebeden, naar 't getuigenis van Tertullianus, met verheuginge, en eenvoudigheid des herten, Hand. II: 46. en vervolgens met groote matigheid, en ingetogenheid, Tertull.Ga naar voetnoot8. viii. Voorts hebben de geleerden aangemerkt, dat ze geschiedden benevens Ga naar voetnoot9 de bedieninge des H. Avondmaals; want de Liefdemaalen wierden te saamen gevoegd met het breken des broods; En door deze breking des broods wierd van ouds het H. Nagtmaal afgebeeld, als klaar af te nemen is uit Handel. II: 46. en 1 Kor. XI: 21. vergeleken met het 20. vers. En wierden deze Liefdemaaltyden in den beginne gehouden zonder den broederen te geven aanstoot, of ergernisse: waar toe de | |
[pagina 387]
| |
eerste Kristenen door de H. Zendelingen gemaand wierden; als te besluiten is uit den brief van Paulus aan de Romeinen, XIV: 13. 21. en den eersten brief aan de Korintheren; Kap: VIII: 13. ix. Wyders, dat de gemelde Liefdemaalen gemeenschap, of overeenkomst hadden met de H. Maaltyden; welke onder de Wet gehouden wierden, het zy wanneer de Tienden gegeten wierden met de Leviten, [Deut. XIV: 29.] het zy naa de gedaane offeranden Ga naar voetnoot10. Om dat deze Liefdemaaltyden onder de Kristenen schynen te zyn ingesteld, ter navolginge van die H. maaltyden onder het O. Verbond. Waarom ook Faustus Manichaeus by Au- | |
[pagina 388]
| |
gustinus Ga naar voetnoot11 zegt, dat zekere maaltyden de offeranden der Heidenen (dat zy zoodanige, die zy, naa gedaane offeranden aan de afgoden, met dertelheid onderhielden) veranderd zyn in deze Liefdemaaltyden. x. Wat belangt de gasten, tot de Liefdemaalen genoodigd, deze waren de Geloovigen. En zoodanigen waren van ouds al aangezien, en gehouden voor de waardigste dis-, en tafel-genooten, volgens den wyzen Sirach. Kap. IX: 20. Laat de regtveerdige mannen uwe tafelgenoten zyn. xi. Deze Liefdemaaltyden, hoewel met een goed oogmerk ingesteld, en eenigen tyd onderhouden, kregen eindelyk hunne Ga naar voetnoot12 misbruiken, die in de zelve in- | |
[pagina 389]
| |
slopen, als blykt 1 Kor. XI: 21. 2 Petr. II: 13. en Jud. vers 12. om welker wille de Apostel begeerd, dat ze zullen geweerd worden, 1 Kor. XI: 22. En naa de tyden der Apostelen zyn in sommige deelen des weerelds de Liefdemaaltyden niet meer in gebruik geweest, als blykt by Justinus in Apolog. 2. alwaar hy, beschryvende de Liturgien der oude Kristenen, dezer Liefdemaalen niet gedenkt; Dog dat in de Afrikaanse Gemeentens het gebruik dezer Liefdemaaltyden nog lang stand gehouden hebbe, blykt uit Tertullianus, en Augustinus. Zie over deze stoffen Ravanellus, Bibl. Sacr. in voce Agapae. xii. En dewyl niet alleen het Heilig Avondmaal door de Diakonen bediend wierd aan de tegenwoordigen; maar ook aan de afwezenden brood, en wyn gezonden, als we uit Justinus den Martelaar getoond hebben Kap. XXVI. § xi.. Zoo schynt dit | |
[pagina 390]
| |
ook de grondslag, en oorsprongk te zyn geweest van de manier, die plaats kreeg in de Liefdemaalen, daar in bestaande, dat men eenige spys, en drank zond aan afwezenden. En dus schynt ook tot deze Liefdemaaltyden betrekkelyk alles, dat een gevolg van de zelve, en van daar voort gekomen is, naamelyk het toezenden van Kerskoeken, en Paasbrooden, als ook het schryven, en overbrengen van brieven, die naar deze groote, en Heilige Feestdagen genaamd wierden, waar van de flaauwe geheugenis, en verdwynende gedagtenis by ons nog is overgebleven in eenige gewoontens, daar van afkomstig, van welke we in 't vervolg breeder gewag maken. xiii. Eindelyk wierd 'er nog wel een soort van Liefdemaalen voor den armen aangeregt, by de graven der pas afgestorve, en begraave geloovigen. Zoo verhaald de Oude Kerkeleeraar Origenes Ga naar voetnoot13, dat de geloovige Kristenen spys, en andere gaven, ten behoeven van den armen aan- | |
[pagina 391]
| |
bragten by het vieren van de gedagtenissen der Martelaaren, en in hunne byeenkomsten op de graaven der Bloedgetuigen: waar van ook gewagen Augustinus Ga naar voetnoot14, en andere oude Kristen-Schryvers. Hier door zyn met 'er tyd veele brasseryen in de tempelen, en op de kerkhoven voortgekomen, welke wel by de beste Kristenen zyn nagelaten, dog doorgaans by de Kerken-leeraars ernstig bestraft, als te zien is by den zelven Augustinus Ga naar voetnoot15. Dog deze maalen, howel ze uit liefde wierden aangeregt, wierden onder de eigenlyke Liefdemaalen niet begrepen, en behooren veel eer tot de Doodmaalen, waar van afzonderlyk is gesproken Kap. XXIII. en XXIV. [xiv. Diergelyke, als de voors. Liefdemaalen, schynen ook gehouden te zyn by sommige andere volken, Joden, en Heidenen. En indien by de Joden eigenlyk | |
[pagina 392]
| |
zulke liefdemaalen, voornaamelyk ten dienste der armen, al geen plaats hadden, zoo hielden ze wel maalen in hunne huizen, en tempelen, waar mede ze hunne onderlinge liefde betuigden, hoedaanig eenen zy noemden: ἱεροπρεπεστάτην εὐωχίαν, d.i. der heiligheid allerbetaamelykste maaltyd, by Filo den Jood, in zyn boek van de Plantinge Noachs, pag. mihi 237. alwaar hy deze soort van maaltyden beschryvende, zegt: ‘Dat de voorouders, wetende dat de wyn omzigtiglyk moet gebruikt worden, den zelven nog overvloedig, nog altyd gebruikten, maar betaamelyk, en op zyn tyd. Want dat zy, naa het volbrengen van hunne offeranden, gebeden, en het verzoenen van het Goddelyke Wezen, naa het renigen van hunne lighaamen, en zielen door waater, en na overlegging van de Wetten Gods, blymoedig zig begaven tot een vrolyken maaltyd; welken zy niet altyd hielden in hunne huizen, maar ook in dne tempel, alwaar zy hunnen Godsdienst geoefend hadden, | |
[pagina 393]
| |
op dat ze door 't gedenken aan hunne offeranden, en door de eerbiedigheid van de plaats, bewogen zouden worden, te houden een heiligen, of der heiligheid meest betaamelyken maaltyd, niet zondigende in de zelve, nog met woorden, nog met werken. d.l.]’ [xv. Gelyk onder de Joden, zoo zyn ook onder de Heidenen zekere openbaare Liefdemaaltyden gehouden, ten minsten daar eenigszins naar zwemende, als de Sussitia der oude Karthageren, en Italianen, aldus genaamd met een Grieks woord, zoo veel beteekenende, als te saamen-etingen, Gelyk ook onder de Kretensen hunne Andria, of Mannenmaaltyden. De Spartanen, of Lacedemoniërs hadden hunne Phiditia, of maaltyden van spaarzaamheid, anders genaamd Philitia, van Liefde, en goedwilligheid. Tot den toestel dezer maaltyden bragt men deeg, wyn, kaas, vygen, en een weinig geld, om toespys te koopen: En wanneer de Spartanen in die maaltyden maatig gegeten, en gedronken hadden, gingen zy naar | |
[pagina 394]
| |
huis zonder toorts, of lantaar, welke voor dat maal op den weg niet mogten gebruikt worden. Plutarch. in Lycurgo & quaest. Conv. lib. 7. c. 9. Cael. Rhodig. lib. 18. c. 26. Vorder die van Athene hielden hunne Symposia. En eindelyk onder de Romeinen, zweemden naar de Liefdemaalen der Kristenen, dog alleen in zeker opzigt, hunne Charistia, (die egter alzoo betrekkelyk schynen tot de Verzoen-, en Vrede-maalen, dan tot de eigentlyke Liefdemaalen) en de maalen op het Kapitool, en in openbaare Offeranden gegeven. Van welke eenig gewag gemaakt is Kap. XI. § ix. bl. 121. en Kap. XXVI. bl. 354. A. (4).] |
|