Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 322]
| |
Van de redenen, aanleiding, oorsprongk, algemeenheid, en duurzaamheid der Doodmaalen onder de Heidenen, en en Kristenen. Der zelver misbruik bestraft van de oude Kerkeleeraaren. Oorsprongk van de Doodmaalen in Holland, en van het wyn, en bier schenken ter Begraafenissen. En Keuren wegens deze gewoontens. Jaarelykse Doodm.][i. Dat wel eer Maaltyden, ter gelegenheid van iemants afsterven, en begraaven, of Doodmaalen ingevoerd, en gehouden zyn naa iemants overlyden, kan zoo oneigen niet voorkomen, als men, den oorsprongk navorsende, overweegd: Dat de manier van rouw, en droefheid te toonen over het afsterven van zyne vrinden, niet algemeen is geweest by alle volken. Want hoewel dit plaats had by de Egyptenaren, Assyriers, Lydiers, en | |
[pagina 323]
| |
andere volken, als Strabo getuigd: Θρηνοῦσι δὲ τοὺς ἀποθανόντας, ὡς οἱ Αἰγύπτιοι, καὶ πολλοὶ τ3ν ἄλλων. Zy bedryven rouw (naamelyk de Babyloniers, een volk van Assyrie) over hunne dooden, gelyk als de Egyptenaars, en veele der andere volken. En by de Hebreen, volgens getuigenis van Profeet Moses, en de voorbeelden van Jakob Gen. L: 3. en Josef, vers 10. Zoo had deze gewoonte zoo algemeen geen plaats by de Duitsen, nog Celten, als voornaamelyk uit Plutarchus blyken kan, zeggende: ‘Dat, die aan de Lyciers wetten heeft gegeven, aan zyne burgers belast heeft, dat ze in den rouw vrouwegewaad zouden gebruiken, daar door willende te kennen geven: ὅτι γυναικῶδες τὸ παθος ἐστὶν, dat rouw te bedryven, een vrouwelyke ziekte was.’ En wat verder: Zoo iemant der Barbarise volken rouw toonen; dit doen geenszins de kloekmoedige Duitsers, nog Gallen, nog zoo 'er eenige andere zyn vol van een genereusen, en edelaardigen geeft; maar de Egyptenaars, Syriers, Lydiers, en dierge- | |
[pagina 324]
| |
lyke. In consolatione ad Apolloniam. En uit Seneca, sprekende van de Romeinen: Annum feminis ad lugendum constituêre majores; non ut tam diu lugerent, sed ne diutius viris nullum legitimum tempus est; quia nullum honestum. ‘De voorouders hebben de vrouwen een jaar gesteld om te treuren, niet om dat ze zoo lang droevig zouden zyn, maar niet langer: Den mannen heeft de wet geen tyd bepaald, om dat zoodanig treuren hen nooit tot eer word gerekend.’ En Tacitus: Feminis lugere honestum est, viris meminisse. ‘'t Is eerlyk (te weten onder de Germaanen) voor vrouwen de afgestorvenen te betreuren, maar voor mannen de zelven in gedagten te houden.’ En derhalven is het zoo vreemd niet, vooral ontrent zulke volken, die, als de Duitsen, hunne overledenen met geen uiterlyk misbaar betreurden, dat de zelve, ter gelegenheid van de samenkomst der nabestaanden, om den overleden den lykpligt te bewyzen, een maaltyd inge- | |
[pagina 325]
| |
steld, aangeregt, en ingevoerd hebben. ii. Dat de gewoonte van plegtige Maaltyden te houden, ter gelegenheid van het afsterven der nabestaande, onder veele Heidendse volken, en lang voor, en na de geboorte van Kristus, in gebruik geweest is. En dat by de Egyptenaren, Grieken, en Romeinen, en mogelyk by de Hebreen, als eenige meenen te konnen besluiten uit 2 Sam. III: 35. Vide Graecum Interpret. apud Jon. Nicolai de Graec. luct. c. 20. §1. Immers deze gewoonte word door de namen, περίδειπνον, δαῖς επιτάφιος, ἐναγίσματα, τριακόνταδες, ταρχήματα, by de Grieken; en parentalia, epulae funebres, epula sepluchralia, ferales coenae, &c. by de Romeinen gebruikt, te kennen gegeven. Zie J.G. Stuckius lib. 1. antiq. convivial. c. 25. en Nicolaus d. l. door welke woorden naamelyk de zelve volken hunne Doodmaalen beteekenden: als ook door de voorbeelden van het doodmaal, ter eere van Patrokles aangeregt, volgens Homerus Iliad. Ψ. van wiens kostelykheid | |
[pagina 326]
| |
te zien is Eustath. pag. 1393: en door het dood-, of graf-maal van Hektor, beschreven by den zelven zoo even gemelden oudsten der Griekse Digteren Iliad. 1. als mede den dood-maaltyd, die de Argonauten, ter eere van Idmon, en ook van Dolopis gehouden hebben, welke beschreven zyn by Apollonius Rhodius, Αργοναυτικῶν l. 1. Eindelyk, Dat zoodanige maalen by de vrinden van den overleden, onder die van Athene, en Marseille onder de Gallen, gegeven wierden, getuigd Alexander ab Alexandro; en onder de Trojanen Laurentius Rhodomannus, periocha 24. Homeric. ℣. ult. en onder de Grieken, Suidas, Julius Pollux, l. 8. Onomastic. c. 7. Athenaeus l. 7. & 8. Demosthenes Orat de corona, en Lucianus de luctu. En onder de Romeinen Persius, Sat. VI. Varro by Nonius Marcellus de propriet. Sermon. in Silicernio pag. mihi ex ed. Plantin. p. 76. Hieronymus tom. iv. in Jerem. cap. XVI: 5. L. Valla, Elegant. l. 4. c. 23. Perottus in cornu copiae. | |
[pagina 327]
| |
Deze Doodmaalen nu gaven die vrinden by het Graf. En dus moeten de Parentalia onderscheiden worden van de Silicernia, by de Romeinen, die in huis gegeven wierden. Zie hier van in 't breede Joh. Nicolai de Graec. luct. c. 20. pag. 290. & seqq. & Pfeiffer antiq. Graec. l. 4. c. 59. iii. Dat deze gewoonte zyn oorspronk schynt genomen te hebben van zekere waan der afgodise Heidenen; dat de zielen der afgestorvenen zig ontrent de grafsteden onthielden, en, aldaar waarende, spys, en drank van noode hadden. Waar door zy vervielen in een andere waan, dat het een Godsdienstig werk was, brood en wyn op de grafsteden aan die zelve voor te zetten, of over het maal onder de tafel toe te werpen. Zie Stuckius antiq. conviv. l. 1. c. 36. Goeree Mos. Oudh. IV. bl. 411. iv. Dat dit ook de waan, en gewoonte was door Gotthen, en andere Noordse volken, voor het aannemen van de Kristelyken Godsdienst. Gelyk breeder te zien is by Matthaeus Praetorius in zyn Orbis Go- | |
[pagina 328]
| |
thiens, alwaar hy, verhaald hebbende de ouder gewoonte van lyken aldaar te verbranden, volgens Cael Rhod. l. 18. c. 14. daar by voegd: Posterioribus temporibus, cremationa abolita; lagena, cerevisia plena, tumulis defunctorum imponebatur, quales saepius. adhuc in Prussia, Zamogethia, &c. reperiuntur. In Russia etiam argillacea vasa, si defunctus ditior fuerit, cremato aut mulso plena, tumulis imposita, & ut Russi asserunt, manifbus in longam aeternitatis viam oblata, saepius deprehenduntur usque in praesens. lib. iv. c. 11. § 6. p. 31. Adhibebant ad funerationes suorum multos e suis sacrificulos. Supra citati Pontificii Legati Privilegium meminit Tiluslonum, Linguslonum, qui de defunctarum statu animarum multa referebant defuncti consanguineis, qua de re in deliciis. Combusto cadavere convivium parabatur, in quo pro salute animae defuncti libantes potabant; particulas vero carnis sub mensam projiciebant, de quibus in deliciis. Conf. Hartnoch, Henneberg, & alii. Id. ita pergit. d.l. v. En eindelyk, als men overweegd hoe deze gewoonte, om andere redenen, is overgenomen by de Kristenen: En zelfs nog gebleven, hoewel de redenen, waarom de zelve eerst is ingevoerd, by vele | |
[pagina 329]
| |
onder de Kristenen althans meestal schynen op te houden. Waar van in 't breede gehandeld is in 't meergemeld Ceremonieel der Begraafenissen. XV. D. vi. Men was naamelyk onder de eerste Kristenen gewoon ontrent de graven der overledene Kristenen, en inzonderheid der Martelaren, eenigen tyd in gebeden, en waken door te brengen; eenige giften aan den armen te geven; armen, die by de graaven en hunne namagen treurden, met spyze, en drank te voorzien, enz. vii. Tot dat men invoerde aldaar gantsche maaltyden te houden: welke gewoonte van zoodanigen misbruik verzeld wierd, dat de oude Kerkeleeraars het zelve in hunnen tyd met ernst, en yver bestraften, en poogden te weren. Als blyken kan uit der zelver schriften. die van Origenes l. 3. in Joh: van Tertullianus, die het toebrengen van spys, en wyn, tot de graaven, en zulke maalen noemd collationes, d.i. (gelyk men met een basterdwoord zegt, Kollations) libr. de monogamia, & corona milit. Theodoretus lib. 8. | |
[pagina 330]
| |
de martyr. & Serm. 15. de Sanctis. Augustinus l. 8. de civit. Dei c. 27. l. 7. Confession. & Epist. 64. ad Aurelium Episcopium. Ambrosius lib. de Helia & Jejunio cap. 17. en Cyprianus de duplici martyrio. viii. Niet tegenstaande zoodanige bestraffingen, schynen in later tyden de doodmaalen onder sommige Kristenen eerst uit noodzakelykheid ingevoerd, om naamelyk de vrinden, en nabestaanden, die uit andere steden, en plaatsen gekomen waren, ten einde zy den overleden de laatste eer zouden aandoen, van behoorlyk voedsel te voorzien, en op een geoorloofde wyze hunne droefheid eenigszins te doen matigen, en veerzetten. Kap. XXIIII: § xi.. ix. En uit deze gewoonte schynen oorspronkelyk de Doodmaalen, die nog in Holland, voornaamelyk ten platten Lande, in gebruik; Hoewel althans door Plakaaten van den Lande geregeld zyn. Groot Plakaatboek III. D. 526. bl. en IV. D. 388. bl. x. Gelyk ze ook eertyds zyn bepaald geweest in Rynland, by deszelfs Keuren | |
[pagina 331]
| |
van den 12 Juli 1575, hier bl. 194. A. § iv. en in 't Land van Putten, volgens de Keuren van 1587. Art. 59. hier bl. 196. A. §vi. xi. Als ook overgebleven te zyn de gewoonte van wyn, of bier te schenken ter begraafenissen, 't geen in sommige Steden van Holland, als Delft, Leide, Amsterdam, Gouda, Gorkom, enz. nog in gebruik; dog in eenige met reden afgeschaft, en by Keuren verboden is, als, onder andere Steden te Rotterdam, volgens de Keur van den 6 Novemb. 1717: | |
Art. XIII.‘Ter zake van de begraafenisse mag, binnen, og buiten het sterfhuis, geen wyn, nog eenigen drank worden geschonken, op gelyke boete.’ (dat is, van honderd guldens, volgens Art XI.) Verzamelde Keuren van Rotterdam. En is zoodanige gewoonte al verboden geweest by Interdict van den Hove van Holland, den 17 October 1635. luidende aldus: | |
[pagina 332]
| |
‘Alzoo by dagelykse experientie bevonden werd, dat eenige personen, die met iemanden ter begraafenisse gebeden werden, zoo zeer tot den dronk genegen zyn, dat zy luiden in den wyn, of bier, 't welk in de sterfhuizen geschonken werd, zoo grooten exces doen, dat zy t'eenemaal beschonken worden. Ende want het zelve onbehoorlyk is, inzonderheid in deze gelegenheid van tyde: ZOO IS 'T, dat 't Hof van Holland geinterdiceert, en verboden heeft, gelyk geinterdiceert, en verboden werd mits dezen, eenen ygelyken, wie hy zy, eenigen wyn, of bier op de begraafenissen te schenken, op de boete van vyf en twintig gulden, t'elkens te verbeuren. Gedaan in den Hage, en gepubliceerd ter audientie van de Rolle, van den zelven Hove, den 17 Octob. 1635. Gr. Pl. II. D. 2361. kol.’ xi. Egter bespeurde men sedert deze gewoonte van wyn, of bier te schenken ter begraffenissen, nog in eenige Steden van Holland, als Amsterdam, Gouda, Gorinchem, enz. | |
[pagina 333]
| |
Jaarelykse doodmaalen.xii. En eindelyk schynen sommige volken de gewoonte gehad te hebben van niet alleen Dood-, of Uitvaart-maalen te houden kort na het overlyden van den afgestorven, maar zelfs jaarelyks t'zyner gedagtenis. Zoo vierde Eneas, nevens zyne reisgenoten, met offeranden, maaltyden, en speelstryden, het jaargety van zynen vader Anchises, naar verhaal van Virgilius, Eneid. lib. V. welke Anchises, aldus op Vondels rym sprekende, word ingevoerd: bl. 261, 262: De tyd heeft, sedert wy myn vaders hielige beenen,
En overschot in 't graf bestelden, en met eenen
De lykaltaren hem toewydden, zynen kringk
Voltrokken, en het jaar gesloten in den ringk
Van twalef maenden, en nu is de dag voorhanden
(Indien 't me niet en mist) dien ik met offeranden
Myn rouw vernieuwende, God woud's, van jaer tot jaer
Zal vieren: en al was ik balling in gevaer
Ontrent Getulië, en zyn welzand, of gegrepen
In Argas zee, en out Mycene met zyn schepen,
'K zou dezen vierdag, nog het plechtig jaergety
Geensins verzuimen, noch zyn staetsien, om my
Te quyten van myn troubelofte, en Gods begeren,
Nog laten het altaer met gaven te stofferen. Enz.
| |
[pagina 334]
| |
. . . . . Veel duizent met elkanderen
Gaen 't samen uit den raed naar 't vaderlyke graf,
Daer hy twee kannen wyns Godspligtig overgaf
Ten offer, uitgoot op de grafstêe, hoog van aerde,
Noch twee met versche melk, noch twee, naer heure waerde
Geheiligd, en vol bloet: en stroiende in het rond
Op 't graf zyn rozen, sprak, daer elk rontom hem stont:
‘O heil'ge vader zyt gegroet van ons te gader.
Zyt anderwerf gegroet, vergeefs gebergde vader,
En vaders asch, en ziel, en geest. Enz.’
xiii. Maar, gelyk in de Nederlanden wel voorbeelden zyn, dat de geboortedagen van sommige Personaaziën, zelfs naa hunnen dood, met maaltyden, en anderszins gevierd zyn. Zie Kap. XIII. bl. 174. Zoo komen 'er ons geene voorbeelden te binnen van sterfdaagen van Vorsten, of onderdaanen, die aldaar na hunnen dood jaarelyks zouden gevierd wezen.] |
|