Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 294]
| |
Jok-maalen: der Vry-, en Ambagts-heeren, en Vrouwen, met hunne dienstboden. De Ridderorde van het Gekkengezelschap. Gekkelyke Amptgeving. [De Narren-feesten, en Maalen der Kalende-broederen, enz.]i. Onder andere plegtige smul-maalen, in deze Landen van ouds gebruikelyk, konnen ook geteld worden zoodanige, die, inzonderheid onder den Adel, en op de oudste Kasteelen, en Stamhuizen, op zekere Feest- of andere daar toe ouwelings vastgestelde dagen, werden onderhouden; [op welke dagen de Heeren, en Vrouwen, uit jok, de personen van dienstknegten, en dienstmeiden, en de dienstbaare, de personen van den Heer, en Vrouw voor zekeren dag aannamen Ga naar voetnoot*. Waar- | |
[pagina 295]
| |
om ze gemeenelyk genaamd wierden Jok- | |
[pagina 296]
| |
maaltyden] ingesteld, somtyds om te vernieuwen de gedagtenis van zekere gelukkig uitgevalle zaak, somtyds om andere oorzaken, welke door de hooge jaren veelal in 't vergeetboek geraakt, en verduisterd zyn. ii. Zoo heeft by voorbeeld op den huize van Warmond, van oude, en onheugelyke tyden af een gebruik geweest, dat op zekeren dag de Heer, en Vrouw van Warmond, in het gewaad van een dienstknegt, en dienstmaagd, alle de dienstboden van dien huize dien geheelen dag oppasten, en onthaalden; terwyl de zelve dienstboden met spelen, dansen, zingen, en veelerlei vrolykheid den tyd doorbragten, en in de bogt sprongen; en de Heer, en Vrouw dezer Heerelykheid de zelve hunne dienstboden ter tafel dienden; welke dienstbaare zig als dan lustig, en vrolyk mogten maken, en zig dragen als of ze voor dien dag het regt verkregen hadden om te gebieden, en te laten opdissen: en hoe zulks met meerder aardigheid toeging, hoe dat het den Heer, | |
[pagina 297]
| |
en de Vrouw dier plaatse aangenamer was, en meer tot Jok, en vermaak verstrekte. iii. Dog, dezen dag, en vrolyken avond verstreken zynde, wierd aldaar, en elders, met den nagt ook alle jok afgelegd, en het ontzag, en de eerbied die het dienstvolk hunnen Heer en Vrouw schuldig, en verpligt waren, moest weder plaats nemen. iv. Opmerkelyk, en opzigtiger is de ingestelde Ridderorde van het Gekken-gezelschap, welke Orde in den jaare 1381 op St. Cumbertus dag, by adolf, Graaf van Kleef, en nog vyf en dertig groote Heeren, en Ridderen, is ingevoerd, om daar mede te betuigen de zonderlinge gemeenzaamheid, en liefde, die zy den anderen toedroegen. Zy naamen aan tot een blazoen een Gekskap van zilver, en keel, goude bellen, gele koussen, zwarte schoenen, en een gulde schotel vol freuit, hun kleed bestikt zynde met een gek, of nar van zilver. De brief van de instelling dezer Orde bragt mede, dat ze eens 's jaar, op Zon- | |
[pagina 298]
| |
dag na St. Michiel, binnen de Stad Kleef zouden byeen komen: Dat ze zig dien dag, allen ernst, en deftigheid afgelegd hebbende, op het gekkelykste moesten dragen, op zekeren boeten, ten behoeve van den armen: Dat ze een Koning, en zes Raadsheeren zouden kiezen: Dat ze voor den Aanvang door het Hof, zoo ze eenige onmin onder den anderen hadden, moesten wezen bevredigd: Dat ze voor de afgestorvene van dit Gezelschap zouden bidden, offeren, enz. Als in het breede kan blyken by den brief dezer Instellinge, door Th. de Rouk in zynen Nederlandsen Herout, onder verscheide Ridderorden by hem aldaar bygebragt, en opgeteld. v. Daar en boven zyn 'er ook van ouds bekend zoodanige Jok-maalen, die, uit vermaak, tegenstrydige hoedanigheden, en verbeeldingen vertoonden, en voortbragten; en daar door aan het gezelschap ook tot jok, boert, gelach, en vermakelyke tyd-kortingen verstrekten. Van zoodanigen aard was, onder veele andere, die gewoonte, welke de Regts- | |
[pagina 299]
| |
geleerde Jakobus Maestertius verhaald in zyne Beschryvinge van Dendermonde Ga naar voetnoot* alwaar hy het Dorp Moerzeke, gelegen over de Schelde, een myl van de Stad, beschryft, wiens woorden wy alhier zullen uitschryven: ‘Behalven Baserode begrypt Moerseke nog een andere Heerlykheid, Castelle genaamd, wiens naam de Heeren met den naam van Moerseke gelykelyk plagten te voeren, en is wel van over vier honderd jaaren de bynaam van een geslagt geweest, als Adela, Huisvrouwe van RAdbodus van den Gastelle. Het heeft een oude Kapelle, die nog staat, daar alle jaaren dienst in gedaan werd, nu gemeenelyk Hoog Castelle genaamd, zeer vermaard door de vermakelyke t'samenkomste, die jaarlyks Donderdags na Sinxen daar word gehouden; alwaar gekkelyke Ampten worden uitgereikt: By gelykenisse, is 'er iemant die zyn goed verquist, of in dienst van de gemeene zaak meer uitgeeft, als hy brengt | |
[pagina 300]
| |
in rekening, die word dan aldaar Rentmeester van Hoog-Castelle gemaakt: Die in een gewigtige zaak lagchenswaardige raad geeft, Raadsman, en zoo voorts. Dit vermaak beginnen zy gekkelyk; zy zetten een Mevrouwe op een mestwagen, getrokken van zeer uitgemergelde paarden, dien zy geleiden, den eenen te voet, den anderen te paard; daar na treed deze af met groote juichinge van alle de tegenwoordige menschen, die daar gaan op heuvelen eten van 't gene, dat d'in-, en by-woonders daar brengen, genoeg in overvloed: daar huurd men, en verhuurd men verscheide zaken, als de jagt van de sprinkhanen, de Visseryen van den Castellenberg, al is 't dat 'er geen en zyn; haare keuren, ordeningen, en gewoonte zyn van ouds iets zulks geweest:’
Zoo wie op den Casteldag
Spyse brengt tot het gelag,
En vergeet te eyschen gelt
Van selfs word hem niet getelt:
| |
[pagina 301]
| |
Is 't dat hy vermaning doet,
Zoo vervalt hy in de boet
Van te drinken wyn, of bier,
Eenen beker drie, of vier,
Of zoo veel als hy vermag,
Waar by komt de roep, en lag
Van een yder, die hem spot,
Als te zyn zoo grooten zot,
Die een wet, geagt zoo goet,
Heeft vertreden met den voet.
vi. ‘Den oorsprongk van deze vermakelykheden, meend men veele honderden, ja duizend jaaren oud te zyn; De Hr. Van der Linden Ga naar voetnoot* gift, dat eertyds de inwoonders, door vreeze van vreemde vyanden, of roovers eenigen tyd geschuild hebbende, ten laatsten naar deze Heuvelen (van dewelke men verre kan zien) uitgekomen zyn, ende, de oogen naar alle gewesten keerende, gezien hebben, dat alle dingen gesust, en wederom in stilte waren, ende daarom | |
[pagina 302]
| |
malkanderen vermaakt, dien dag de geneugte voor altyd toegeëigend hebben, en jaarlyks daar ter plaatse, tot gedagtenisse van de verlossinge gekomen (zyn,) niet alleen de inwoonders, maar veele van de beste van de Stad.’ [vii. Van zulk soort schynen ook geweest te zyn de Festa stultorum, seu fatuorum, de Narren-feesten, die in Duitsland eens 's jaars gevierd wierden, waar van men zien kan Inst. jur. Eccles. l. 2. c. 17. [viii Welke Feesten nogtans, om dat ze maar eens 's jaars gevierd wierden, en met een ander oogmerk ingevoerd zyn, wel onderscheiden werden van zekere maandelykse Feesten, gezelschappen, en broederschappen; in 't Hoogduits genaamd Kalender Bruderschafft, de Kalender-broedschap, en de Leden van die Broederschap, Fratres Kalendarii, de Kalende-Broeders: Waar van we (om dat ze, hoewel eerst met een goed inzigt ingesteld, allengskens egter in gekkerny, en een soort van een gekken-gezelschap, of ten minsten niet veel daar van verschelen- | |
[pagina 303]
| |
de, eindigden) by deze gelegenheid ook eenig berigt zullen geven. Deze Broederschappen dan waren zekere Societeiten, en Gezelschappen, in Duitsland, en byna door geheel Europa ingesteld, bestaande uit Klerken, en Leken, die op de Kalenden, of het begin van ydere maand byeen kwaamen, ad festa & sacra singulis mensibus ordinanda, ten einde om de Heilige dagen, en den H. dienst te bestellen, en met orde te bezorgen. Dat was het eerste, en voornaamste oogmerk van deze Byeenkomsten; waar by kwam een geregelde Maaltyd. ix. Maar terwyl die zelve byeenkomensten eindelyk tot overdaad, en brassery, en dronkenschap, enz. misbruikt wierden, zyn de zelve eindelyk afgeschaft. Regino lib. 1. de discipl. Eccles. c. 216. & l. 2. c. 432. Schottel. de jur. sing. p. 207. Felleri dissert. de Fratr. Kalendariis. Du Fresne & Schilteri glossar. V. Kalendae.] |
|