Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
Kapittel XX.Bouw-maalen. Glas-maalen. [Verhuis-maalen.]Bouw-maalen.i Onder de byzondere maaltyden mogen ook gerekend worden de Bouw-, en Glas-maalen, dat zyn zoodanige, die van ouds in deze Landen gegeven zyn door die genen, die een nieuw Gebouw, 't zy Kerk, Kapel, Gods-, of ook een byzonder, en gemeen woon-huis hadden laten bouwen; welke maalen zy gewoon waren te doen bereiden, niet alleen voor hunne vrinden, en bekenden, tot een teeken van vreugde over het voltrokke gebouw; maar ook wel voor hunne werkluiden, die het gebouw hadden bearbeid, gestigt, en opgemaakt. ii. En waaren de timmerlieden, en metselaars, hebbende het gebouw tot op 't hoogste gebragt, in de Nederlanden al vorens gewoon boven op den nok, of gevel te planten een steng met een vaan, of | |
[pagina 277]
| |
wimpel, nevens eenige bloemkransen, en bygevoegde vrugten, waar voorze dan een vrolyken maaltyd, of vrolyken avond kreegen. iii. Deze gewoonte willen sommigen afleiden van de Joodse plegtige vreugdemaalen, die ze gegeven, en gehouden hebben, na dat ze uit hunne langduurige gevangenisse, den Tempel te Jeruzalem, en de muuren dier Stad herbouwd hebbende, ten vredigen bezit van dien, wedergekeerd waaren. iv. Deze geschiedenis werd ons met alle omstandigheden verhaald in 't boek Nehemia, en voornaamelyk in 't 12de Kapittel. Goeree, in zyn Voorbereiding tot de Bybelse Wysheid bl. 1439. sprekende van de inwyding van Salomons Tempel, en by die gelegenheid van het inwyden van Kristen-kerken, door gebeden, en offeranden, zegt, dat Nehemias, de herbouwde Stads muur van Jeruzalem zullende inwyden, heeft ingesteld verscheide zangreijen, om zulks door zangswyze dankgebeden, en speeltuig en snaarenspel te doen. Voorts, dat het eerst een soort | |
[pagina 278]
| |
van inwyding was, dat men, na het voleindigen van voorname Bouwgevaarten, de arbeiders, en werkluiden met een gift, of vereering beschonk, of met een maaltyd, en drinkfeest vervrolykte. v. En, geeft hy vorder te kennen, dat het bedenkelyk blyft, of niet die gewoonte van daar tot ons zy overgekomen, en gebleven: naamelyk wanneer een huis-gebouw begind onder dak, of in de bovenspenning te staan, dat de Bouw-heer als dan gewoon is een vrolyken dag aan 't werkvolk te geven: die dan ook tot een teeken van vreugde, en vroeg voorafgaande inwyding, gemeenelyk een groenbekransten Standert, en vlagge boven den nok, of gevel uitsteken. Gelyk wy dan ook Nehem XII. aangeteekend vinden, dat het Joodse volk, ten dage dat de Stads muuren, en toorens ingewyd waren, offerden met groote slagtoffers, en vrolyk waren met hunne wyven, en kinderen, zoo dat de vreugde van Jeruzalem tot zeer verre gehoord wierde: hoedanige vreugdefeest Josefus getuigd, dat agt dagen lang geduurd heeft. | |
[pagina 279]
| |
[vi. De gemelde Goeree meind ook, dat 'er geen twyfel aan is, of die overgroote slagtingen, en offeranden, die Salomon ter inwydinge van zynen Tempel deede, is gevolgd geworden van maaltyden,w aar van reeds reden gegeven is hier voor in de Aanteekeningen (19) bl. 138. vii. De Tempel naamelyk werd eigenlyk ingewyd door het gebed. 1 Kron. VIII: 46. 48. viii. En deze gewoonte van hunne Kerken, door gebeden in te wyden, schynen de eerste Kristenen van de Joden ontleend te hebben: gelyk men gewag vind gemaakt van deze hunne gewoonte, by Eusebius; en Klemens, in zekeren brief bevelende: Tempelen in bekwaame plaatsen te bouwen, welke door het gebed worden ingewyd. Waar op andere vreugdeteekenen, en maaltyden konnen gevolgd zyn. ix. En mogelyk dat de Bouwmaalen van byzondere huizen ook van de Joden afgekomen zyn. Immers den Joden was bevolen hunne byzondere gebouwen in te wyden. Dus belast de Wetgever, Deut. | |
[pagina 280]
| |
XX: 20. Dan zullen de Amptlieden tot den volken spreken, zeggende: Wie is de man, die een nieuw huis heeft gebouwd, ende en heeft het niet ingewyd? die ga henen, en keere weder na zyn huis: op dat hy niet misschien en sterve in den stryd, en iemant anders dan inwye. Over welke plaats Menochius dit aanteekend: Dedicari res dicitur, quando cum solenni alquo ritu, vel convivio, rei usus inchoatur, d.i. ‘Een zaak word gezegd ingewyd te worden, wanneer met zekere plegtigheid, of een gastmaal, het gebruik van een zaak begonnen word.’ Vide & Tirinum in h. l. En wierden deze huizen by de Jooden ingewyd met God te loven, en het houden, en vieren van een feest. Ps. XXX: 1. Ainsworthus, &c. Pol. Syn. in h. l.] | |
Glasmaalen.x. By deze plegtige Bouw-maalen konnen gevoegd werden de gegevene Glas-maalen. | |
[pagina 281]
| |
xi. Nadien in de drie voorgaande eeuwen het cieraad der kerken, en huizen voornaamelyk wierd gesteld in de geschilderde glazen, of glaze vensteren, in welke veelal eenige Bybelse geschienissen verbeeld, of ook wel de Wapenen van de gene, die zoodanige Glasvensteren, of ligten lieten maken, vertoond wierden. [Waar van (om van geen andere te spreken) de Kerk der Stad Gouda alleen in Holland genoegzaame bewyzen kan toonen.] xii. Want ontrent een Kerk, Godshuis, of ander openbaar Gestigt, hadden de Steden, de Landschappen, de Heemraadschappen, en zelfs andere buitenlandse Gemeenschappen, en groote Heeren: [de gewoonte van zeker glas te laten maken, de Wapenen van den gever, met deszelfs koleuren, daar op stellen, en het aan de Kerk, dat Godshuis, of een ander publyk Gebouw te vereeren. Welke gift veeltyds erkend werd door een Maal, aan zoodanige Steden, Landschappen, of Kollezien gegeven; En, om dat dit maal, ter | |
[pagina 282]
| |
gelegenheid van het vereeren van een glas werd aangeregt, het Glas-maal geheten.] xiii. En ontrent een byzonder huis hadden de vrinden, en bekenden de gewoonte, om eenig deel van dit nieuw gebouw te verçieren met een Glas, in 't welke des Gevers naam, en wapenen, met der zelver koleuren wierden afgemaald, en vertoond, en het zelve glas den Huisheer mildelyk te schenken. In erkentenis van welken milden gift, en aangedane eer de Huisheer alle deze goede vrinden een treffelyken maaltyd, die dikwils twee of drie dagen duurde, ten besten gaf, welke ook het Glas-maal genaamd wierd. xiv. De bewyzen tot bevestiging van deze glazen, en Glas-maaltyden zyn onnoodig, nadien de gebouwen zelfs, en vooral de oude onveranderde huizen, en glaze vensteren zulks nog genoeg getuigen konnen: behalven dat de verhaalen, en getuigenissen der oude luiden, die deze gewoontens beleefd hebben, ons hier van ten volle verzekeren. | |
[pagina 283]
| |
[Verhuis-maalen.][xv. De Ouden, en in 't byzonder de Grieken, waaren gewoon, als imant by verhuizing in een nieuw, of ander huis was ingetrokken, met den zelven een maaltyd te houden, en daar mede den dag van dezen intrek jaarelyks te vieren. xvi. Zoodanige maaltyden wierden genaamd κατοικέσια (en domesticalia) van welke Nazianzenus gewag maakt. In oratione de sancto lavacro. xvii. Diergelyk een gewoonte is aangenomen in eenige deelen van Hoog-Duitsland, in 't byzonder in Zurig, daar die gene, die in een nieuw huis, en nieuwe buurt verhuisde, zyne nieuwe buuren, nevens zyne vrinden, en nabestaanden, ter maaltyd plagt te onthaalen, volgens Stuckius ant. conv. l. 1. c. 29. xviii. En plagten insgelyks de nieuwgetrouwden, zig in een huis nieuwelyks ter woon begevende, met allerhande huisçieraaden vereerd te worden; en zy die gene, van wien de zelve aldus vereerd | |
[pagina 284]
| |
wierden, ten blyke van erkentenisse ter Maaltyd te onthaalen. Idem d. l. xix. Vorder, als imant in een ander huis was gaan wonen, of een huis gekogt, of geëerfd had, was ook in sommige plaatsen van Nederland gebruikelyk binnen 't jaar een maaltyd te geven, en zyne vrinden te beschenken. En vind men, onder andere, blyken van deze gewoontens in Zwol, en de zelve met een Keur bepaald: Item soe en sal men oick in ghenen Geesteliken, noch werlyken huysen gaen schenken; then zy saeke dattet hues bynnen jairs gecocht, of bynnen jairs emant angheërft, ende mytter wone dair inne ghekoemen were. Ende dair en sal nyemant myt den onrade meer verdoen, dan dye weerde van een take Ga naar voetnoot* wyns rynss., by vyf panden elker tyt verboert te hebben, oft moch hem des on- | |
[pagina 285]
| |
schuldich maken myt synre eenre hant. MS Keuren van Zwolle. xi. b. Art. 33. in 't einde. xx. Van welke twee lest gemelde gebruiken, nog by ons, en elders in de Nederlanden te bespeuren is, dat men veelal gewoon is de nieuwlyks verhuisden in hunne wooning te verwellekomen; en deze gelukwensingen, is 't niet altyd met maalen, met beleefde onthaalingen aan de andere zyde te beantwoorden. xxi. En dat men den jong getrouwden, en die zig ter eige huishoudinge nieuwlyks in een huis begeven, veeltyds ook eenige huisçieraden schenkt; die wederom aan hunne zyde niet nalaten deze giften met beleefde ontmoetingen, verversingen, en somtyds ook nog met een maaltyd te erkennen. Hoewel het niet schynt, dat dit gebruik althans in de Nederlanden algemeen, of eenparig zy.] |
|