Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
Eerste instelling der Feesten, gastmaalen, en drinkwetten, by de Friesen, Batavieren, Hebreen, en andere volken. Ongemeene geneigdheid der Batavieren tot gastvryheid, gasteryen, en de eindens, en oogmerken van hunne byzondere, en openbaare gastmaalen.i. Gelyk de gastmaalen, en brasseryen by de eerste volken dezer weereld plaats gehad hebben, volgens gewyde, en ongewyde schriften; zoo zyn egter de manier der gasteryen, en der zelver omstandigheden ons zoo wel niet, by gebrek van genoegzame beschryvinge, bekend geworden, vermits ydere Landaart meestal de gastmaalen gehouden heeft naar de wys, en 't byzonder gebruik zynes lands; en daar en boven de Ouden geoordeeld hebben, dat de zelve manieren, als door het dagelyks gebruik, niet | |
[pagina 126]
| |
onbekend konnende zyn Ga naar voetnoot1, geen beschryving vereisten. [Dus de beschryving der zaaken verwaarloost, en verzuimd zynde, toen ze bekend waaren, en de beschryving onnoodig scheen, hebben de zelve zaaken, toen ze buiten gebruik geraakten, en meestal onbekend wierden, niet dan zeer gebrekkelyk in later tyden konnen beschreven worden.] ii. Ons voornemen is geenszins om ons in een onderzoek, en algemeene, en byzondere naauwkeurige nasporing van aller volken gebruiken, en plegtigheden, dezen aangaande, in te laten; maar in tegendeel, om ons te bepalen binnen het enge bestek onzes Vaderlands, [Batavie, en omleggende Nederlanden, zoo nogtans, dat we de gewoontens der andere | |
[pagina 127]
| |
volken, voor zoo veel ze daar toe eenigzins betrekkelyk schynen, of eenig ligt konnen geven, zullen aanroeren.] iii. De Friese Jaarboeken Ga naar voetnoot2 getuigen eenpaarig, dat Prins Adel, zoon van Friso, ontrent het jaar 250 (zoo sommigen zeggen, hoewel Ga naar voetnoot3 anderen vroeger | |
[pagina 128]
| |
willen) een Heidens vorst der oude Friesen, zyn volk, dat in alle ongebondenheid, en wanorde leefde, tot beschaafdheid gebragt, en tot een heusen, en burgerlyken ommegang ingeteugeld zou hebben, door instelling van allerlei wetten van wellevendheid, en door een wel geschikte ordentelykheid van burgerlyken ommegang, zelfs ontrent hunne gastmaalen. De Histori-schryver van Vriesland, Pierius Winsemius, getuigd zulks van dezen Prins, in zyne Friese Kronyk Ga naar voetnoot4 met de volgende woorden: Hy heeft ook zyn volk, dat door een lang krygsgebruik, en omreizing, van goede zeden, en wetten vervreemd was, tot een stiller, en bekwamer manier van leven gebragt, niet by forme van Religie, gelyk als zyn vader Friso, of by de Romeinen Numa, en by de Lacedemoniers Lycurgus gedaan hadden; maar by instelling van civile, en burgerlyke Wetten, die daar zouden strekken tot vermeerdering van conversatie, en menselyken ommegang: Tot dien einde is verlof gegeven (aan) een ieder te | |
[pagina 129]
| |
mogen spelen, singen, gasten, en naar de maniere der Duitse natien, met wien zy in verbond stonden, door dronkenschap, en andere vermakelykheden, zig te vereenigen, in maniere dat, naar 't gebruik der Persen, de samenvoeging der handen, en 't kussen geschieden moest, als zynde een teeken van vrindschap, en een band, en kenteeken van onderlinge liefde, en toegenegenheid. Beneffens dien heeft hy ook ingesteld, dat onder de gasten eenen, by maniere van lotinge (zoo als zy schryven) daar toe geroepen, opzigt zouden nemen op de manieren van drinken, en oefeninge der goede zeden, ten einde door groote, en onbetamelyke zwaare dronken, ongebondenheid, en wanordre onder de vreemde natien geen plaats mogt grypen. Den zelven hebben al eer de oude Grieken der gasten Koning Ga naar voetnoot5, de Siciliers Mnamon, en de | |
[pagina 130]
| |
Friesen Sivardus geheeten, wiens ampt, gelyk gezegt is, was mede brengende, dat niets onbetame- | |
[pagina 131]
| |
lijks in al zulken genoechelyken geselschap, of vergaderinge mogte werden geoefend. iii. Ook getuigd van dezen Vorst Martinus Hamcomius Ga naar voetnoot6, die van Friesland, en Frieslands doorluchtige Mannen in latynse gedigten geschreven heeft, dat hy de oudste zoon was van den Prins Friso, en dat hy, getrouwd hebbende de dogter van den Koning van Zweeden, ook een boek gemaakt heeft van de Wetten der gastmaalen, en van de eerlyke, en deftige spelen, en oefeningen; en vorders zingt hy van hem aldus:
Lustra Adel rexit seks & quattuor annos:
Foedera vicinis cum Gentibus icit: honestos
In ludos dedit, & convivial publica Leges;
Unde dapes uni Patinae mandare capaci
Mos venit, ac magno potum committere Cornu;
Osculaque & Dextras in amoris jungere signum.
| |
[pagina 132]
| |
Dat is: ‘Vorst Adel heerste vier, en tienmaal negen Ga naar voetnoot7 jaar,
En trof verbonden met zyn nagebuuren, zette
Voor eerlyk ringsteek-spel, en ope maalen, wetten.
Van hem kwam 't oud gebruik, (en 't spreekwoord toond dit klaar)
‘Van al 't geregt gelyk, een Ga naar voetnoot8 bak vol op te schaffen,
En uit een grooten hoorn Ga naar voetnoot9 en goeden teug te doen,
En, tot een vrindschapsblyk, te geven hand, en zoen. enz.’
P. V. D. S.
De Friese Histori-schryver Suffridus Petri, in zyn boek van de Friese Schryveren, sprekende van dezen Prins Adel, zegt aldus: | |
[pagina 133]
| |
Adel, Frisonis supradicti filius, secundus Frisiorum Princeps, paternas leges renovavit, & suis adjectis auxit: acta idem foederum memoriae mandavit, quae tum pater ipsius, tum ipse, pacis ergo cum vicinis Principibus pepigit, quae allegantur a Soffrido Sterkenburgio: tulit etiam conviviorum Leges, & alias, quibus in honestorum lusuum exercitiis subditi uterentur. dat is: ‘Adel, zoon van den voorn. Friso, tweeden Vorst der Friesen, heeft de vaderlyke wetten vernieuwd, en met de zyne vermeerderd: en de Vrede-verbonden, die hy, en zyn vader met zyne naburige Vorsten gemaakt hadden, by Suffridus Sterkenburgius gemeld, ter gedagtenisse laten beschryven, en wetten gesteld, en gegeven, op maaltyden, en eerlyke speel-oefeningen, voor zyne onderdanen.’ Dog deze Insteller, hoewel een Prinselyke, werd by veelen, als voortgekomen uit de vlottende hersenen Ga naar voetnoot10 van onzekere, en beuzelende Schryveren, aangemerkt; ten ruimsten betreft hy alleen onze Nederlandse Gewesten. iv. Maar wanneer wy het oog slaan op zekerder zaaken, en ook op vroeger tyden, inzonderheid op de huishouding der | |
[pagina 134]
| |
Joden, men zal bevinden onder een talryke meenigte der feesten, vrolyke dagen Ga naar voetnoot11, plegtigheden Ga naar voetnoot12, en maaltyden, die | |
[pagina 135]
| |
ze onderhielden, en vierden, dat God zelfs ten deele, een insteller van de zelve geweest is. Onder welke jaar-, en vreugde-feesten der Jooden uitmunten, het Paasfeest Ga naar voetnoot13, het PingsterfeestGa naar voetnoot14, het Loofhuttenfeest Ga naar voetnoot15; de vernieuwing, of reiniging des Tempels, ook anders genaamd de | |
[pagina 136]
| |
inwyding des altaars Ga naar voetnoot16 ; het Feest Purim, of Hamans vervloeking Ga naar voetnoot17; | |
[pagina 137]
| |
het opregten, en byna volbouwen van Jeruzalems muuren, en poorten Ga naar voetnoot18 der | |
[pagina 138]
| |
Nieuwe Maane Ga naar voetnoot19; der Trompetten Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 139]
| |
vorder Geboortefeesten Ga naar voetnoot21, en andere Feesten, en malen, die deze schynen te onderstellen, ter gelegenheid van het besnyden der kinderen Ga naar voetnoot22, speenen der kin- | |
[pagina 140]
| |
deren Ga naar voetnoot23, schaap-scheren Ga naar voetnoot24, dagen des Oegsts Ga naar voetnoot25, de krooning der Koningen Ga naar voetnoot26, en ter gelegenheid van het | |
[pagina 141]
| |
overwinnen der vyandenGa naar voetnoot27, het maken van Verbonden Ga naar voetnoot28, het aankomen, ontfangen, en verwellekomen Ga naar voetnoot29, en eindelyk ter gelegenheid van het vertrekken, en afscheidnemen van vrinden Ga naar voetnoot30, en diergelyke maalen Ga naar voetnoot31 meer, van welke zoo Joodse als Kristelyke Schryvers meer dan veel geschreven hebben. | |
[pagina 142]
| |
Zulks dat van de voorschreve eenige feest-, en vreugde-dagen, en maaltyden Ga naar voetnoot32, ten opzigte van de Joden van God zelfs, en eenige van de Joden, en hunne Oversten, zyn ingesteld. v. Dog ten opzigt van de Heidenen, is het waarschynelyk, dat vele hunner feesten, en gastmaalen, inzonderheid de openbaare, en jarelykse, door hunne eersten Princen, en mogelyk sommigen naar het voorbeeld der Joden, of door hunne Priesteren, of hen zelfs uitgedagt, en vast gesteld zyn; Dog de zelve zyn meestal van zoo hoogen ouderdom, dat de beginselen Ga naar voetnoot33 dezer instellingen onnaspoorlyk zyn geworden. | |
[pagina 143]
| |
vi. [Dat de Kristenen, ten misnten van later tyden Ga naar voetnoot34 ook zekere feest-dagen gehad, en plegtige vreugde-maalen gehouden hebben, zal in het vervolg in eenige Hoofd-deelen nader getoond worden.] | |
[pagina 144]
| |
[vii. Hoewel ons niet beschreven is, wat Feesten de Duitsers, veel minder de oude Bataviers in 't byzonder, gewoon waren te houden, nog wie de zelve eerste hebbe ingesteld. Zoo is het egter bekend, dat de zelve Duitsers, en Bataviers ongemeen geneigd waren tot gasteryen, en gast-vryheid. Geen ander volk, zegt Tacitus, geeft zig losselyker tot maaltyden, en waardschappen; eenigen mens van onder 't dak te weren word onbillyk gehoudens elk na zyn staat onthaald de gasten met toebereide spyzen. Als 't op is gaan zy (die eerst waard was, nu aanwyzer van herberg, en een medgezel zynde) ongenood aan het naaste huis. Ook scheeld het niet, met even groote beleefdheid worden ze ontfangen; tussen den bekenden, en onbekenden maakt niemant, zoo veel het gastregt aangaat, onderscheid: zoo gy van den weggaanden iet eist, 't is de manier iet te geven. En wederom iet te eisen staat even licht. Zy hebben zin in geschenken, maar rekenen de gegevene niet toe, nog ze worden verbonden door de ontfangene, de manier van leven tussen waard, en gasten, is gemeenzaam. de Mor. Germ. c. 21. Dezelve Tacitus in 't eerste zyner Jaarboeken, spreken van den Krygstocht van | |
[pagina 145]
| |
Germanicus tegen de Duitsen, zegt: Attulerant exploratores festam eam Germanis noctem, ac solennibus epulis ludicram c. 50. dat is: ‘Dat zyne verspieders hadden geboodschapt, dat de Duitsen dien nagt feestelyk met een plegtig banket, en spel zouden doorbrengen.’ Vorder getuigd de zelve Schryver, in't eerste boek zyner Historien, K. 54. dat de burgery der Lingonen, volgens een oude instelling, aan de Keurbenden der Romeinen, regterhanden ter schenk gezonden had, tot een teeken van gast-vryheid, of gast-gemeenschap; want deze waaren van ouds de uiterlyke teekenen, zoo wel van gast-vryheid, als van vrindschap, en trouwe, in 't sluiten van verbonden, enz. gebruikelyk, gelyk blykt uit het vyftiende van Tacitus Jaarboeken, K. 29. Eindelyk getuigd Tacitus de M. G. c. 31. van de Katten in 't byzonder: Niemant heeft huis, akker, of eenige zorg: naar dat zy by yder komen, worden ze gevoed, verkwisters van eens anders goed, verachters van 't hunne, tot | |
[pagina 146]
| |
dat de bloedelooze oudheid hen zoo hard eener manhaftigheid onmagtig maakt. Daar mede stemd overeen Julius Cesar l. 6. De gast-vryheid te schenden, agten zy voor een grouwel: die, om wat reden ook, tot hen overkomen, beschermen zy voor overlast, en houden ze als heilig; alle huizen staan voor hen open, en hen werd spys voorgezet. (n. van de Germanen.) viii. Dus geniegd tot gasteryen, toonden ze niet alleen hunne gul-, en openhartigheid aan byzondere vrinden, en bevorderden daar door de verzoening tussen vyanden; maar beleidden gemeenelyk maalen, maaltyden, en gastmaalen, om vyanden te verzoenen, zwagerschappen te maken, om Staatszaaken te verhandelen, oorlog, of vrede, of verbonden met Vorsten aan te gaan, enz. Want Tacitus gesproken hebbende van hunnen grooten trek, en zugt tot gasteryen, en vooral tot drinken; en dat het onder hen geen schande was, dag en nagt met drinken over te brengen, zegt uitdrukkelyk: Gemeenelyk raadslagen ze op de maaltyden, ook over vyanden onder zig te verzoenen, en maagschap t'saam te voegen, en Vorsten aan te nemen, | |
[pagina 147]
| |
eindelyk van peis en oorlog: als of tot geenen tyd het gemoed meer open stonde voor eenvoudige gedagten, of zig verhitte op groote: Dit volk, nog loos, nog erg, ontsluit nog 't geheim der borst, door de lossigheid, daar gebruikelyk. Allemans meening, dan ontdekt, en naakt, word ten volgenden dage herhandeld, en heeft de een, en de andere tyd zyn pryselyke reden; zy beraadslagen, terwyl ze niet weten te veinzen, en besluiten, terwyl ze niet dolen konnen. Dit blykt ook duidelyk in het voorbeeld van Klaudius Civilis, die, onder schyn van een gastmaal, de treffelyksten der Batavieren in een heilig woud te samen geroepen had, om hen, als ze door den drank gemoedigd, en door de sameneting tot het aangaan van zoodanigen besluit, en verbond, naar zyn begrip, en hunne gewoonte, best gesteld waren, te doen samenspannen tegen de heerszugt, en verdrukking der Romeinen, en dus hunne vryheid tegen hun geweld, en roovery te doen handhaven, in 't 14de boek van Tacitus Historien. ix. De reden nu, en oorsprongk van den drink-, en brassery-lust der Duitsen, | |
[pagina 148]
| |
is zelfs nagespoord van oude, en laater Schryveren. Dog, hoewel Tacitus schynt te kennen te geven. de Mor. Germ. c. 24. dat de Duitsen in hunne beschreve gastvryheid, en gasterylust, nog meer van veel drinken, dan van eten hielden (en dat wel elders) door de koude, en onvrugtbaarheid hunnes Lands: Nogtans spreken sommige Artsen dit tegen, zeggende: dat vooral ongegrond zy de eerste der bygebragte redenen, om dat de dorst, (naar hunne meening, en de beginselen, gronden, onderstellingen, en spreekwyzen dier tyden, die we laten voor 't gene ze zyn) niet anders is als een begeerte tot koude, en vogt; en de honger een lust tot warmte, en droogte; en derhalven, dat de waare reden, waarom de Duitsers veel tot drinken genegen waren, zoude zyn, dat de Noordse volken veel meer inwendige warmte hebben, dan die van 't Zuiden. Zie Beverwyk Schat der gez. bl. 77. enz. Immers, dat Noorse volken van ouds doorgaans zeer tot den drank genegen, en groote drinkers waren, is wel | |
[pagina 149]
| |
zeker; waarom de Poëet Anakreon een ongemeenen grooten dronk, een Skytischen Ga naar voetnoot35 noemde, naar het Landschap Skytia, in het Noorden gelegen. x. Het zy met de oorzaak van hunnen drink-lust, hoe het zy, de genegenheid der Batavieren tot gasteryen, en brasseryen, is niet alleen door Cesar, en Tacitus, maar later Schryveren bevestigd, en de lest genoemde hebben zelfs ook getragt daar van de reden te ontdekken. Ik zal hier alleen de getuigenissen, en het oordeel van twee wakkere mannen, Erasmus, en Boxhorn, voortbrengen. i. De groote Hollander, en Rotterdamse inboorling, Erasmus, beschryft ons de overhellende genegenheid der Batavieren, en Hollanderen, tot maaltyden. Dezelve, getoond hebbende, dat het eiland, 't geen Tacitus beschryft (l. 2.c.6.) dat zelve is, het geen nu Holland genaamd word, en beschryvende de zeden der inwoonderen, en | |
[pagina 150]
| |
hunne beleefdheid, en goedertierenheid, wars van wreedheid, hunne eenvoudigheid, en hun naturel, en aart, naar zyn oordeel, niet zeer hellende naar, nog onderworpen aan zware misdaden: ingenium simplex, & ab insidiis omnique fuco alienum, nullis gravibus obnoxium victiis, laat daar deze uitzonderende bepaaling op volgen: Tantum ad voluptatem praecipue conviviorum aliquanto deditum, d.i. ‘Dat de zelve alleen wat geniegd, en overgegeven waren tot den wellust, inzonderheid dien der maaltyden. Waar van, zegt hy vorder, ik meen, dat de wonderlyke overvloed van alles, waar door de wellust getergd word, de reden is; en dat, eensdeels door de gemakkelykste gelegenheid van toevoeringen; als bezittende Holland de monden der vermaardste waterstroomen, Maas, en Ryn, en ten deele aan de zee gelegen; en andersdeels door de vrugtbaarheid des Lands, overal met vaarbare scheep- en vis-ryke rivieren doorvloeid, en van vrugtbare weiden voorzien: waar by | |
[pagina 151]
| |
de moerassen, en bossen een oneindige meenigte van vogelen zyn verschaffende.’ Erasm. adag. ad. Aur. Bat. 2. De Hoogleeraar Marcus Zuerius van Boxhorn, beschreven hebbende de winzugt, en soberheid der Hollanderen van zynen tyd, voegt ‘er by een afmaling van hunne genegenheid tot gastmalen, en drinkeryen, en der zelver oorzaken: ‘Nogtans op feestdagen, en in die dagen, die zy Vastelavond noemen, bereiden zy leckere, en groote maaltyden, om te banketteren: Met drank aanvangen zy voornaamelyk de zelve, en het is niet ligt te zeggen, of zy door de lucht, of de overvloedigheid, tot den drank geneigd zyn.’ Tooneel van Holland. V.K. En mogelyk, dat hen de overvloed van spys, en drank, de gelegenheid, en hunne lugts, en lyfs gesteltenis, de genegenheid, en eindelyk de algemeene gewoonte, 's Lands eer genaamd, vermindering van de schande, en eene overgegevenheid, en verslaafdheid aan brassery, en dronkenschap verwekt hebbe.] |
|