Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
[Van den eersten uitvinder van het wyngaard planten, en het wyn drinken.][i. Veelen der ouden, en hedendaagsen hebben gemeend, dat de mensen voor den Zondvloed by kruiden, en aard-, en boom-vrugten, en water geleefd hebben: en dat, gelyk het vlees eten eerst begonnen is na den Zondvloed, Gen. I: 29. en X:3. Huet dem. Euang. tom. I. propos. IV. p. 220. (als ik reets heb aangeteekend Kap. I. n. 5. bl. 5. zoo ook het wyndrinken. ii. Hoe Noach gehouden werd voor den eersten gebruiker, en misbruiker, en uitvinder van de kragt van den wyn, is bekend, en deze meening gesproten uit Gen. IX: 20. iii. De Egiptenaars meenden, dat hun afgod Osiris de uitvinder was van den wynstok, εὑρέτην γενέσθαι Ὄσιριν τοῦ ἀμπέλου, &c. den wyn eerst gebruikt, en | |
[pagina 32]
| |
den akkerbouw den mensen geleerd had, gelyk ik vin by Diodorus, l b. 1. Deze zwetsing der Egiptenaren was ongegrond; want Noach had dit eerst geleerd, en dus aan alle de volken. Osiris zou het op zyn beste konnen geleerd hebben aan de Egiptenaren. En 't schynt dat Moses dit gevoele der Egiptenaren wil tegenspreken, als hy de waarheid verhalende, zoo uitdrukkelyk aanteekend Gen. IX: 20. En Noach begon een akkerman te zyn, en hy plantte eenen wyngaard, en hy dronk van dien wyn, ende werd dronken. Want hoewel de wynstok voor den Zundvloed bekend, in de Arke bewaard, en voortgeplant is na den Zundvloed: zoo schynt ze eenigen tyd daar na door Noach eerst verzameld te zyn tot een wyngaard, de druiven tot most, of wyn geperst, en deze dus van Noach gedronken te zyn. iv. Zelfs is aan zekere volken de eerste uitvinding van het gebruik des wyns toegeschreven. Gelyk by voorbeeld aan die van Athene, door Justinus: Primi | |
[pagina 33]
| |
lanificii, & olei, & vini usum docuere lib. II. v. Gelyk de Heidenen den watervloed van Deukalion, die ontrent 2375 jaar na de schepping, byzonder in Thessalle, gebeurde, met den algemeenen Zundvloed verwarden; en ook hunnen Deukalion, en zyne vrouw Pyrra, met Noach (de aanleiding tot welke verdigtselen gezien kan worden by Clericus. comp. Hist. univ. & in Gen. IX: 20.) Zoo hebben ze ook hunnen Bacchus, of Liber, met Noach verward; of liever uit de ware histori van Noach de fabel van hunnen Bacchus, als eersten uitvinder van den wyngaard, en het wyndrinken, verzierd. Huev. dem. Euang. tom. I. prop. IV. p. 220. Daar anders de fabel van Bacchus voor de rest, of het overige, verzierd schynt uit de histori van Moses, als Huet breed beweerd d.t. & pr. § III. p. 115. &c. vi. En mogelyk, dat in deze Fabelen der Heidenen iet zinnebeeldigs besloten zy; want Bacchus, oordeelde het Heidendom, vond den wyn uit, en als hy, den- | |
[pagina 34]
| |
zelven den Indianen te drinken gegeven had, meinden zy in 't eerst, dat het vergift was, om dat hy hen daar mede dronken, en dul gemaakt had. Eertyds offerde men den Wyngod levendige mensen op: Maar naa zyne Indise reizen wierden hem niet dan ezels, en bokken opgeofferd; En inderdaad, men offerd aan Bacchus, voor den wyn genomen zynde, nog heden, in zekeren zin, levendige mensen, mitsgaders ezels, of bokken op. Want de Heidenen schynen daar mede te hebben willen bedektelyk te kennen geven, dat zy, die te veel op den wyn verzot zyn, zig zelfs, dat is, redelyke mensen, den wyn opofferen, in diervoegen, dat de zelve, dus aan Bacchus overgegeven, redeloos, en als ontmenst, en door het misbruik des wyns gemeenelyk, of bot gelyk de ezels, of geil als de bokken werden. En, gelyk ze stelden, dat Bacchus in zyne jeugd aan Sileaus, en de Nimfen ter opvoedinge toevertrouwd wierd; zoo | |
[pagina 35]
| |
schynen ze daar mede te hebben beteekend: dat Bacchus, of de wyn, om 'er een heilzaam gebruik van te maken, van de Nimfen moet opgevoed, dat is, met water moet getemperd zyn. Gautruche, les Dieux, la religion des Payens. l. 1. vii. Hoe de Hebreen niet ontrent het water, maar den wyn, de gewoonte hadden, van den zelven wyn, voor het gebruik, alvorens te heiligen, en God te danken voor den zelven, is te zien by Buxtorsius. Synag. Jud. c. XII. p. 242. viii. En hoe de oude Heidenen aan den zelven een kragt van verheuginge toegeschreven hebben, in diervoegen, dat ze daar een god van maakten, en dien zelven noemden, laetitiae pater &c. den Vader der blyschap, enz. ix. Hoe ze vorder den zelven hielden als een oorzaak, en voedster van de vrindschap, zoo dat Athenaeus den zelven wyn toeschryft, ἐλκυστικόν τι πρὸς φιλίαν, iet aanlokkelyks tot de vrindschap. lib. 5. x. En hoe ze eindelyk den wyn, den zelven afgod, zoo noodig hielden tot de | |
[pagina 36]
| |
feesten, en voornamentlyk plegtige maaltyden, dat ze, zonder dezen, de zelve den smadelyken bynaam gaven van hons maaltyden; om dat deze dieren, meestal van den wyn een afkeer hebbende, de hunne zonder dezen drank houden: blykt (behalven andere oude Schryveren) voornamentlyk uit Varro, in Menippea, apud Gellium lib. 13. cap. alt. Paulus Aegineta, lib. 6. cap. 2. Bulenger. de conv. l. IV. c. XI. p. 34. xi. Men zie ook hoe de wyn al vroeg misbruikt zy, en hoe men waande, dat men zoo wel zyne dapperheid kon toonen, met veel te zuipen, en anderen daar toe uit te dagen, in een gastmaal, als in den oorlog, by Panysiades, een der oudste Griekse digteren, in zyn gedigt tegen de onmatigheid, te vinden by Suidas; en vorder zyn oordeel, aangaande het gebruik, en misbruik des wyns, in een ander gedigt van den zelven, by Suidas, waar van de zin ten deele, naar myne vertaling, hier op uit komt: | |
[pagina 37]
| |
‘De beste gift der goôn is wyn, gebruikt met maat;’
‘Maar gulziglyk misbruikt, het allergrootste kwaad.’
p.v.d.s. xii. Hoewel Tacitus de geneigdheid der Duitsen tot dronkenschap beschryft, zoo geeft hy ook te kennen, dat de wyn by hen niet in gebruik was, dan alleen by die genen, die, digst by de oevers woonende, den zelven kogten, de mor. Germ. c. 22. & 23. en is de wyn, inzonderheid voor de twee laast voorgaande eeuwen, gans niet gemeen geweest in de Nederlanden, en meestal als medicyn gebruikt, en zelfs tot aan de xviide eeuw, of ontrent het jaar 1600 op sommige plaatsen, inzonderheid van Vriesland, in de Apotheken, of Artseny-winkels geveild, en verkogt. Zulks, dat het misbruik des wyns in deze Landen, teffens met het gebruik, laater is ingevoerd, in vergelyking van andere dranken, en Landen. xiii. Dat nu, niet tegenstaande het misbruik, de wyn, zoo wel als water, | |
[pagina 38]
| |
bier, en andere dranken, van gebruik, en heilzaam zyn kan voor den mens, leerd de ondervinding, en stemmen de Artsen toe. H. Boerhaave inst. Med. 51, 52, 53. 56, 57. xiv. Die voor 't gebruik van 't water, boven andere gistende, of verhittende dranken, zyn, veragten hedendaags de uitwerksels van den wyn op deze wyze: ‘De wyn is een lekker vergif, dat door verblydende bekorelykheden den genen, die 'er van drinken, bedriegt; hy vernield het lighaam door werkende, en brandende deeltjes, die daar hitte, en vuur in brengen; hy ontsteekt, en verhard de zenuwen, vermeerderd de kragt van de beweging der vezelen ongemeen, ontrust, en verdikt ook zoo het bloed, maakt verstoppingen, die de oorzaak van langdurige ziektens zyn; hy brengt de gal voort, die de oorzaak van de scherpe ziektens is; hy geeft aanleiding tot beving van de leden, belast de nieren, en de blaas met steen, en gruis, brengt dampen naa het hoofd, die den zetel der ziele smoren, en des zelfs werkingen ontrusten, en buiten den haak helpen.’ ‘Eindelyk baand hy de wegen tot het pestagtige kwaad, en maakt des zelfs werking gemakkelyker, en brengt het in staat, om met alle zyne verwoedheid te doen werken. Zie het Geschilstuk in de Geneeskunde, in de Schoole der Genees- | |
[pagina 39]
| |
oefenaren te Parys, in den jaare 1722 voorgesteld, agter de Verhandeling der genezende kragten van het Regenwater, enz. door M. Smith, bl. 231.’ Waar op, op de zelve bladzyde, volgens de vertaling, onmiddelyk volgd: ‘Zoo men nogtans gewoon is wyn te drinken, moet men dien ten minsten met water temperen; door dit middel zal men 'er de kwade uitwerkselen van matigen; men moet de heette, en geestagtige vogten, die men uit den wyn, of gistende vogten trekt, nalaten. Dit zyn vloeibare vuuren, die de long levendig aan doen, en 't gehemelte op eene aangenaame wyze kittelen; dog dit vermaak word wel haast door veel grooter kwalen betaald gezet.]’ |
|