Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
[Van den algemeenen, en gezondsten drank voor alle dieren, en mensen.][i. De gemeene drank van alle dieren en mensen, is in den beginnen water geweest. 't Welk, gevoegd by de spyze, genoeg is tot onderhouding van het menselyke leven; als de voorbeelden van byzondere mensen, en ganse volken bevestigen. H. Boerhaave instit. Med. 49, 50. ii. Naderhand heeft de wellust andere dranken ingevoerd, en de byzondere gesteltenis, trek, opvoeding, en gewoonte de zelve gemeen gehouden. Hoedanige dranken nogtans (gelyk men, vooral ontrent de artseny, en levens wyze, geen algemeene regels kan voorschryven, welke voor allen even heilzaam zyn) ten minsten aan veelen, minder gezond zyn dan zuiver water, vooral om 't wezenlyke, of veeltyds volgende misbruik. iii. Het water word nog by de aller- | |
[pagina 23]
| |
ervarendste Artsen, met zekere bepaling van personen, en hunne verscheide gesteltenis, voor den gezondsten drank gehouden. En dat wel koud, en raauw: Vander Heiden de aqua frigida. Indien het namelyk regenwater, of ligt, doorschynende, en smakeloos water is. Zie M. Smit, verhandeling der genezende kragten van 't regenwater, die zegt: dat hy van zyn 30 tot zyn 74 jaar daar ondervinding van genomen heeft. Of, indien het zuiver, klaar, en uit een loopende rivier te bekomen zy: Maar, indien het eerste niet te krygen zy, of indien het met insecten, en der zelver eitjes mogt vermengd schynen, word het zelve verbeterd, met, en naa een weinig gekookt, en gezonken te zyn. Gelyk dat Ligt der Geneeskunde, en Cieraad van Hollands Hooge Schoole, de alom vermaarde Heer Boerhaave te kennen geeft. Institut. Med. 56. coll. cum 1041. 1042. Zie ook den Engelsen Dr. Manwaving, Leerwyze, of middel, om een volkome gezondheid te genieten, en den Heer Foyer, | |
[pagina 24]
| |
van de koude baden, bl. 424. als ook Dr. Cartis, Proeve van de bewaring, en herstelling van de gezondheid, en Dr. G. Cheyne, Proeve om gezond, en lang te leven. En die lust heeft te zien wat al genezende kragt aan het gebruik van 't water, inzonderheid het koude, in plaats van andere dranken, word toegeschreven; zie de Verhandeling van M. Smit, van de genezende kragten van het regenwater, als ook de Voorrede voor de zelve, en zeker Geschilschrift in de Geneeskunde, in de Schole der geneesoefenaren te Parys, in den jare 1772 voorgesteld, agter de voors. verhandeling gevoegd, bl. 270, enz. alwaar men het gebruik des waters aldus, volgens de vertaaling, hoord verheffen: ‘Schat het water boven allen drank, drinkt 'er 's morgens eenige glazen vol van, 't zy warm, of laauw, zoo als ge wilt; het brengt, om zoo te spreken, de gezondheid in 't lighaam 't mengd de overblyfzelen van de vertering van den voorgaanden dag, het veroorzaakt afgang, doet waterlozen, zuiverd de | |
[pagina 25]
| |
nieren, en bewaard de vloeibaarheid van het bloed, en andere vogten; 't maakt de gal beter, wekt den honger op, en brengt te weeg, dat de vertering beter gaat, de ingewanden verrigten hun werk zonder ongemak, zonder ontroering, zonder brand; het lighaam word beter, en vlugger tot den arbeid; de werkingen van de ziel werken netter, en op een volkomener wyze; eindelyk, het verdryft alles wat de pestagtige verdorventheid kan veroorzaken, bl. 230.’ ‘Bedien u ook in u maaltyden van water tot een gewone drank, het zy kout, laauw, of heet, volgens de gewoonte, en 't jaargety, enz.’ Aanmerkelyk is het zeggen van den Grieksen Digter Menander: ‘Wat is 'er, dat de mensen mogen begeren, als alleen deze twee zaken, namentlyk de koornvrugt, en waterdrank? Welke beide altoos gereed, voor de hand, en voedzam zyn.’ iv. Dat warme dranken, by geen dieren, dan alleen by den mens, gebruikt, | |
[pagina 26]
| |
onnatuurlyk zyn, oordeelde Plinius met deze woorden: Notandum nulum aliud animal (praeter hominem scilicet) calidos potus sequi: ideoque non esse naturales. Dat de Romeinen niet alleen koud water gebruikt, maar ook het warm water voor lekkerny genuttigd hebben, kan uit Juvenalis, Martialis, Seneca, Paulus den Regtsgeleerden, en Varro bewezen worden. Plautus maakt gewag van Thermopolia, plaatsen daar men warm water verkogt, en drinken liet. Waar van breeder handeld de zeer geleerde Justus Lipsius. Electorum libr. I. c. IV. alwaar hy ook onderzoekt, of dit water zuiver, of met iet vermengd geweest zy. v.. Aangaande den drank der oude Batavieren, en in 't byzonder van de Zeeuwen, getuigen de Kronyken aldus: ‘En zy dronken meest op 't platte land, als veele geleerden van Zeeland beschryven, niet dan borne Ga naar voetnoot1, ofte welle, | |
[pagina 27]
| |
dat is, schoon water Ga naar voetnoot2, dat men uit putten, ofte graften haalde. Men plagt in Zeeland, in oude tyden, luttel biers te drinken, eer men het kogge-schepen uit Holland in Zeeland kwam. En die rykste van den Lande, die in de land-steden woonden, laafden haren dorst, en hare drank was vogtigheid van gerste, en haver, gezoden met schoon vers water. Maar die ryken, die naast de zee woonden, plegen wynten te koopen om te drinken.’ Reigersbergen, Kron van Zeel. l. D. bl. 13. vi. Zulks ze vry wat zweemden naar dat Noordse volk, 't welk Virgilius beschryft. Georg. l. III. v. 376.
Ipsi, in defossis specubus, secura sub alta
Otia agunt terra; congestaque robora totasque
Advolvere focis ulmos, ignique dedere.
Helc noctem ludo ducunt, & pocula laeti
Fermento atque acidis imitantur vitea sorbis.
Talis Hyberboreo septem subjecta trioni
| |
[pagina 28]
| |
Gens effrena virûm Riphaeo tunditur Euro.
Et pecudum fulvis velantur corpora setis.
't Geen de Duitse Virgilius in zyne taal dus naa zong : Dus leeft de Rus gerust, en leeg, in diepe holen
In d'aarde, en brand den eik met stapelen aan kolen,
Legt olmen, ongeklooft, en heel, aan zynen haart.
Hier slyt hy al den nacht met turschen onbezwaart,
En vrolyk, spoelt met bier, en appeldrank de smarte,
En niet met wyn den druk, en zwarigheid van 't harte.
Dit woest, en wild geslacht van menschen houd zig stil
In 't Noorden, daar de wind in 't Oosten, kout, en kil,
Uit woest Rifeesch gebergt komt buldren, en hen quellen,
Die voor den vorst zig kleen met rosse, en ruige vellen. Bl. 100.
vii. Dog hoe verre de nakomelingen van de eenvoudige levens wyze onzer voorouderen in deze Landen zyn afgeweken, kan het zeer fraai gedigt van Josefus Scaliger, aan Janus Dousa, voortyds Heere van Noordwyk, te kennen geven: | |
[pagina 29]
| |
Horrea triticeae rumpunt hic frugis acervi,
Pascuus hic tamen est, non Cerealis ager.
Hic numerosa meri stipantur dolia cellis.
Quae vineta colat nulla putator habet, &c.
Hic mediis habitamus aquis, quis credere possit ?
Et tamen hic nullae, Dousa, bibuntur aquoe.
Waar van de zin hier op uit komt : De korenzolder buigt door opgehoopten last,
Daar echter in ons Land meest gras, minst koren wast.
Men stuwd een zee van wyn in kelders, vol van voeders,
En heeft nog wyndruif hier, nog pers, nog wyngaard-hoeders.
Men woond in 't midden van het water, zonder zinken;
En nogtans, Douza, ziet men hier geen water drinken.
p. van der schelling.
Maar of de zelve Digter, indien hy wat later, na dat het gebruik van de Koffy, en Thee in deze landen zoo algemeen ingevoerd is, geleefd had, de zelve taal, en in even ruimen zin, zoude gevoerd hebben, schynt vry bedenkelyk. viii. Het zy dat men het aan de uitwerksels van de voornoemde verhandelin- | |
[pagina 30]
| |
gen, wegens het nut, en de genezende kragt van het koude water, of aan de ondervinding daar op gevolgd, of aan beide hebbe toe te schryven; dit is zeker, dat sedert weinige jaaren het gebruik van het koud water, hier voor beschreven, by sommigen werd aangewend, en ingevoerd, niet alleen in Engeland, maar de Nederlanden, en in 't byzonder Holland: En niet alleen by zulken, die daar door hunne gewone meeniguldige teugen wyns eenigzins tragten te temperen, maar ook by zoodanigen, die geenen, of luttel wyns gebruiken. En vind men luiden, zelfs van zeer hooge jaren, die, volgens hunne byzondere ondervinding, verzekeren, dat ze by het gewoone dagelyks gebruik van een glas des voors. kouden waters, vooral 's morgens, en 's avonds genomen, veel baat gevonden hebben. ix. Egter diend altoos in acht genomen te worden, 't geen hier reets is aangemerkt. |
|