Nederlands displegtigheden. Eerste deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[Folio **1r]
| |
Voorreden van den uitgever der Nederlandse dis-plegtigheden.I. Gelyk het nut, en volstrekt noodig is kennis te hebben van de gewoontens, manieren, en plegtigheden, in ons Vaderland, en onder onze Tydgenooten, gebruikelyk; zoo is het zelfs nut, en noodig te kennen de Gebruiken en Zeden onzer Voorouderen. De onkunde van de Zeden, en Manieren onzer Medeburgeren zouw zoo aanstootelyk als bespottelyk zyn by Land-, en Tyd-genooten; en wat vreemder, en ongerymder, dan een vreemdeling in zyn eige Vaderland? En de wetenschap der gewoontens, en gebruiken der Voorouderen, is zoo nut, en noodig tot opheldering der Geschiede- | |
[Folio **1v]
| |
nissen, als tot het regte begrip der Oude Lands Regten, Wetten, Voorregten, Keuren, enz. Algemeene gebruiken, en gewoontens van een Volk veranderen als in wetten Ga naar voetnoot1, die zonder schade, of schande, en boete, of opspraak, niet konnen verwaarloost worden. De beschrevene Gedenk-, en Jaar-boeken melden de feiten, en onderstellen gemeenelyk, zoo wel als de Vaderlandse Wetten en Keuren, de kennis van de gewoontens, zeden, en gebruiken dier betrekkelyke tyden, waar in de verhaalde feiten zyn gebeurd. Welke gewoontens de Lands wetten genoegzaam nooit, en de Historien zelden, en dan nog kortelyk, | |
[Folio **2r]
| |
beschryven, om den draad der aaneenschakelinge niet, of zoo weinig als doenlyk is, te breken; Wie zal nu de oude Historien, en Vaderlandse wetten, welke niet zelden de oude gewoontens aanroeren, in dit opzigt wel verstaan, die onkundig is van de gebruiken, en manieren der Voorouderen? II. En hoe zal men daar nette, en behoorelyke kennis van krygen, ten zy de gewoontens der Land-, en Tyd-genooten, niet alleen ten dienste der Uitheemsen, en overkomende Vreemdelingen, maar ook vooral der Vaderlandse, en andere Nakomelingen, omstandig beschreven zyn, of worden? III. Dog hoe nut en noodig zoodaanige beschryvingen zyn mogen, zoo leerde de ervarenis, dat gewoontens, manieren, en plegtigheden van Land-, en Tyd-genooten in schrift te stellen, meestal by | |
[Folio **2v]
| |
Land-, en Tyd-genooten versloft, en verzuimd was. En mogelyk, om dat het zelve hen onnut, of onnoodig scheen: Terwyl de in gebruik zynde gewoontens dagelyks te zien, en bekend, of kennelyk zyn: En die in ongebruik waren geraakt, hen niet toeschenen te pas te zullen komen aan de Tydgenooten; en nog genoeg in geheugenisse, om aan de nakomelingen te worden overgeleverd. IV. Maar deze geheugenis allengskens uitgewist, en de kennis der oude gebruiken ongemeen, en in veele omstandigheden twyfelagtig, of duister geworden zynde, dan wierd men doorgaans door ondervindinge de nutheid, en noodzakelykheid van zoodanige beschryvinge en kennisse van de oude gebruiken der Voorouderen eerst regt gewaar, en begonnen meestal de nakome- | |
[Folio **3r]
| |
lingen met moeite te laat, 't geen de Voorouders gemakkelyk op zyn tyd hadden konnen volbrengen. V. Zoodaanige Beschryvingen nu, niet alleen van de gewoontens der Ouder Vaderlanderen, maar ook van andere Uitheemse, en zelfs thans verstrooide volken, werden daarom niet alleen niet gering, maar zelfs den aandagt, en moeite der Geleerden waardig gekeurd; en vond men 'er onder de Geleerden die daar van hun voornaamste werk maakten. 't Zal niet noodig zyn hier te spreken van de zeden, wetten, en plegtigheden der Volken van Afrika, Asia, en Europa, weleer door eenen Johannes Boemus Aubanus Ga naar voetnoot2 | |
[Folio **3v]
| |
Damianus van der Goes Ga naar voetnoot3, en Josefus Scaliger Ga naar voetnoot4, nog die der Jooden, door Leo de Modene, in 't Italiaans, door Buxtorf Ga naar voetnoot5, Spencer Ga naar voetnoot6, Sigonius Ga naar voetnoot7, Cunaeus Ga naar voetnoot8, in 't Latyn, door Godwin, in 't Engels, door Goeree in 't Nederduits, enz. nog die der Germanen, en Duitsen, door Tacitus, en in later tyd, door Cluverius; nog die der Grieken, en Romeinen in vroeger, en laater tyden, door ontelbaare pennen in veelerlei taalen beschreven. En wat behelzen de meeste reisbeschryvingen, in 't byzonder van eenen Della | |
[Folio **4r]
| |
Valla, di Barthema, Litgouw, Hennepin, de Bourges, Melton, Denys, Van Berkel, Struis, Nieuhof, Dapper, Sceffer, Burnet, Dampier, Salmon, Fiteau, Kemfer, Labat, en van ontelbaare anderen meer; wat behelzen die anders voor een groot deel dan de gewoontens, en gebruiken der Volken van de weereld? En wat soort van schriften zag men doorgaan met meerder graagte ontfangen, en met aangenaamer smaak doorlezen? VI. Jaa hoe veele geleerde Schryvers maakten alleen hun werk van de gewoontens van eenige Volken ontrent eene zaak in 't byzonder te onderzoeken, en, (om daar van hier alleen een voorbeeld by te brengen) van de zeden, manieren, en plegtigheden, by deze en gene Volken, in het nemen van spys en drank, en het houden van hune maaltyden, en gastmaa- | |
[Folio **4v]
| |
len, en het doen van eenige groetinge, heilwensen, of andere betuigingen, onder het drinken gebruikelyk, in 't byzonder naaukeurig te beschryven? Voor den tyd van Athenaeus, of voor den tyd van Marcus Aurelius, in welken hy leefde, dat is voor, en in de IIde eeuw na Kristus geboorte, hadden over de Displegtigheden der Oude Volken al geschreven Timachias Rhodius elf, en mogelyk meer boeken, in gedigt; vorder Numedius Herakleotes, Matraeas Pitanaeus, Paradus, Hegemon, enz. volgens getuigenis van den gemelden Athenaeus Ga naar voetnoot9, die zelfs 15 boeken schreef over diergelyke stoffe Ga naar voetnoot10. En mag men, zonder vergrootende manier van spreken zeggen, dat het ge- | |
[Folio **5r]
| |
tal der genen, die hier in hun spoor volgden, ontelbaar zyn. Om alleen van weinigen in laater tyden, en dat van eene Taal, de Latynsche, te reppen; Over de gewoontens der oude Volken, en in 't byzonder der Grieken en Romeinen, en van hunne maaltyden, en gastmaalen, hebben met opzet in het Latyn geschreven Job. Wilh. Stuckius, Robertellus, Berneggerus, P. Ciacconius, F. Ursinus, Bulengerus; en kortelyk, Alexander Neapolitanus, J. Lipsius, J. Rosinus, Hieronymus Mercurialis, Henr. Knippingius, enz. VII. En wat wonder is het (indien geleerden, zulks der moeite waardig agtende, hun werk, en de lezers hun vermaak vonden in de Beschryvingen van de gewoontens der Volken in 't algemeen) dat zy beide ook het zelve zogten, en von- | |
[Folio **5v]
| |
den in de verscheide gebruiken der Displegtigheden in 't byzonder. Zoo nut, noodig, en onvermydelyk als het vermaak is, dat de alwyze Schepper geheght heeft aan het nemen van het voedsel, op dat de levendige schepsels niet zouden nalaten voor hun onderhoud te zorgen en zoo nut, noodig, en onvermydelyk als zekere gezelschappen zyn voor een mens, dien onder alle de schepsels vooral de gezelligheid eigen is: zoo nut, noodig, en onvermydelyk wierden altoos gehouden zekere maaltyden, en gastmaalen, en het redelyk, en geoorloofd vermaak dat daar aan geheght is, niet alleen voor byzondere huisgezinnen, en bloedverwanten, maar ook voor de burgerlyke, en menselyke Maatschappye; en word hier het vermaak, de vreugde, en het onderling genoege vermeerderd, naar maate van den toevloed der andere omstandigheden. | |
[Folio **6r]
| |
De. H. Geest daarom, staamelende met den mens in 't beschryven van de eeuwige gelukzaligheid, ontleend daarvan spreekwyzen en gelykenissen, en verbeeld dezelve als een Gastmaal, te weten van het heiligste, gelukkigste, en heerlykste gezelschap, in de volmaaktste plaats, in den besten overvloed, zonder vreeze van verstoring, onlust, walging, of einde. Hy noemd dezelve gelukzaligheid een maaltyd, Avondmaal, de Bruiloft des Lams, een aanlegging met Abraham, Isaak en Jakob, enz. En wie zal dan zonder eenig vermaak beschryven, of overwegen, en lezen de byzondere gewoontens, en gebruiken der Volken ontrent zaaken, waar mede zoo veel tyds doorgebragt, en waar in zoo groot en algemeen een vermaak gesteld, en genoten werd in dit leven? | |
[Folio **6v]
| |
VIII. Dog, gelyk men in de Nederlanden wel vind Beschryvingen der zeden, en gewoontens van andere Volken, zoo oude als hedendaagse, zoo vind men 'er de oude gebruiken, en manieren van Nederduitsland zelfs, nog niet dan by stukken en deelen, en bynaa niets van dis-plegtigheden der oude Volken, en vooral der oude Voorvaderen, in 't byzonder met opzet beschreven. IX. Dit bewoog mynen Schoonvader Van Alkemade voor zeer veele jaaren, om 't geen hem aangaande de gewoontens, en gebruiken der Oude Batavieren in 't algemeen, en byzonder ontrent hunne maaltyden, en vooral hunne drinkplegtigheden merkwaardig voorkwam, nu, en dan aan te teekenen, en te verzamelen. En vorders om voor ontrent 25 jaaren geleden, iet aangaande de lestgemelde gebruiken te ontwer- | |
[Folio **7r]
| |
pen, onder den titel van Het tweede deel van het Ceremonieel, handelende van het drinken der Gezondheid onder de Princen, en Edelen deezer Landen gebruikelyk. Ziende dit ontwerp van een tweede Deel op zeker eerste Deel van het Ceremonieel, te weten het Ceremonieel der Begraafenisse der Batavieren, sedert voltooid, en reeds uitgegeven in 't jaar 1713, te Delft. Dog strekte deze verzameling van een beraamd tweede deel van 't Ceremonieel, voornaamelyk voor zyn eigen geheugenis, vermaak, en byzonder gebruik, en geenszins om zoodaanig een ontwerp in 't ligt te geven; En heeft hy ook naderhand, hoewel des dikwils verzogt zynde, tot de voltooijing zig nooit konnen verledigen. Dog eindelyk, door aanhouding van wylen den Schoonvader van den Drukker van dit | |
[Folio **7v]
| |
Werkje hem voor ontrent 10 jaaren eenige toezegging, onder voorwaarde, indien zyn tyd zulks toeliet, en dit ontwerp in staat van uitgaave konde gebragt worden, ontglipt zynde, en naa verloop van eenige jaaren het zelve ontwerp my ten dien einde ter hand gesteld zynde om te overzien, heb ik, op 't verzoek van den zelven mynen welgemelden Vader doorgaans, nevens eenige aanmerkingen, het myne daar by gevoegd: waar door het Werkje in diervoege uitdydde, dat het een nieuw bestek, orde, en verdeeling vereiste. Van welke vermeerdering, orde, en verdeeling ik den Lezer reden te geven heb. X. Wat de verandering in orde, en verdeeling, by my in 't voors. ontwerp gemaakt, belangt, ik bemerkte, dat het gene dus ontworpen, en door elkanderen verhandeld was, ordeshalven in driederlei | |
[Folio **8r]
| |
deelen zouw konnen verdeeld worden. I. In zaaken, die betroffen eigenlyk de Dis-plegtigheden, of de gebruiken ontrent de gastmaalen in Nederland. II. Voorts in zaaken, die betroffen de gebruiken, en de gewoontens van drinken, het drinken der gezondheden, en van andere Drink-betuigingen. III. En eindelyk, in eenige hier en daar, dog kortelyk, verspreide zedelyke, Regt- en Staatkundige aanmerkingen over het misbruik der maaltyden, en gezondheids-dronken, de drinkdwang, en zuiptiranny, de schandelyke en schadelyke gevolgen der brasserye, en dronkenschap in Nederland, en den lof, en het nut der matigheit, en diergelyke zaaken meer, hier en daar in 't Ontwerp aangeroerd. En dewyl deeze stoffen, door het geen ik 'er had bygevoegd, eene verschikking noo- | |
[Folio **8v]
| |
dig hadden, heb ik dezelve in de voors. driederlei soorten onderscheiden, en afgezonderd, en tot drie byzondere deelen geschikt: en alleen voor als nog de twee eerste afgehandeld, gelyk ik ze althans, in twee byzondere deelen verdeeld, uitgeef. Latende de stoffen, geschikt tot een derde deel, over tot een bekwaamer tyd, dan my tot nog toe mogte gebeuren, om dezelve, naa byvoeging van eenige andere Zedekundige, als ook Regt-, en Staat-kundige aanmerkingen, in orde te stellen, en te voltooijen, en mogelyk, zoo het de tyd van Uitspanning toelaat, uit te geven. In de eerste hoofdstukken gesproken hebbende van de spys en drank der oudste volken, in 't byzonder der Duitsen en Batavieren, heb ik de maaltyden verdeeld, naar de persoonen, die dezelve aanregten, in Byzondere, en Openbaare, en de | |
[Folio ***1r]
| |
Openbaare in Kerkelyke, en Weereldlyke. Dog dewyl ik in 't eerste Deel van dit Werkje, Kap. IX. bl. 96. breeder gewag gemaakt heb van deze Verdeeling, en aangetoond hoedaanige gastmaalen onder die Byzondere, en Openbaare werden begrepen, zoo zal ik dit hier niet herhaalen. Van de verscheide betuigingen met plegtig eten, en drinken, weleer te kennen gegeven, en bevestigd; en van de verscheide manieren van voordrinken; en de verscheide betuigingen, door, met, en onder het plegtig drinken, ter eere van goden, halve goden, helden, en anderen; en zelfs ter eere van de Godheid, den Heiland, 's Heilands Moeder, de Triniteit, Engelen, afgestorve Heiligen, overlede, en levende Vorsten, Helden, bloedverwanten, en vrinden; onder Heidenen, en Kristenen eertyds gedaan; en by- | |
[Folio ***1v]
| |
zonder van het drinken der Gezondheden van heil, en vrindschap, St. Geerte Minne; en andere drinkbetuigingen; en van de oudheid, en oorspronk dezer gewoontens, word volgens myne voors. Verschikking hier in een Tweede Deel afzonderlyk gesproken: als aldaar word te kennen gegeven K. I. zynde in het gemelde eerste Ontwerp de plegtigheden der drinkbetuigingen onder die der Maaltyden, en dus de Dis-, en Drink-plegtigheden der Batavieren door elkanderen verhandeld. En nademaal de rang der Disgenooten niet alleen betrekkelyk is tot de gastmaalen, maar ook tot het drinken der Gezondheden, heb ik de beschryving dezes Rangs, na het vertoonen der Drinkbetuigingen, in het IIde Deel laten volgen, Kap. XX. enz. en dat met betrekking zoo wel tot de Publike als partikuliere Gastmaalen: | |
[Folio ***2r]
| |
als mede de beschryving, en afbeeldingen eeniger drinkvaaten, in Nederland gebruikelyk, en vermaard. Dog dewyl dit alles in 't breede duidelyker vertoond is in den Korten Inhoud der voors. beide Deelen, voor het Werk gesteld, zoo word de Lezer kortheidshalven derwaarts gewezen; die daar uit de stoffen derzelver schikking, en orde, en zelfs de redenen van dien, ligt zal konnen gewaar worden. IX. En wat vorder aangaat de reden van die gemelde vermeerdering van dit Werkje by my gemaakt, deze bestond hier in: Dat de Auteur, ter zaake voors. zig geen vast bestek in zyne aanteekeningen, en zyn voors. Ontwerp, op verscheide tyden geschreven, en vermeerderd, hebbende gemaakt, in dit stuk wel meest zig tragtte te bepaalen binnen de plegtigheden der ou- | |
[Folio ***2v]
| |
de Batavieren, in het drinken van heil, en gezondheden gebruikelyk, maar egter hier en daar sprak van deze en gene plegtigheden, in hunne maaltyden, en gastmaalen gepleegd, als ook van zulke, die in laater tyden in Batavie zyn in gebruik gekomen, en zelfs hier en daar van die der andere Volken; en dat men oordeelde, dat men in diergelyke Verhandelingen overal, zoo veel doenelyk waar, behoorde de eenparigheid te betragten. Ik heb dienvolgens gepoogd het bestek wat uit te breiden, en niet alleen te spreken van de drink-, maar eet-plegtigheden der oude Batavieren, en die gene, die hen in hunne landpaalen zyn opgevolgd, en zelfs van hunne nabuuren in de Nederlandse Provincien, ten minste voor zoo veel ik desaangaande bescheiden heb konnen naspooren; waarom ik my ten dien | |
[Folio ***3r]
| |
zelven einde onder andere, bediend heb van verscheide oude Handschriften, en geschreve Keuren, en Privilegien: en het voors. Ontwerp sedert deze vermeerdering een anderen Titel, en den naam gegeven heb van Nederlands Dis-plegtigheden, als behelzende de gebruiken, en plegtigheden in Maaltyden, Gastmaalen, en Gezelschappen, aan den dis, onder groot en klein, Vorsten, en onderdaanen, den Adel, en andere ingezetenen van Batavie, en andere Deelen van Nederland, in vroeger, en laater tyden gebruikelyk. En, gelyk het niet alleen vermaakelyk is te weten de gebruiken der Voorouderen, maar ook den oorsprongk der zelve, zoo heb ik ook deze, ten opzigte van de samen-etingen, maaltyden, en gastmaalen; als ook ten opzigte van de betuigingen onder, en met het drinken; en van het drin- | |
[Folio ***3v]
| |
ken der gezondheden, onder Kristenen, en Heidenen, tragten na te spooren. Vorder heb ik niet op een enkelde plaats, of hier en daar, maar doorgaans kortelyk getragt aan te teekenen de Gewoontens, en Dis-plegtigheden der Noordse Volken, als ook die der Oosterse, en andere oude volken, zoo Heidenen, en Joden, als Kristenen; om daar uit te konnen zien, of, en hoe onze disgebruiken daar van konnen gesprooten, of daar mede overeen komende, of daar van afwykende zyn. Wyders poogde ik myne gemelde aanteekeningen, en vermeerderingen, en het Ontwerp van den Auteur, onder zekere hoofddeelen in orde, en veele myner aanteekeningen, tot vermindering der zelve, in den tekst, en overal den Korten Inhoud, zelfs der Aanteekeningen, voor de hoofd- | |
[Folio ***4r]
| |
stukken te brengen: als ook veele hoofdstukken van het myne, om grooter Aanteekeningen te vermyden, in het Werk tussen te voegen. Gelyk de Lezer met eenen opslag in den Korten Inhoud der Hoofdpunten van beide de Deelen van dit Werkje, voor het eerste Deel gesteld, zal konnen gewaar worden; alzoo de Korte Inhoud dier Hoofdstukken, welke door my geheel opgesteld, en in het Werk gevoegd zyn, door 2 haakjes [ ] aldus ingesloten, en daar van de andere hoofdpunten onderscheiden is. Dus komt derhalven dit Werkje van zyn eerste Ontwerp geheel veranderd, en meer dan de helft vermeerderd te voorschyn. Egter heb ik het eerstgemelde Ontwerp van den Auteur, hoewel verplaatst, en onder hoofddeelen gebragt, zoo veel doenelyk scheen, in zyn geheel gelaaten, en ten dien einde, niet alleen | |
[Folio ***4v]
| |
de gemelde geheele hoofdstukken, door my opgesteld, en in 't Werk gevoegd, maar 't geen vorder van myn werk is, en in den tekst hier en-daar tussen gevoegd, met zulke haakskens [ ] ingesloten, of door kleiner letter, buiten, of onder den tekst, by manier van aanteekeningen, van het werk van myn voornoemden Schoonvader doorgaans onderscheiden. Egter is het zyne zoo niet in 't geheel gebleven, of daar in is ook wel eenige verandering van schryfstyl, en spelling, hoewel met zyne bewilliging, en overgaaf gemaakt. Voor 't Werk heb ik den Korten Inhoud van yder Hoofdstuk der beide Deelen, voor yder Hoofdstuk byzonder zynen korten inhoud, en agter de twee Deelen een Register, of Bladwyzer dier beide Deelen, opgemaakt, en ter nedergesteld. | |
[Folio ***5r]
| |
Eindelyk heb ik 'er bygevoegd de afbeelding van eenige vermaarde drinkvaaten, waar onder eenige nooit dus te voorschyn gebragt, den naauwkeurigen niet onaangenaam zyn konnen; mitsgaders een Titelprent, verbeeldende Nederland aan den Dis, met betrekking tot verscheide tyden, voor de Graaven in den Batavier, in 't verschiet aan zynen Driestal spyzende; en onder de Graaven van den vroegen, en laatsten tyd, gelyk zulks de kleeding, en andere omstandigheden kan te kennen geven; terwyl de voors. Drinkvaten aldaar in 't klein vertoond worden op den pyler. Dog dewyl in een Gedigt, hier voor dit Werkje geplaatst, daar van breeder Uitlegging gedaan is, wyz ik den Lezer dewaarts: vind hy in die Uitlegginge wederom de Uitlegging van verscheide oude Nederduitse woorden noodig; hy denke, | |
[Folio ***5v]
| |
dat men de oude Gebruiken zullende beschryven de zaaken by hunne regte oude naamen diende te noemen; en dat die hier in niet bedreven, en egter weetgierig is, genoegzaam in dit Werkje, en, des nood, elders de beteekenis dezer woorden en zaaken zal ontdekken konnen. En is dit Werkje, op dat het bekwamelyk by andere, reeds uitgegeven, konde gevoegd worden, aangelegd op het zelve formaat als het Kampregt, in 't jaar 1702, en eerder 1699, en Jonker Frans 'en Oorlog 1724, door mynen gemelden Schoonvader K. van Alkemade; en inzonderheid op het zelve formaat als Holland Tiend-regt door my 1727, in 't ligt gegeven, als wanneer ik teffens voornemens was deze zelve Dis-plegtigheden, door my toen reeds tot den druk vervaardigd, voor den dag te brengen, en | |
[Folio ***6r]
| |
ook vervolgens zoude uitgegeven hebben, ten zy de Beschryving van de Stad Briel, en den Lande van Voorn, daar ik sedert de hand aan leende, my dit werk wat hadden doen uitstellen. XII. Dog terwyl ik de Lezers op deze onze Nederlandse Dis-plegtigheden noodig, stel ik ons geen beter, dan het algemeene lot der Gastwaarden voor; wetende dat het bezwaarlyk, jaa genoegzaam onmogelyk is allen lezeren, al zoo wel als allen gasten, het van passe te maken: terwyl de gesteltenis der werktuigen en de zinnen, en smaaken zoo zeer verscheide zyn; gelyk Horatius Ga naar voetnoot11 al in zynen tyd heeft aangemerkt: Tres mihi Convivae prope dissentire videntur, | |
[Folio ***6v]
| |
Quod petis id sane invisum, acidumque duobus. door iemant dus gevolgd: 't Schynt dat myn gasten meest van smaak, en zin verschillen,
Vermits zy alle schier byzondre spyzen willen,
d'een zuur, en d'ander zoet, die vlees, en deeze vis,
Doo dat het voor een waard niet wel te raaden is
Wat dat hy schaffen zal, en wat hy niet zal schaffen.
Zoo waar is ook het zeggen van Persius: Velle suum cuique est, nec voto vivitur uno. d.i. Elk leeft naar zynen wil, en wens,
De zin is 't leven van een mens.
XIII. Egter zy 't ons geoorlofd eenig vooroordeel, of verkeerde denkbeelden, die door misduidinge uit deze stoffen, en den uitgaaf van dit Werkje mogten ontstaan, te voorkomen, of te benemen. Men volgd veeltyds het oude zeggen: Laudibus arguitur vini vinosus Homerus, | |
[Folio ***7r]
| |
Want aldus besloot men eertyds uit den lof, die Homeer aan den wyn gaf, dat hy daar toe genegen waar. Maar dat nog het een, nog het ander hier kan te pas komen, weten genoeg, dien 't gedrag, en de levenswys der Schryveren regt bekend is. En zal men uit de stoffen geen vooroordeel vellen tegen de Schryvers, nog hen daarom verdenken van geneigdheid tot slempery, of dronkenschap. Want ging dit ook door, dan zouw Accius wreed, Terentius, een slampamper, en zy alle helden moeten zyn die heldendaaden beschryven:
Accius esset atrox, conviva Terentius esset,
Essent pugnaces qui fera bella canunt Ga naar voetnoot12.
De Schryvers konnen hier, onberoemd gesproken, met waarheid zeggen:
Vita soluta meo non facit ingenio.
Me juvat in pricis positum pallescere chartis,
Et variis animum pascere ab historiis, &c.
| |
[Folio ***7v]
| |
Dat is naar myne overzetting: Geen onbegondenheid kan ons vernuft bekooren,
't Lust ons 't aloude Volk uit d'Oudheid naar te spooren,
En onzen geeft te voên met veelerlei Geschicht.
XIV. Niemant denke derhalven, dat we, de gebruiken van ons Land beschryvende, de misbruiken zouden toestemmen: we willen, met het eenvoudig verhaalen der gewoontens, en plegtigheden, als ook des rangs, aan den Dis gebruikelyk, geenszins zeggen hoe het behoord, nog ons, immers inzonderheid voor als nog, in een onderzoek over de redelykheid, welvoegelykheid, en betaamelykheid eeniger gebruiken inlaaten; maar alleen hoe wy uit bescheiden, en berigten hebben konnen bespeuren, dat dezelve waargenomen zyn, of worden, onverminderd yders beter bescheid, meening, en regt; en zonder daar in te willen zyn behaald; waar van we | |
[Folio ***8r]
| |
uitdrukkelyk voorbetuiging doen by deezen. Had het ons de tyd toegelaaten, we zouden in een byzondere volgende Verhandeling de voorgemelde stof, bekwaam tot een derde Deel, verhandeld, en eenige Staat-Zede-kundige, en Regtsgeleerde aanmerkingen, over Nederlands Dis-plegtigheden gemaakt, teffens uitgegeven, en dus het gebruik van het misbruik klaarder onderscheiden, en het eerste geloofd en geroemd, en het andere gelaakt hebben. XV. Wil iemant ondertussen in de beschryving dezer gebruiken op de kwaadt voorbeelden der misbruiken staroogen, en blindeling in alles de mode, en gewoonte volgen; die kan dat even ligt doen zonder diergelyke beschryving; en heeft zyn eige misbruik niemant dan zig zelven te wyten; en te denken, dat zelfs de allerbeste | |
[Folio ***8v]
| |
zaaken, en schriften, regt tegen het oogmerk der Schryveren, tot de allerbooste eindens konnen misbruikt worden: 't welk de Romeinse Digter (of, en hoe ver hy zulks met waarheid, ten opzigte van alle zyne digten deed, staat my hier niet te onderzoeken) ten tyde van Keizer Augustus al aanmerkte: Omnia perversas possunt corrumpere mentesGa naar voetnoot13. Dat is: Al wat 'er is kan ligt verkeerde zinnen ergeren,
Zy nemen die, al geeft hen niemant ergernis.
En wat voorwaartsGa naar voetnoot14.
Non tamen idcirco crimen liber omnis habebit;
Nil prodest quod non laedere possit idem.
Igne quid utilius ? Si quis tamen urere tecta
Coeperit, audaces instruit igne manus
Eripit interdum, mode dat medicina salutem:
Quaeque juvet, monstrat, quaeque sit herba nocens.
| |
[Folio ****1r]
| |
Et latro, & catus praecingitur ense viator,
Ille sed infidias, hic sibi portet opem.
Discitur innocuas ut agat facundia causas:
Protegit haec sontes, immeritosque premit.
Sic igitur carmen recta si mente legatur
Constabit nulli posse nocere meum,
Et quiddam vitii quicunque hinc concipit, errat,
Et nimium scriptis abrogat ille meis.
't welk, door my vertaald, hier op uitkomt : Men moet des misbruiks schuld aan yder boek niet geven;
Elk goed heeft ook zyn kwaad; dat nut is kan ook schaên:
Wat doet meer nut dan 't vuur? wat schaad 'er meer in 't leven,
Als maar een booswigt brandt te stigten durft bestaan?
Geneeskunst kort somtyds, en langt de levensdagen,
En staat op 't heilzaam, en op 't schaadlyk kruid wel agt.
Men ziet den roover, en den reizer wapens dragen,
Dog deez' op noodweer slegts, en geene op lift bedagt.
Welsprekendheid, geleerd om voor het Regt te spreken,
Beschermd wel schuldigen, en drukt die 't niet verdiend.
Zoo kan dan ook myn schrift (het zal haast zyn gebleken)
| |
[Folio ****1v]
| |
Zoo 't wel gelezen word, nog vyand schaên, nog vriend.
En die hier uit wil stof tot eenige ondeugd zoeken,
Die wyte dit zig zelv', niet diergelyke boeken.
XVI. Zijn 'er ondertussen die deze beschryving van Nederlands Dis-plegtigheden gaarn nog wat naauwkeuriger, en volmaakter zagen; dien wenschen we, dat zy hunnen wens eerlang mogen genieten: Maar deze denken ondertussen, dat dit Werkje in Nederland iets nieuws; en van beide de Schryveren niet als een ἔργον, of Werk, maar als een πάρεργον, of bywerk, waar van ze zeer dikwils door noodiger bezigheden zyn afgetrokken, behandeld is; en daar en boven, dat diergelyke ondernemingen, hoe gering ook schynende, nooit in den eersten voltooid worden, volgens het zeggen van Cicero: Nihil est simul, & inventum & perfectum; en eindelyk, dat het ligt is by | |
[Folio ****2r]
| |
het uitgevondene iet by te doen, volgens het bekende spreekwoord: Facile est inventis aliquid addere. XVII. Vind men 'er ook die hun werk maaken van de goede eigenschappen te verdonkeren, en alleen te vitten op de gebreken van de schriften van anderen, als wilden ze een schyn geven, dat zy in staat waren van niet alleen iet diergelyks of beters voort te brengen, maar zelfs van altoos die gebreken, by anderen begaan, te konnen vermyden, of vervullen; even eens als waar het zoo ligt te verbeteren als te berispen: terwyl ze met agterhouding van hunnen naam het oordeel over hunne eigen bekwaamheid, of onbekwaamheid, tragten voor te komen; of, bekend geworden, veeltyds toonen, dat ze doorgaans zelfs wezendlyks, nog goeds voortbrengen; ten waare hunne gezogte be- | |
[Folio ****2v]
| |
dillingen, en haarklooveryen dien naam van iet dat wezendlyk goed is verdienden. (Hoedaanig een soort de vermaarde Digter Buchananus Ga naar voetnoot15 zeer levendig afschilderde:
Recteque dicta interpretationibus
Vitiant malignis, omnia in pejus trahunt.
Ipsique somno dediti atque ignaviae,
Vacun laboris, invident laboribus
Aliorum, & omnem collocant operam suam,
Ut deprehendant quod queant reprehendere.
Si quis sit error, antevortunt Lynceo
Visu, notaque perlinunt censoria :
Benedicta surdis auribus praetervolant, &c.)
Zoo mag ik hen aangaande met de woorden van den zelven Digter, daar op volgende, in zekeren zin wel zeggen :
Horum severa supercilia nibil morer,
Tristemque vultus tetrici arrogantiam.
At si quis adsit aestimator candidus,
| |
[Folio ****3r]
| |
Qui puriores promoventi literis
Studeat benignus, & favore sublevet,
Et (quando ab omni parte sincerum nihil
Humana gignit mens) levibus erroribus
Ignoscat; ille fabulam afferimus novam,
Aut potius historiam vetustam interpolem.
En zyn 'er al, die anderen wel berispten, en waanden te verbeteren, die waren wederom de bedillingen van anderen onderworpen. Want hy diend, volgens Cicero Ga naar voetnoot16, wel zonder gebrek en vry van misslagen te zyn, die gereed, en vaardig is om een ander het zyne te zeggen. Zoo ging het in 't byzonder met de Schryvers van de Dis-plegtigheden der Oude Volken, en byzonderlyk der Grieken, en Romeinen; waar van ik 'er reeds eenige genoemd heb, en daar onder Stuckius, Lipsius, Ciacconius, en Bulen- | |
[Folio ****3v]
| |
gerus. Bulengerus berispte de gebreken van de schriften der anderen over deze stoffe: Stuckius had, volgens zyn oordeel, onder zyne Oudheden der Gastmaalen al te veel bywerk gemengd; Lipsius wel net, maar veele zaaken ter loops; en Ciacconius wel fraai, maar meestal niet klaar, nog uitvoerig genoeg geschreven; gebreken, welke hy voornam, in zyne 4 boeken over de Gastmaalen, te verbeteren. Dog, gelyk hy de gebreken van anderen zogt ten toon te stellen, zoo zyn hem door anderen zyne gebreken (en, daar onder, dat hy somtyds noodelooze rediten, en herhaalingen maakt; en verscheide zaaken onder een hoofddeel brengt, die 'er eigentlyk niet, of gevoegelyker onder een ander zouden behooren; dat hy anderen, en voornaamelyk Stuckius te veel nagevolgd heeft, | |
[Folio ****4r]
| |
zonder hem daar eens te noemen; en meer diergelyke fauten en feilen) te last gelegd. Zoo gaat het gemeenelyk: in aliorum vitiis Lyncei sumus, in nostris talpae: d.i. ‘Scherpziende zyn we in de gebreken van anderen, in de onze blinder dan mollen.’Want gelyk iemant by Terentius zegt Ga naar voetnoot17: Ita comparatam esse hominum naturam omnium, ‘'t Is zoo gesteld met alle menschen, dat zy de zaaken van anderen beter inzien, en beoordeelen, dan hunne eigene.’ Wat my belangt, indien 'er ons over de stoffe van Nederlands Dis-plegtigheden eenige Schryvers in eenige Taalen, en byzonder in 't Nederduits waren voorgegaan, ik zouw meer neigen, om 't geen pryselyk | |
[Folio ****4v]
| |
waar in hunne poogingen, en schriften, te verheffen; dan op het gebrekkelyke te vitten: wetende, dat het moeijelijkst is het ys te breken, ligter een goed spoor te volgen dan te maken, en gebreken aan te wyzen dan te vermyden; voornaamelyk daar de vereiste Bescheiden niet altoos, nog zoo spoedig als men wenst, te bekomen zyn: en, dat het in zekere gevallen beter is een ruwe schets, dan, quansuis onder voorwendsel van te wagten naar de voltooijing, en volmaaktheid, niets den Vaderlanderen ten nutte, en vermaak, te leveren. XVIII. Meend iemant, dat mannen, van hoedanigheden als deze Schryvers, hunnen tyd aan natter, en noodiger stoffen, en bezigheden zouden konnen besteden; die kan ook weten, dat dit van hun met 'er daad geschied, en steeds hunne | |
[Folio ****5r]
| |
gewoonte was, en is; en teffens, dat het ook waar is, dat men zig niet altyd alleen aan het volstrekt nutste, en noodigste bezig houd, of bezig houden kan; en, dat andere bezigheden, buiten de allernutste, en noodigste, om dat die minder nutte, en noodige, ja onverschilige en middelmaatige zaaken ten onderwerp hebben, daarom juist niet alle af te keuren zyn; voornaamelyk wanneer men, het zwaarste het zwaarste latende wegen, daar van niet zyn voornaamste, maar een by-werk maakt in uuren van uitspanning; die zekerlyk aan minder nutte, en noodige zaaken konnen; en dus, of veeltyds inledigheid, niet dan al te veel, 'k laat staan ten kwaade, verspild worden: En eindelyk, dat in alle gevallen moet plaats hebben het zeggen, en de raad van PhaedrusGa naar voetnoot18 | |
[Folio ****5v]
| |
Ludus animo debet aliquando dari, Dat is: d'Uitspanning van den geest moet niemant steeds verwerpen,
Die kan 't vernuft, verstompt door blokken, weder scherpen,
En met meer lust, en kragt doen denken dan voorheen.
Of zouw men aan alle konsten, en levenswyzen zeker tydverdryf, spel, en uitspanning gaarne vergunnen; en dezelve alleen aan de Studiën weigeren, en zelfs dan nog, als die Uitspanning haar nut heeft? Daar tegen kantte zig weleer de zoo deftige als geestige Erasmus. Nam quae tandem est iniquitas, cum omni vitae instituto suos lusus concedamus, studiis nullum omnino lusum permittere; maxime si nugae seria ducant, atque ita tractentur ludicra, ut ex his aliquanto plus fugis refe- | |
[Folio ****6r]
| |
rat lector non omnino naris obesae, quam ex quorundam tetricis & splendidis argumentis? ‘Wat is dat voor een ongeregtigheid, zegt hy, dat, daar men aan alle levens staaten hunne spelen, kortswylen, en tydverdryven toestaat, men geene altoos aan de studiën zouw willen toelaaten; voornaamelyk zoo de beuzelingen ernstige zaaken met zig aanvoeren, en het kortswylige zoo verhandeld word, dat een lezer, die niet geheel dom is, te mets daar uit meer vrugts trekke, als uit sommiger droevige, en hoogdravende redenvoeringen? Gelyk (dus vervolgd hy) als byvoorbeeld deze, in een door langen tyd te samengelapte Oratie, of redenvoering, de Rhetorica, of Philosofie pryst, gene den lof van een Prins beschryft, | |
[Folio ****6v]
| |
een ander den oorlog tegens de Turken aanraad, een ander het toekomende voorzegt, en een ander wederom nieuwe verschillen over de geitewol verzind, en op de baan brengt.’ Ut enim nihil nugacuis, quam seria nugatorie tractare, ita nihil festivius, quam ita tractare, nugas, ut nihil minus quam nugatus fuisse videaris. ‘Want (dus besluit hy) gelyk 'er niets beuzelagtiger is dan ernstige zaaken beuzelagtig; zoo is 'er niets geneuchelyker dan beuzelingen zoo te verhandelen, dat ge niet minder schynt dan gebeuzeld te hebben.’ De me quidem aliorum erit judicium. Dus verre ErasmusGa naar voetnoot19 En daar tegen kantte zig zelf in zynen tyd al de Joodse Schryver PhiloGa naar voetnoot20 | |
[Folio ****7r]
| |
toonende, dat aan de wysheid zelfs zekere uitspanning past: ‘Onwyzen (zegt hy) zyn gewoon uitspanning te nemen, om in ongebondenheit te meer te zondigen: maar de wyzen, om gerustheid, en verheuginge te genieten, enz. Waar by komt, dat de wysheid niet hard, nog somber is, overgegeven aan droevige gedagten, maar door een gedurige gerustheid vrolyk, en vervuld met vreugde, en blydschap: waar door ze veeltyds uitberst in geene ongezoute scherts, en boerterijen, nogtans gepaard met ernstige deftigheid: gelyk in een welgestelde, en gematigde lier, strydige toonen tot eene melodie, of zoetluidendheid overeenstemmen.’ XIX. En in zoodaanige Uitspanningen zag men daarom veele geleerde, en voortreffelyke mannen, die zoo uit hoofden | |
[Folio ****7v]
| |
van hunne Ampten, als anderszins, gewoon waren hunnen tyd aan nutter, en noodiger zaaken te kost te leggen, verscheide diergelyke, en mogelyk minder nutte werkjes schryven, en te voorschyn brengen. Waar van de voorbeelden oneindig zynde, maar weinige, hier bygebragt, tot een toonsel, of staaltje zullen strekken. Huët, Bisschop van Avranches, door zyn demonstratio Evangelica, en andere ernstiger schriften vermaard, schreef zekere Roman, genaamd Diana de Castro, histoire nouvelle, dat is, Diana van Castro, een nieuwe Geschiedenis, enz. En hy is de eerste Bisschop niet, van wien men iet diergelyks in 't ligt zag. De minnarijen van Theagenes, en Chariclea zyn reeds van de IVde eeuwe, en toegeschreven aan Heliodorus, Bisschop van Tricca. | |
[Folio ****8r]
| |
Achilles Tatius, insgelyks Bisschop, was Auteur der minnaarijen van Clitophon, en Leucippe. F. de Salignac, Abt, en naderhand Aartsbisschop, en Prins van Kamerik, schreef de Gevallen van Telemachus, met verwondering van de weereld gelezen. Om hier niet te spreken van de Samenspraaken, nog den Lof der Zotheid, beschreven door onzen grooten Rotterdamsen Inboorling Erasmus, nog van andere stoffen, by andere Geleerden onder de Ouden, om den geest te vermaaken, in uuren van Uitspanning opgesteld; waar van de gemelde Erasmus veele voorbeelden in zyn Voorreden van zyne Zotheid by een steld, waar mede hy zyn voorbeeld aldus tragt te ontschuldigen: Verum quos argumenti levitas & ludicrum offendit | |
[Folio ****8v]
| |
cogitent velim, non meum hoc exemplum esse, sed idem jam olim a magnis auctoribus factitatum, &c.Ga naar voetnoot21. XX. Zyn 'er des niet tegenstaande sommigen zoo streng, dat ze geenerlei uitspanningen, zelfs geene nutte, nog aan de Studiën in 't byzonder, nog aan eenige oeffeningen in 't algemeen, voor anderen, nog voor zig zelven willen toestaan; en die dit in der daad betragtten; als welke dan hunnen tyd nooit anders besteden dan aan zaaken die allernutst, en noodzaakelykst zyn, zonder zig met eenige tussenpoozen van uitspanning, of geoorlofd vermaak op te houden (Hoedaanigen zoo ze te vinden zyn, zekerlyk een zeer klein getal zullen uitmaaken, en waarschynelyk veel kleiner dan zulk soort zig | |
[Folio *****1r]
| |
zelven zoude verbeelden) zoodaanigen raaden we zelfs af van hunne oogen te wenden naar, of handen te slaan aan diergelyke, en minder nutte By-werkjes, in Uitspanning ontworpen, hoewel den Lezer tot vermaak, en geene onnutte Uitspanning konnende strekken. Maar zyn 'er onder zulk soort van mensen, die, door vooroordeel, of verkeerd begrip, zig dit alleen laten voorstaan, zonder dat ze het inderdaad betragten, of die uit dit voorgeven ydelen roem zoeken; Zoodaanigen, immers zoo ze zig maar zoo verre willen leeren kennen, geven we in bedenken, of ze zig zelfs, en anderen niet misleiden door verkeerde overleggingen? Of het wel waar is, dat zy zig nooit dan met de allerwigtigste, nutste, en noodigste zaaken bezig houden? Of ze nooit uitspanning, en zelfs geen er- | |
[Folio *****1v]
| |
ger dan deeze, neemen? En, zoo ze leezen, of ze altoos het nutste, en noodigste leezen; dan of ze niet een groot deel tyds met het leezen, en overwegen van zulke, en diergelyke middelmaatige, jaa erge zaaken, doorbrengen? En, in alle gevallen, of zy niet een groot deel tyds dagelyks doorbrengen, en onvermydelyk genoodzaakt zyn door te brengen, zelfs met het plegen van diergelyke Plegtigheden, als hier maar alleen verhaald, en beschreven worden? Om niet te reppen van den tyd in het misbruik van Gastmaalen, en Gezondheids-dronken, zoo noodeloos, en onnut, als schaadelyk, en schandelyk, by veelen verkwist. XXI. Zyn 'er, die de Dis-plegtigheden gering, en voor beuzelingen houden, wy spreken die niet tegen, mits dat ze ook bekennen, dat we (als we zoo even aan- | |
[Folio *****2r]
| |
merkten) genoodzaakt zyn tot het bedryven en plegen van zulke beuzelingen ons dagelyks te verledigen: en dat zoodaanige beuzelingen van het nemen van spys, en drank dus onvermydelyk, en zoo noodig zyn, dat we zonder die beuzelingen hier niet blyven konnen 't geen we zyn, dat is, levende schepsels; en dat het natuurlyk is voor een mens begering te zyn om te onderzoeken, en van eene zoete, en aangenaame overweginge, en bespiegelinge, te vernemen, en te weten, hoe zyne medemensen, en hoe verscheide volken, zyne tydgenooten, en zyne voorzaaten, in de maniere, en wyze van het nemen van spyz en drank, en het houden van maaltyden, en dus in de manieren van het onderhouden van hun leven, en in het dagelyks doorbrengen van een deel hunnes tyds met die zoogenaamde, dog zoo noodige beuze- | |
[Folio *****2v]
| |
lingen, altoos zeer veel van elkanderen verschild hebben, en nog verschillen. XXII. Wil vorder iemant het Beschryven deezer beuzelingen noemen difficiles nugae, moeijelyke Beuzelingen, of Beuzelingen der Geleerden; dien konnen we in dit opzigt der moeite ook geen ongelyk geven, als ondervonden hebbende wat werks somtyds aan beuzelingen, en veeltyds meer dan aan wat ernstigs, vast is; en dat Beuzelingen veelal, en ook hier ernstige zaaken met zig sleepen, volgens het oude zeggen, meermaalen gebruikt by Hugo de Groot: Et nugae seria ducunt; en volgens 't geen iemant, zoo ik meen by Terentius, zegt: Fronte exile negotium, & dignum pueris putes, Aggressis labor arduus. | |
[Folio *****3r]
| |
Dat hier op uitkomt: Ten eersten aanzien lyk het ligt, en kinderwerk,
Maar slaat men 't aan, en krygt men 't eens regt onder handen,
Dan valt het mannen zwaar al zyn ze kloek en sterk.
En mag ik derhalven in dit opzigt wel eenigszins gebruik maaken van 't geen Lipsius bekende wegens het schryven van zyne Samenspraak over de regte uitspraak der Latynse Taale: Grammaticum Sacrum ordior, & fio cum Aristophanaeo Socrate ἱερεύς τῶν λεπτοτάτων λήρωνGa naar voetnoot22. Me quidem judice ista nugae: sed tamen difficiles subtilesque nugae, & nugae fortasse utiles. Dog zoodaanig een overweege eens, of deze, en diergelyke beuzelingen, dus behandeld, dat zy de overweging van ern- | |
[Folio *****3v]
| |
stige zaaken met zig leiden, wel t'eenemaal vreemd zyn van de Historien, die doorgaans de Gebruiken der Volken, zoo wel als het gebeurde melden; van de REgtsgeleerdheid, die ten deele in een kennis des onbeschreven Regts Ga naar voetnoot*, en der Koustumen, en Gewoontens bestaat, welke met bepaaling voor Wetten gehouden werden, volgens het Latynse spreekwoord, Lex Regio Ga naar voetnoot23; waar van ons Nederlandsch niet veel verschild, 's Lands wys, 's Lands eer; en eindelyk, van de Staat-, en Zedekunde, die 's Lands Gebruiken, Manieren, en Gewoontens best, en gevoegchelykst poogen te regelen, en beschaaven. Zoodanig een overweege ook vorder eens, hoe veele geleerde, en treffelyke mannen hunnen tyd, niet alleen van Uitspanning, maar genoegzaam geheel, jaa hun | |
[Folio *****4r]
| |
gantse leven in diergelyke, jaa minder nutte bezigheden besteed hebben; naamelyk, in ons te beschryven de manieren, en gewoontens van Volken, die hen vreemd waren, en welk zy nooit gezien hebben, nog hebben konnen zien; van volken, die genoegzaam geheel, of ten deele zyn verstrooid, en verdweenen; en dat nog zulke gewoontens, die honderden van jaaren waaren buiten gebruik geweest. En wyders, hoe veele lezers hunnen arbeid geroemd, en zig daar in vermaakt hebben. En dat, als het nut, en pryzselyk is gehouden in Geleerden zulke, en diergelyke zoogenaamde beuzelingen te beschryven van oude, en zelfs verstrooide volken; of het dan niet meer nut zy de oude Gebruiken van zyn eige volk, en oude Vaderland naar te spooren? Of ligt 'er meer aan gelegen, dat ons beschreven worde, en | |
[Folio *****4v]
| |
wy weeten, hoe Jooden, Grieken, Romeinen, en andere oude Volken, voor eenige eeuwen zyn gekleed, en hoedaanig hunne manier van leven, en van eten en drinken, en maaltyden te houden, zy geweest; dan dat we dit onderzoeken, leeren, en verneemen van onzen eigen Landaart, en onze Voorouderen? En zouw het van groot belang, en nut zyn, dat zelfs nog hedendaags door Hoog-leeraaren gantse boeken geschreven worden, in 't byzonder over de schoenen Ga naar voetnoot24, of kleedingen Ga naar voetnoot25, of de graaven der Hebreen Ga naar voetnoot26, Grieken, Romeinen, of andere oude Volken, over hunne eet-, en | |
[Folio *****5r]
| |
drink-manieren, en plegtigheden, enz. en zouw het in tegendeel van geen belang altoos konnen zyn dit zelve, of iet diergelyks, van zyn eigen Volk te vertoonen ? Zouden zoodaanige Schryvers van de gebruiken, en manieren van vreemde, en verstrooide Volken de toejuiching van allen, geleerde, en ongeleerde, moeten ontfangen; en de andere, alleen om dat ze het zelve doen ontrent hun eigen Volk, Vaderland, en Gemeene best, die nog in wezen zyn, naauwelyks veragting ontgaan, of toelaating (laat staan goedkeuring) verwerven mogen? Dog al genoeg hier van, ne (ut cum Terentio loquar) scopas dissolvere & magno conatu magnas nugas dicere videar: vel ne (ut Lipsii verba Ga naar voetnoot27 | |
[Folio *****5v]
| |
mea faciam) ambitionem appellent, & frivolam in parvis jactantiam. XXIII. Die deze stof te kort verhandeld agt, pooge daar by te voegen 't geen hem denkt daar toe te behooren: en dien we te wydloopig mogten schynen voer ik, ten minsten in een bepaalder zin, te gemoet het zeggen van Cluverius, t'zyner verdediginge, tegen diergelyke oordeelen gesteld in zyn Oud Germanie Ga naar voetnoot28. Quod si cui prolixior fuisse videar; is sciat, tanti fuisse Patriae terrae ac Gentis, innocentia juxta ac fortitudine toto terrarum orbe nobilissimae, antiquitatem altius diligentiusque repetere: quam ab aliis negligere hactenus video, dum externa tantum, | |
[Folio *****6r]
| |
Romana, Graeca, & alia mirantur, & extollunt, suae gloriae atque laudis incuriosi. d.i. ‘Zoo ik iemant te langwylig schyne, die weete dat 'er zoo veel aan vast was om de Oudheid van ons Vaderland, en onze Landsgenooten, door hunne opregtheid, en dapperheid den gantsen aardbodem door vermaard, hooger, en nauwkeuriger van den grond op te haalen: welke Oudheid ik tot nog toe van anderen verwaarloost zie; terwyl zy alleen uitheemse, Romeinse, Griekse, en andere Zaaken hoog agten, en verheffen, onagtzaam, en zorgeloos ten opzigte van hunne eige glori en roem.’ XXIV. Zyn 'er eindelyk, die door enkele kwaadwilligheid vervoerd, alles ten ergsten tragten te duiden, en zelfs | |
[Folio *****6v]
| |
uit bloemen vergift te trekken, die laten we voor 't geen ze zyn, als door geene verdediging, antwoord, nog wederlegginge te verbeteren; en voor zoodanige, als de zelve in de Menselyke Maatschappy moeten aangemerkt, en gehouden worden. XXV. Maar zyn 'er in tegendeel, die op een heusche wyze ons eenige misslagen, of iet ter voltooiijnge van dit Werkje weten aan te wyzen, en te verschaffen, die zyn in staat om ons te verpligten. XXVI. Wat ons belangt (elk heb zyn oordeel vry, en oordeele hier hoe hy wil, of kan) gelyk we overtuigd zyn, dat op diergelyke Poogingen, vooral in uuren van Uitspanning, by bescheidenen, en kundigen geen laster kan hegten; zoo beoogen we hier meê geenen prys, en zyn, in een middelmaatige zaak, zelfs de oordeelen der onkundigen, en onbescheidenen getroost. | |
[Folio *****7r]
| |
Men had te Rome weleer een Tempel ter eere van Minutius, den Afgod der Minutiae, Minutiën, Minutees, of kleinigheden, die men aanriep over alle geringe, en kleine zaaken, werken, en redenvoeringen Ga naar voetnoot29. En sommigen meenen, dat de groote moeite, die men somtyds ondervond, dat vereist wierd tot kleine, en gering schynende, jaa de minste zaaken, aanleiding gegeven hebbe tot het verzinnen, verzieren, en aanroepen dezer verdigtte Godheid; welke geringe zaaken dan somtyds gevolgd wierden van geen geringe glorie, volgens het spreekwoord: In tenui labor, at tenuis non gloria. Dog, gelyk we dit Heidens verdigtsel, en deze Heidense gewoonte, zoo verwerpen we ook de laste stelling dezer spreuke; en | |
[Folio *****7v]
| |
hoewel we niet ontkennen, dat we ondervonden, dat 'er dikwils groote moeite vereist wierd tot kleine zaaken, zoo beoogden we, nog verwagten uit deze moeite eenigen lof, gelyk we zoo even betuigden. Het zal ons genoeg zyn, indien het zoo ten opzigte van de Schryvers als lezers, worde opgenomen als een middelmaatig By-werkje, weleer om ons, gelyk nu den Lezer, in Uitspanning niet t'eenemaal onnut te konnen bezig houden, en teffens te vermaaken. Gebruik het met zulken inzigt ten goede, en vaar wel. p. van der schelling. |
|