De Kaffers aan de zuidkust van Afrika
(1810)–Lodewijk Alberti– Auteursrechtvrij
[pagina 246]
| |
Drie-en-twintigste hoofdstuk.
| |
[pagina 247]
| |
slissende, onwedersprekelijke gronden schijnt te kunnen berusten.
De beschaafde Mensch, afzonderlijk beschouwd, geniet gewisselijk oneindig meer, dan de wilde. Ook dit zelfde geldt omtrent het gezellige leven. Daarentegen, wordt de Wilde door geene streving naar eenig hem onbekend genot gekweld, en juist daarin bestaat zijne gelukkige weltevredenheid, welker bezit elken toestand vervrolijkt. Het is uitgemaakt zeker, dat bevrediging van verlangens den mensch vergenoegt, en dat zonder weltevredenheid zich geene gelukzaligheid laat denken. Hoe minder verlangens, derhalve, door behoefte geboren worden, des te gemakkelijker valt het, die te bevredigen, en daardoor vergenoegd en gelukkig te zijn. Op gelijke wijze zal niemand ontkennen, dat de beschaving eener wilde Natie tevens een aantal nieuwe, voormaals ongekende, behoeften met zich voert; dat de streving naar derzelver voldoening oneindig vermeerderd, en de geruste, gelukkige toestand van ziel daardoor openbaar gestoord wordt. Dus zoude nog de vraag blijven: Of de voordeelen der beschavinge tegen dat verlies genoegzaam zouden opwegen? Ook dan nog zoude de ma- | |
[pagina 248]
| |
nier van beschavinge het oplettendste onderzoek verdienen, ten einde zorgvuldig toe te zien, om aan die Natie, welke men beschaven zal, alleenlijk de voordeelen dier gewigtige verandering te bezorgen, en de nadeelen af te wenden. ‘Breng haar’ (het zijn de woorden van den Heer Degerando,Ga naar voetnoot(*) in zijne aanspraak tot de reizigers, voor welken hij schrijft, die te eeniger tijd de wilde Horden zullen bezoeken,) ‘onze kunsten, maar niet ons bederf; het wetboek onzer zeden, maar niet de voorbeelden onzer ondeugd; onze wetenschappen, maar niet onze leerstellingen, waarover men heviglijk twist; de voordeelen der beschavinge, maar geenszins hare misbruiken: verberg hun zorgvuldig, hoe zeer de menschen onder ons, zelfs in de meest verlichtte landen, el- | |
[pagina 249]
| |
kanderen door geschillen verscheuren, en zich zelven door hunne hartstogten vernielen.’
Bij eene getrouwe opvolging van dit voorschrift zouden de weldaden der beschavinge aan mindere twijfelingen zijn bloot gesteld: en echter staan de uitersten, door den Heer Degerando tegen elkanderen overgesteld, in zulk een naauw verband, dat de mededeeling der voordeelen niet ligtelijk zal kunnen plaats grijpen, zonder dat ook het nadeelige zich te gelijk daarmede vermenge. Ook leert ons de ondervinding, dat soortgelijke bespiegelende grondbeginselen, hoe rechtstreeks zij ter bereikinge van het waare oogmerk schijnen te voeren, dikwerf bij de dadelijke praktijk niet beantwoorden aan de verwachting, en alzoo buiten staat zijn, om den gewonen loop der dingen te veranderen.
In hunnen half wilden toestand, bij het stille herdersleven, gevoelen zich de Kaffers volkomen gelukkig. Uitermate gering is de omvang hunner behoeften, welke zoo ligtelijk bevredigd worden. Overal openbaart zich vrolijkheid en helderheid van geest, als het zekerste bewijs van weltevredenheid. | |
[pagina 250]
| |
Dezen gelukkigen toestand zonder de stelligste overtuiging eener dadelijke verbetering te willen veranderen, zoude welligt, hoe zeer ook met het beste oogmerk geschiedende, eene wreedheid worden. Daarenboven, zoude nog de vraag: Is de beschaving, ten opzigte der Volkplanting en haar zeker bezit, raadzaam of niet? alvorens rijpelijk behooren onderzogt en beslist te worden; want, hoe zeer, bij eene botsing van menschelijk geluk en staatkundig voordeel, het eerste gewisselijk als het zwaarste behoort te gelden, mag toch aan den anderen kant het staatsbelang geenszins ten eenen male worden veronachtzaamd, als waartegen zich alsdan welligt nieuwe en niet min gewigtige bedenkingen zouden laten aanvoeren.
Wanneer nu, na eene naauwkeurigste overweging van alle de gevolgen, die uit de beschaving der Kaffers te wachten zijn, dezelve voor deze Natie zelve heilzaam en voor de Volkplanting onschadelijk was erkend en aangenomen, dan nog zou ik tot wederzijdsch voordeel verlangen, dat deze belangrijke taak, welke met de uiterste omzigtigheid behoort te worden uitgevoerd, althans in geenerlei opzigt wierd toevertrouwd aan zoo genoemde Zendelingen van | |
[pagina 251]
| |
Europeesche Gezelschappen, welke de bekeering der Heidenen tot voorwerp maken hunner bemoeijingen. Zoodanige Personen zijn meestal diep onkundig, uit de laagste Volks-klasse afkomstig en doorgaans godsdienstige dweepers. Zij bezwaren het geheugen hunner Leerlingen met een mengelmoes van onverstaanbare kerkelijke begrippen, zonder zich weinig, of geheel niet, in te laten met het onderwijs van nuttige handwerken en andere bezigheden, voor den toestand hunner Leerlingen noodzakelijk. Ook missen zij over het geheel een genoegzaam duidelijk begrip van waare beschaving, en van de wijze, waarop zij kan en moet worden ingevoerd, of zij zijn dikwerf slecht genoeg, om het zuivere oogmerk opzettelijk tegen te werken, en dus menigmaal gevaarlijker, dan wel nuttig. De handelwijze, echter, der Moravische of Herrnhutsche Zendelingen, ten minste van de zoodanigen, die aan de Kaap de goede Hoop wonen, maakt hieromtrent eene wezenlijke uitzondering, en geeft aan hun eene billijke aanspraak op de medewerking der Regeering.
De Gouverneur, Janssens, maakte, reeds kort na zijne aankomst, het ontwerp tot be- | |
[pagina 252]
| |
schaving der Kaffers, welks uitvoering gewisselijk dat oogmerk zoude hebben bereikt. Jongelingen dier Natie, namelijk, en vooral de Zonen der Opperhoofden, zouden onder opzigt van een bekwaam Man gesteld, door hem zoo wel in het vak van zedekunde, als in dat van verschillende handwerken, bijzonderlijk ten behoeve van den landbouw, onderwezen, en alsdan met den voorraad van alles toegerust, wat ten gebruike dezer handwerken diende, naar hun vaderland worden te rug gezonden. Langs dezen weg, zouden allerlei nuttige kundigheden onder de Kaffers, op eene regelmatige wijze, zijn ingevoerd en uitgebreid, indien slechts een langer verblijf des Gouverneurs aan de Kaap zulks vergund had, en daarbij zoude tevens, zonder iets te wagen, maar in tegendeel met de grootste omzigtigheid, een voordeelige indruk op deze Natie zijn te weeg gebragt. |
|