De Kaffers aan de zuidkust van Afrika
(1810)–Lodewijk Alberti– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
Zeventiende hoofdstuk.
| |
[pagina 168]
| |
sen, in twee of drie afdeelingen, neder. In dit geval worden zoodanige Afdeelingen, waarbij het Opperhoofd zelf zich niet bevindt, door afzonderlijke, daartoe aangestelde, Personen bestuurd. Een Opperhoofd draagt den naam van Inkoossie, beteekenende zoo veel als Heer of Hoofd. Alle Hoofden, die met hunne Horden zekere landstreek bewonen, en alzoo naar die verdeeling zelve min of meer in getal, staan onder een Opperst Hoofd, die al dezen omtrek als zijn grondgebied beschouwt, en daarin eene onbepaalde heerschappij oefent.
Elk Opperhoofd eener Horde benoemt een aantal van Beambten, evenredig aan de bevolking zijner Onderdanen. Hiertoe worden niet zeer jonge, maar bij voorkeur geoefende Personen, vooral van de gegoedste klasse, gekozen. Deze Beambten vormen gezamenlijk zijnen Raad. Gelijk hij zelden een besluit neemt, zonder derzelver gevoelens te hebben ingenomen, maken zij ook zijne bevelen terstond bekend, roepen de weerbare Manschap op tot den krijg, voeren die onder zijn geleide tegen den vijand aan, volbrengen zijne strafvonnissen en verrigten in één woord alles, wat tot de uitvoering behoort. De Raad van het Op- | |
[pagina 169]
| |
perst Hoofd bestaat grootstendeels uit de andere Opperhoofden van minderen rang.
Ieder Opperhoofd regeert zijne Horde met een onbepaald gezag, geeft en vernietigt wetten, voor zoo verre daarbij aan zijne Onderdanen geen openbaar onrecht geschiedt, en geene nieuwe vorderingen worden aangematigd, welker waarde uit geene vroegere tijden ontleend wordt. In zoodanige gevallen, worden door de genoemde Raadsleden, in naam des Volks, tegenbedenkingen ingebragt, zelfs des noods middelen daargesteld, om soortgelijke onrechtvaardigheden krachtdadig te beteugelen, en daardoor eene regeering te matigen, welke anderzins in den volsten zin willekeurig zoude heerschen. Het Opperhoofd heeft het recht over leven en dood, en de volvoering van een, door hetzelve billijk gevelde, doodvonnis wordt zonder eenig morren aanschouwd. Het tegenwoordige Opperste Hoofd, wiens grondgebied het naast aan de Kaap grenst, heeft zich zelf tot uitsluitend erfgenaam van alle en iedere afzonderlijke nalatenschap zijner Onderdanen verklaard, zonder dat alle de bedenkingen der mindere Opperhoofden, aan hem onderworpen, in den beginne eenigen ingang vonden. Dezen namen alzoo geza- | |
[pagina 170]
| |
menlijk het besluit, om met hunne Horden den onbillijken Vorst te verlaten en een ander oord te betrekken, waardoor hij van zelf genoodzaakt werd, zijne nieuwe wet te rug te nemen. - Een ondergeschikt Opperhoofd kan door de Oppermagt, ter straffe eener begane misdaad, van zijne waarde ontzet, en een ander Persoon in zijne plaats worden aangesteld. Dit echter geschiedt zeer zelden, en behoort meer als eene eigenwillige vernietiging van eigendunkelijke heerschappij beschouwd te worden.
De uitgebreide magt, door het Opperhoofd eener Horde bezeten, bewijst van zelve zijn aanzien, en levert alzoo ligtelijk het vermoeden van de achting en den eerbied, waarmede men hem bejegent. Het gebruik, om elkanderen bij wederzijdsche ontmoeting te groeten, is niet algemeen. Alleen het Opperhoofd wordt bij uitzondering gegroet, met het uitspreken van zijnen naam. - Wanneer eenig Opperhoofd eene woonplaats bezoekt, hetzij de bewoners tot zijne Horde behooren of niet, geeft men hem een Rund, hetgene hij door zijn Gevolg, dat hem altijd verzelt, laat slachten en in gezelschap der Horde verteert. - Even onderscheidend wordt de Vrouw des | |
[pagina 171]
| |
Opperhoofds ontvangen; beide nuttigen geene melk, dan van eigene Koeijen. - Het Gevolg van een Opperhoofd bestaat uit Beambten en Personen van de gemeene Volksklasse, welke laatste zijne bedienden zijn. Op zekeren tijd was is getuige, dat aan zulk eenen Bedienden, terwijl hij het Opperhoofd eene spies met een gebraden stuk rundvleesch aanbood, het geen ook door den laatsten van tijd tot tijd afgetrokken en opgegeten werd, dat aandeel wierd ontroofd, welk niet ver van daar op de kolen lag te braden. De ontroofde beklaagde zich wel luidkeels over deze schennis, maar durfde het intusschen niet wagen, slechts één oogenblik zijnen post te verlaten, om het stuk vleesch te rug te krijgen. - Gedurende de ziekte des Opperhoofds, mag, op straffe des doods, geen minnehandel plaats hebben. - Tabak en sterke Dranken worden door eenen Kaffer zelden overgebragt zonder vermindering: alleen dan, wanneer zij voor het Opperhoofd bestemd zijn, is men zeker wegens de getrouwste aflevering. Derzelver groot aanzien maakt, dat hunne bevelen stiptelijk worden gehoorzaamd. Zelfs vindt men eenig duidelijk spoor van de zoo genoemde misdaad van gekwetste Majesteit. De Gouverneur Janssens | |
[pagina 172]
| |
poogde het Opperste Hoofd, Gaïka, bij gelegenheid van zekere onderhandeling te bewegen, om aan die van hem afgewekene, zeer aanzienlijke Horden, waarmede hij zich in oorlog bevond, vergiffenis te schenken, en haar, zonder op het voorgevallene te letten, wederom vertrouwelijk aan te nemen. Gaïka, intusschen, weigerde zulks stellig en aanhoudend, wijzende daarop den naad eener wonde, welke hij in een gevecht tegen deze Oproerigen ontvangen had, met bijvoeging, dat ‘zulk eene van Onderdanen geledene mishandeling niet te vergeten ware.’ De Vrouwen der Opperhoofden genieten even zoo onderscheidende voorrechten, van het aanzien harer Echtgenooten ontleend, en worden, zoodra zij zelve van voorname familiën van denzelfden voormaligen rang afstammen, met des te hoogere achting bejegend. Alle gemeene Vrouwen zijn tot allerlei diensten bij de eerstgenoemde verpligt. Zij verzellen haar overal tot gezelschap en verrigten voor haar al het werk, dat in de huishouding of den landbouw voorvalt, tot welk oogmerk zij dus in bijzondere afdeelingen worden verdeeld. Behalve het noodige onderhoud, ontvangen zij voor zoodanige dienstbetooningen, doorgaans, niets meer dan koehuiden ter kleedinge. | |
[pagina 173]
| |
Ook hebben de Opperhoofden het recht op zekere Schattingen, welke door de Onderdanen moeten worden opgebragt, en waarvan de volgende het meeste in aanmerking komen.
Bij den Oogst moet ieder Huisgezin een gedeelte der ingezamelde Veldvruchten, en in ieder jaar eenige Runderen afstaan. De Vader, die eene Dogter uithuwelijkt, staat al mede eenigen van de door hem bedongene Koeijen af, omdat zij, onder het opzigt van des Opperhoofds Vrouwen, de voor eene Huisvrouw noodzakelijke kundigheden bekomen heeftGa naar voetnoot(*) Van ieder stuks Vee, dat in den omtrek der woonplaats geslacht wordt, behoort de Borst aan het Opperhoofd. Dit zelfde geldt van alle gevangene en gedoodde Elanden, zelfs dan, wanneer des Opperhoofds woonplaats zoo ver mogt afliggen, dat een dadelijk bederf te wachten zij en ook wezenlijk plaats hebbe. Eindelijk zijn alle Olifants-tanden, Tijgervellen en Kraan-Staartvederen, gedurende de jagt verkregen, deszelfs wettige | |
[pagina 174]
| |
eigendom. De Tijgervellen, door hem zelf niet gebezigd, dienen tot geschenken aan zijne bij voorkeur geliefde Beambten; de Kraanveders tot teekenen van onderscheiding in den krijg, waarvan nog nader zal worden gesproken, en de Olifants-tanden, zoo als reeds gemeld is, tot Armringen, die al mede aan Gunstelingen vereerd worden.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 175]
| |
De schattingen van vee en veldvruchten worden, bij verzuim of weigering, door dwangmiddelen ingevorderd, en de agterhouding of verloochening van het jagtverschuldigde zoude gestrengelijk gestraft worden.
Alle Zonen des Opperhoofds zijn erfgenamen der heerschappij. Zoodanige Jongelingen, die te gelijk met eenen van deszelfs Zonen besneden worden, behooren tot derzelver toekomstige Horden, en zijn, bij hun huwelijk en het verlaten der vaderlijke woning, verpligt, voortaan derzelver stam uit te maken. Ten aanzien der nadere bepaling van Rang en Erfenis, heeft het volgende gebruik plaats.
De Afstammelingen eens ouden en vermogenden Geslachts van Opperhoofden hebben boven anderen den Rang, en deze plant zich voort tot op de Vrouwelijke Spruiten van zulk eene Familie en van dezen wederom op derzelver Zonen. Wanneer dus de eene Vrouw van een Opperhoofd uit een oud zoodanig Geslacht afstamt, en de | |
[pagina 176]
| |
andere van eene zelfde, ofschoon jongere, afkomst is, alsdan nemen de Zonen der eerste den rang boven de laatste, alhoewel zij eenen zelfden Vader hebben. Op dezen aangeborenen en wel van de Moeder afstammenden Rang grond zich het Recht der Opperheerschappij. Reeds bij het leven des Opperhoofds, worden zijne Onderdanen en Veekudden in zoo vele deelen verdeeld, als hij Vrouwen bezit. Elke afdeeling heeft een onderscheidend kenteeken. De eigene Zonen van eens Opperhoofds Vrouw erven, na des Vaders dood, zoodanige afdeeling van Onderdanen en Vee, als oorspronkelijk voor hun bestemd werden, gelijkelijk met hunne Moeder. Deze alle zijn geborene Opperhoofden van hun erfelijk aandeel der vaderlijke Horde. Intusschen, heeft de oudste Zoon der, van wege hare afkomst aanzienlijkste, Vrouw des gemeenschappelijken Vaders den rang boven zijne eigene en boven zijne Stiefbroeders, die aan zijne Opperheerschappij onderworpen zijn. Hieruit verklaart zich van zelve de menigte van Opperhoofden onder de Kaffers, en tevens de, onder hen bestaande, verscheidenheid van rang.
Sterft het Opperhoofd eener Horde gedu- | |
[pagina 177]
| |
rende de onmondigheid zijner Zonen, alsdan heeft somwijlen eene Voogdij-regering plaats, onder behulp der Beambten, of ook wel met toevoeging van den Broeder of anderen naasten Bloedverwant des Overledenen, volgens het goedvinden der aanzienlijkste Weduwe, tot zoo lang, dat de oudste Zoon zelf meerderjarig zij en alzoo zelf regeeren kan. Opvoeding en onderwijs der minderjarige Zonen des overledenen Opperperhoofds blijft aan zoodanige Beambten opgedragen, die tot de afdeelingen van derzelver Moeder behooren, doorgaans tevens met toevoeging en onder opzigt van eenen Oom of anderen naasten Bloedverwant. Des Opperhoofds Moeder behoudt voor haar geheele leven eenigen invloed op de regeering zijner Horde. Bij gewigtige voorvallen, bedient zich de Zoon van haren raad, en neemt nooit eenig besluit, zonder hare voorkennis en goedkeuring. |
|