| |
| |
| |
Agtste hoofdstuk.
Ligchamelijke en zedelijke kinder-opvoeding der Kaffers.
Uitvoerige berigten wegens de opvoeding der Kinderen, bij eene onbeschaafde Natie, zijn den wijsgeerigen waarnemer der menschen in menigerlei opzigten bijzonder leerrijk en aangenaam. Uit dezelve, immers, lossen zich eenige gevolgen op, voor den ligchamelijken en zedelijken toestand van het uiterste belang, gelijk dan ook de meerdere of mindere zorg voor de opvoeding der Kinderen, inderdaad, reeds eene hoogere of
| |
| |
geringere mate van beschaving, ten minste eene meer of min eigenaardige vatbaarheid voor dezelve kenmerkt. Op dezen grond neem ik de vrijheid, de beschrijving der Kinder-opvoeding onder de Kaffers eenigzins wijdloopiger te melden, zelfs met aanvoering van de kleinste daarbij plaats grijpende omstandigheden, hoe onbeduidende anderzins deze op zich zelve ook mogten schijnen.
Zoodra een Kind geboren is, wascht men zulks met laauw water en geeft hetzelve, bij ingieting, met behulp eener schelp, daarvan te drinken. Te gelijk verwt men het gansche ligchaam met een mengsel van fijn gewrevene schelpen en water, en herhaalt zulks meermalen, tot zoo lang de navel van het Kind geheeld is. Eerst omtrent 12 uuren na de geboorte, legt de Moeder hetzelve aan de borst. Wanneer het Kind afneemt, hetgeen echter slechts een zeldzaam geval is, schrijft men zulks toe aan de ongezonde melk der Moeder. Van dezen tijd af wordt het met versche Koe-melk gevoed, welke men op gelijke wijze, als het laauwe water, ingiet. Nimmer zoogt eene Kafferin een ander Kind, dat haar niet toebehoort, zelfs niet wanneer de Moeder af- | |
| |
wezig zij. Eene bijgelovige meening schijnt daarvan de reden. In dat geval wordt het Kind alleen met zoete melk gevoed.
Afzonderlijke Vrouwen, die de vroedkunst oefenen, vindt men niet. De eene Vrouw leent aan de andere bij de verlossing de noodige hulp, waaromtrent de onbedorvene natuur doorgaans allen kunstbetoon gansch en al ontbeerlijk maakt. Na de verlossing, en wel tot dat de navel van het Kind volkomen genezen is, bestaat het voedsel der kraamvrouw uit gekookten Giersten-brij. Alsdan slacht de Man een stuk Rund, dat hij met haar en de daarbij genoodigde Gasten geheel opëet, en welks toebereiding door de Kraamvrouw zelve geschieden moet. Gedurende dit genoemde tijdperk smeert zich de Moeder van het jonggeboren Kind niet. Eerst na deszelfs afloop, bereidt zij eene verw uit roode aarde, bestrijkt daarmede in de eerste plaats haar Kind en alsdan zich zelve, voor de eerste maal na hare bevalling.
Het pas geboren Kind wordt op een, in de hut van gras toebereid, leger naast de Moeder gelegd, die hetzelve met een gedeelte van haren mantel bedekt. Eene Kaf- | |
| |
ferin laat haar Kind in de hut nimmer alleen: wanneer bezigheden haar dringen afwezig te zijn, wordt de zorg aan een ouder persoon toevertrouwd.
Is een Kind zoo ver gevorderd, dat het zonder hulp van anderen op den grond zitten en rond kruipen kan, ontvangt het bij het moeder-zog tevens geronnen koe-melk, waarvan reeds boven gesproken is. De gansche onthouding der borst geschiedt niet altijd op denzelfden leeftijd; doorgaans echter zijn de Kinders ten minste twee jaren oud.
Kinders, van gezonde Ouders geteeld, geboren en op de eenvoudigste wijze opgekweekt, kunnen aan geene merkelijke ziekten zijn bloot gesteld, en de ondervinding bevestigt zulks bij deze Kaffers. De tijd alleen van het tanden krijgen is voor de Kinderen een pijnlijk, somtijds zelfs gevaarlijk tijdperk, als wanneer zich doorgaans Buikloop en Kramp openbaren, voor enkelen somtijds doodelijk. Tot geneesmiddel van den eersten gebruikt men de bladen dier Plant, waaraan de zoo genoemde Hottentotten-viigen groeijen, die een zuurachtig sap bevatten en, gestampt zijnde, aan den
| |
| |
lijder worden ingegeven; tegen de Kramp dient een afkooksel van de bladen en wortelen van zekere Hout-soort, welke in de bosschen groeit, doch mij in naam onbekend is. Somtijds lijden de Kinders ook hevige pijnen in het onderlijf, waarvan misschien de oorzaak ligt in het ziltige water, welk in deze Landstreek, meer dan het zoete, voor handen is. Voor het overige, hebben meest alle Kinderen een gezond en opgeruimd voorkomen, en het verstrekt tot geen gering bewijs van derzelver gelukkigen en gezonden toestand, dat men hen bijkans nooit hoort weenen, zoo als ik mij erinnere van het groote aantal, dat ik zag, niet één éénige al weenende te hebben ontmoet, en, daar de ziekten dus zoo zeldzaam zijn, laat het zich van zelf begrijpen, dat ook de sterfte onder dezelve van geen belang zijn kan.
Ten aanzien der opkweeking en eerste zedelijke vorming des Kinds, is de Vader geheel onbezorgd en laat zulks over aan de Moeder, die hetzelve met een zeer blijkbaar teder gevoel behandelt. Dus ziet men, bij voorbeeld, den Kaffer nooit zijn Kind dragen: de Moeder, daarentegen, heeft het, te midden harer bezigheden, op den rug,
| |
| |
zijnde in den omgeslagenen mantel vast gewikkeld, zonder echter de leden, en vooral niet de beenen, te prangen. Ook zij is het, welke aan haren Zuigeling het eerste gebruik der spraakdeelen leert.
Zoodra de Kinderen tot den leeftijd zijn gevorderd, dat zij zich eenigermate weten te behelpen, worden de Meisjens al terstond gebezigd tot de aanschaffing van het noodige water en hout voor de huishouding; terwijl de Jongens de Kalveren moeten hoeden. Van dezen tijd af vangt des Vaders bemoeijng aan met de laatsten; de eerste blijven, bij uitsluiting, altijd aan de moederlijke zorg overgelaten. De Kinders moeten de bevelen hunner Ouders stiptelijk nakomen, en worden, bij nalatigheid, met de noodige gestrengheid daartoe gedrongen.
Met dit tijdperk, en wel tusschen de 10 en 12 jaren, begint het eigenlijke leven. Alsdan worden de Kinders van beide Sekse zorgvuldiglijk onderrigt in alle die bezigheden, welke tot de huishouding of maatschappij behooren. Jongens en Meisjens genieten dit onderwijs meestal in den dienst van het Opperhoofd der Horde, waartoe zij, bij paren, die elkanderen aflossen, en
| |
| |
naar den aard van het gevorderde bedrijf, worden gebezigd. Hier moeten de Jongens het vee van den Vorst hoeden, en worden door deszelfs Officieren tevens geoefend in het werpen met de Spies, en wel in den beginne alleen met haren steel, in het strijden met de Knods, in het Loopen en in andere verrigtingen meer. De Meisjens leeren, onder vrouwelijk opzigt, het vervaardigen van Kleederen, het Kooken en ieder ander Huis- en Tuin-werk.
Bij deze Kaffers is de Besnijding algemeen in gebruik, en heeft doorgaans plaats in den leeftijd, wanneer de Jongeling huwbaar wordt. Den oorsprong dezer gewoonte onder hen heb ik niet kunnen ontdekken. Intusschen, schijnen zij daarmede geene ligchamelijke nuttigheid te bedoelen, maar dezelve veel meer uit een godsdienstig oogpunt te beschouwen, zonder hetzelve eenigermate te kunnen verklaren. In het algemeen, is dit Volk diep onkundig wegens den oorsprong der bij hen heerschende gebruiken. Vraagt men naar de reden, waarom het een of ander alzoo en niet anders geschiedt, ontvangt men op alle zoodanige vragen slechts een zelfde antwoord: ‘Het is de gewoonte.’ Zoo ook naar de
| |
| |
reden gevraagd, waarom zij het een of ander nalaten, dat aan bijgeloof grenst, antwoorden zij slechts: ‘Het is niet goed;’ zonder op eenigerhande wijze de te duchten gevolgen van het tegendeel te kunnen opgeven. Bij deze besnijding, echter, ondergaat de Jongeling eene voorname verandering zijns levens, want alsdan wordt hij onder de Mannen aangenomen; waarom ook de Kaffers deze handeling met eene onderscheidende spreekwijze kenmerken: ‘Hij is Man geworden.’ Het is ook bij deze zelfde gelegenheid, dat de Jongeling tot onderdanige getrouwheid aan het Opperhoofd wordt verpligt, het geen alsdan op de volgende wijze geschiedt.
Zoodra zich bij eene Horde een aantal Jongelingen bevinden, die den rijpen mannelijken leeftijd naderen of reeds bereikt hebben, worden zij gezamenlijk tot het Opperhoofd gevoerd, om de besnijding te ondergaan. Bijzonderlijk wordt daartoe de tijd gekozen, wanneer één van des Vorsten Zoonen zich in dat geval bevindt. Alsdan worden zij naar eene hut gebragt, welke op zekeren afstand van 's Vorsten verblijf is opgeslagen. Zij wonen alhier bij elkanderen en hebben de zorg over een evenredig
| |
| |
aantal koeijen, welker melk hun tot spijze dient. Na eenigen tijd verschijnt het Opperhoofd met een aanzienlijk Gevolg, waaronder echter niemand van het vrouwelijk Geslacht wordt toegelaten, en te gelijk met den Persoon, die de besnijding verrigten zal. Tot dit bedrijf is niemand, op welken grond ook, bij uitsluiting bevoegd; alleenlijk wordt daartoe de noodige bekwaamheid gevorderd. Zulk een Persoon reist van de eene Horde tot de andere en vindt daarin zijn onderhoud. De Jongelingen worden, de een na den ander, op den rug gelegd: men hout hunne armen en beenen uitgestrekt vast, en een sterk man legt zich kruiswijze over de borst, ten einde alzoo elke beweging te verhoeden, welke in de gevolgen nadeelig konde worden. De besnijding zelve geschiedt met de punt eener kleine en zeer scherpe werpspies, welker steel intusschen, gemakshalve, slechts omtrent 1 Voet lang is. Na het verrigtte, steekt men het mesjen, welk alleen tot dit oogmerk dient, in den grond in het water, tot dat alle besnedenen volkomen hersteld zijn, waarna de bezitter zulks tot verder gebruik wederom tot zich neemt.
Het gewondde deel blijft niet zonder ver- | |
| |
band, maar zekere genezende kruiden worden, met behulp van een breed blad, daarop vast gelegd. De nieuw-besnedenen zijn verpligt, hun geheele ligchaam met witte klei te smeeren en zulks dagelijks te herhalen tot op de volkomene genezing. Ook wordt de grond der Hut, waarop dezelve zonder matten slapen, met asch bestrooid. Elken morgen komt hij, die de besnijding verrigtte, met versche kruiden, waarvan zich de lijders in zijne tegenwoordigheid moeten bedienen. Met hem verschijnt tevens een van 's Vorsten Beambten om te onderzoeken, of allen zich met de gemelde verw gesmeerd hebben, en of de wonden zuiver gehouden zijn? Men geeft zorgvuldig acht, dat er geene korst ontstaat; men verhoedt zulks allerwege, en daarin ligt waarschijnlijk de reden, dat er dikwerf 2 maanden ter genezinge noodig zijn. Hij, die den pligt van besmeeringe verzuimd mogt hebben, of bij wien zich eene korst op de wonde ontdekt, wordt door den gemelden Beambten getuchtigd, hetgeen daarin bestaat, dat de nalatige met eenen dunnen stok op de toppen der digt aaneengeslotene vingers geslagen wordt.
Na de volkomene genezing, worden de
| |
| |
Kindermantels, door de Nieuwbesnedenen tot nog toe gedragen, en tevens de Melk-buidels en Korven, waarvan zij zich, gedurende hunne afzondering van de Horde, bediend hadden, in de hut gebragt en met dezelve verbrand. Alsdan moeten de Besnedenen de witte smeer afwasschen, en worden, alzoo gereinigd, door den meergenoemden Beambten tot het Opperhoofd gevoerd. Alhier ontvangen zij van hunne Ouders nieuwe mantels met derzelver kragen en andere bekleedselen, zoo als wij, reeds te voren, wegens de Mannen in het algemeen hebben beschreven. Op uitgespreidde matten staan 2 rijen met Melk-korven, waarvan de eene met gekookte gierst en de andere met melk gevuld zijn. De Jongelingen legeren zich rondom de tafel en het is eene voegzame gewoonte, dat zij bij dit feestmaal de grootste matigheid in acht nemen.
Na dezen gehoudenen maaltijd, worden de Jongelingen door hunne Vaders en Oomen met Werpspiesen en Knodsen begiftigd, waarbij hun door dezelven, ook bij monde van 's Vorsten Beambten, onder het oog wordt gebragt, dat ‘zij zich voortaan als Mannen zullen hebben te gedragen:’
| |
| |
dat men ‘hun daarom de wapenen in handen gen geeft, opdat zij het Opperhoofd, aan wien zij trouw en gehoorzaamheid zijn verschuldigd, behoorlijk zouden beschermen enz.’ Daarop moeten de Jongelingen proeven leveren hunner bekwaamheid in het loopen en het gebruik hunner wapenen, en het feest zelf wordt met eenen dans besloten.
Een gedeelte, echter, dezer Jongelingen blijft, nog eenen geruimen tijd, ofschoon thans niet meer zonder belooning, in den dienst van het Opperhoofd, welke daarin bestaat, dat zij deszelfs koeijen melken, den Rechtsban in orde houden, de stallen reinigen en allen soortgelijken arbeid verrigten. Zij lossen elkanderen in dezen dienst af, huwen eindelijk, beginnen hunne eigene huishouding en Veebouw, en zijn aan hun Opperhoofd geene andere diensten meer, dan tot den krijg, verschuldigd.
Ook ten opzigte van het Vrouwelijke Geslacht, bepaalt de natuur het tijdperk, wanneer het Meisje den kinderlijken kring verlaat, waarbij alsdan tevens eenige plegtigheden worden in acht genomen. Zoodra zich bij een Meisje de maandelijksche zui- | |
| |
vering voor het eerst openbaart, wordt zij, op eenigen afstand van de verblijfplaats der Horde, in eene tot dit oogmerk bijzonderlijk gebouwde Hut gebragt, en mag dezelve gedurende dezen toestand niet verlaten. Alsdan worden alle de overige jonge Meisjens der Horde, welke deze werking der natuur nog niet ondervonden, bijeenverzameld, om de Afgezonderde gezelschap te houden en te bedienen. Ten haren behoeve wordt vee geslacht; zij zingen en dansen en bedrijven alle vrolijkheid, doch moeten zich niettemin, met de Hoofdpersoon van het feest, van het gebruik van melk zorgvuldig onthouden. Na den afloop dezer reiniging, moet zich het Meisje geheel wasschen, met roode aarde verwen en met vet bestrijken, waarna zij koralen, ringen en andere sieraden meer, ten geschenke ontvangt. Ook nu verlaat zij de hut, nadat zij den grond met fijn gewrevene roode aarde bestrooid heeft. Op eenigen afstand staan de Vrouwen en huwbare Meisjens der Horde en maken hare opwachting. Eene der laatste gaat haar te gemoet, neemt haar bij de hand en loopt met haar, zoo snel mogelijk, onder den hoop. Men slacht en eet alsdan gezamenlijk een stuk Rund. Eindelijk moet het Meisje haren mond met
| |
| |
zoete melk uitspoelen, en is, van dat oogenblik af, in het gezelschap der volwassene Vrouwen aangenomen.
Alle zoodanige Meisjens zijn, tot op haar huwelijk, aan het Opperhoofd, of wel aan deszelfs Vrouwen, hare diensten verschuldigd, zelfs zonder eenige vergelding; maar ontvangen alsdan eene Koe-huid tot geschenk, om eenen nieuwen mantel te vervaardigen.
Kinders van beide Sekse, of nog onbesneden, of nog niet plegtig tot de volwassene vrouwen toegelaten, mogen nimmer met hunne Ouders of andere Volwassenen eten, maar spijzigen afzonderlijk, en wel omdat zij tot op dien tijd onrein geacht worden; van welk begrip van onreinheid hierna een uitvoeriger berigt zal worden medegedeeld.
Kleine Kinders slapen met hunne Ouders in eene en dezelfde hut. Zoodra zij in jaren en wasdom toenemen, worden zij aldaar niet meer toegelaten, en vooral niet, wanneer beide Ouders des nachts daar ter plaatse vertoeven.
|
|