scheidene gelegenheden zag ik Kaffers, die eenen weg van 30 tot 40 uren in den mogelijkst kortsten tijd hadden afgelegd, zonder eenig het minste blijk van bijzondere vermoeijenis aan den dag te leggen; zelfs was dan nog dikwerf een klein geschenk in staat, om hen tot den dans te overreden. Wanneer men, derhalve, bij de Kaffers eene algemeene ligchamelijke sterkte mist, dan is zulks gewis alleen als het gevolg aan te merken van de weinige behoeften, welke hun geene genoegzame gelegenheid ter oefening hunner krachten verschaffen.
Ondanks de nabijheid der zee en het aantal van rivieren, die het Land doorstroomen, heb ik niet éénen Kaffer ontmoet, die zwemmen konde. De Kaffers visschen nooit; slechts zelden vinden zij de rivieren ondoorwaadbaar, en juist daardoor nergens aanmoediging, om zich op het water te vertrouwen, en van hier welligt laat zich de reden verklaren, waarom zij zich niet in het zwemmen oefenen.