De Kaffers aan de zuidkust van Afrika
(1810)–Lodewijk Alberti– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina 31]
| |
gesmeed ijzer. Hiermede, echter, zijn de Kaffers intusschen niet te vrede, maar bestrijken niet slechts hun aangezigt, doch tevens het gansche ligchaam, met een mengsel van fijn gewreven BloedsteenGa naar voetnoot(*) en water, waaronder doorgaans, vooral ten behoeve der Vrouwen, welriekende kruiden gevoegd worden. Nadat de eerste bestrijking ten volle droog is, volgt eene tweede met vet, doorgaans met Niervet of Merg, door welker inwrijving de gegevene kleur zich duurzaam met de huid verbindt en haar te gelijk buigzaam maakt.
Vruchteloos spoorde ik de allereerste oorzaak dezer gewoonte van huidkleuring na. Welligt zoude men vermoeden, dat deze verwing een beschutsel tegen de Insekten ware. Intusschen, bewijst elke aanschouwing, dat Vliegen en Muggen daardoor geenszins worden afgeschrikt, en juist het mindere bezoek van dat vliegende gedierte bij Negers, die hun ligchaam verwaarloozen, wederspreekt zulk een vermoeden. De roode verw is voor het overige de geliefde kleur der Kaffers. Alles, wat zij ter dek- | |
[pagina 32]
| |
kinge gebruiken, wordt rood geverwd. Roode Glaskoralen behagen hun bovenal, en koper, minder echter het geele, heeft bij hen de waarde van goud.
Het Hair is zwart, kort, wollig, hard en in kleine verwarde lokken of krullen vereenigd. Zelden ontmoet men eenen Kaffer met vollen baard; meestal is slechts de kin met kleine hairlokjes bewassen. De schaamdeelen zijn bij beide Geslachten slechts spaarzaam daarmede bezet.
De Mannen onderscheiden zich vrij algemeen door eene aanzienlijke grootte, en wel doorgaans van tusschen de 5 voeten en 6 tot 9 duim. Nu en dan zelfs gaat de Natuur nog deze maat te boven; slechts zeer weinigen zijn beneden dezelve. Het Hoofd der Kaffers is schoon gevormd; het oog levendig, en de tanden zijn blinkend wit. Armen en dijen teekenen gezondheid en kracht; in één woord, alle deelen des ligchaams hebben de grootste volkomenheid en gelukkigste evenredigheid met elkanderen. De Gestalte is recht; de gansche Houding drukt koenheid uit; de Gang is vast en afgemeten, en het geheel kenmerkt standvastigen moed. Een aantal Kaffers | |
[pagina 33]
| |
zouden, mijns oordeels, tot uitmuntende modellen voor schilder- en beeldhouw-kunst dienen.
Het vrouwelijke Geslacht is niet minder schoon gevormd, alhoewel, ten aanzien der grootte, van het mannelijke zeer verschillende. Slechts zelden hebben zij de gewone grootte eener wel geschapene Vrouw, zonder daarom echter misvormd klein te kunnen heeten. De verschillende ligchaams-gedeelten eener jonge Kafferin hebben eene behaaglijke ronding, welke eene volheid van sappen aanduidt. De uitzettende Boezem is allergelukkigst gerond. Voorkomen en houding teekenen opgeruimdheid, blijgeestigheid en een wel te vrede hart. Eene gladde en volmaakt gezonde Huid versiert beide Geslachten.
Wanschapene Kaffers zag ik nergens. De wijze, waarop de Kinders van de geboorte af behandeld worden, is allezins natuurlijk en moet alzoo de minste ontaarding voortbrengen. Slechts eenmaal zag ik eenen Man, onder zijne Landgenooten bijzonder, omdat hij niet meer dan vijf voeten grootte en eenen ongemeen korten hals had. Hij was het algemeene voorwerp van spotternij. | |
[pagina 34]
| |
Onder anderen werden de Hottentotsche Jongens, die wij bij ons hadden, onophoudelijk gedwongen, met dit Manneken te zingen.
Een verschijnsel, dat men allereerst bij de Hottentotsche Vrouwen ontdekt, en waaromtrent men langen tijd slechts fabelachtige berigten ontvangen heeft, ontmoet men ook bij de Kafferinnen; namelijk, eene ongewone verlenging van de Lippen der Lijfmoeder. Intusschen, wordt zulks geenszins, zoo als men heeft willen beweeren, door het aanhangen van gewigten, maar door de natuur zelve veroorzaakt. Bij de Hottentotsche Vrouwen hebben zij wel de lengte van vier Duimen; bij de Kafferinnen, daarentegen, zijn zij merkelijk korter. |
|