| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
Oorsprong der Kaffers.
De oostelijke Grensen der Hollandsche Volkplanting in Zuid-Afrika, welke haren naam van de Kaap de goede Hoop ontleent, worden bepaald door de groote Visch-rivier, bij de Portugeesen voorheen Rio de los Infantes genoemd. Verder noord-oostwaarts van deze rivier, heeft men Rio de la Goa, alwaar de Portugeesen thans nog, zoo als men weet, eene kleine
| |
| |
Bezetting houden. De uitgebreide Landstreek tusschen beide rivieren langs de kusten wordt door onbeschaafde Natiën bewoond. Zij, welke het naast aan de Volkplanting op de Kaap de goede Hoop grenst, noemt zich zelve Koossa, ofschoon zij in den omtrek aldaar onder den meer algemeenen naam van Kaffers bekend is. De Natiën, hooger op naar Rio de la Goa woonende, heeten Tambukky's en Hambohna's; de eerste derzelve grenst het naast aan de Kaffers.
Hoe zeer men, nu, onder de namen van Kaffers, Tambukky's en Hambohna's, doorgaans drie, geheel van elkanderen verschillende, Natiën verstaat, schijnt mij dit gevoelen echter onnaauwkeurig toe: veeleer komt het mij waarschijnlijk voor, dat onder deze onderscheidene benamingen slechts Afdeelingen van één Volk te verstaan zijn, waarvan elke haar bijzonder Opperhoofd heeft, die alle tot één en hetzelfde Volk behooren, en zich alleenlijk, door meerdere bevolking en oorlogen onder elkanderen, van tijd tot tijd, van Rio de la Goa naar de tegenwoordige grensen der Volkplanting verspreid hebben.
| |
| |
Tot hiertoe is, voor zoo ver ik weet, die Landstreek, tusschen de groote Visch-Rivier en Rio de la Goa, nog door geenen Europeër, en welligt nooit door iemand van Europische afkomst, geheel doorreisd geworden. Vóór eenige jaren, strandde in de nabuurschap der Hambohna's het Schip Grosvenor; hetgeen aan den Heer Jakob van Reenen, Bewoner der Kaapstad, aanleiding gaf, om, in gezelschap van eenige andere Kapenaars, derwaarts te reizen, en het Scheepsvolk van dien bodem op te zoeken. Tot nog toe is niemand verder gekomen, dan dat Gezelschap. De uitslag, echter, dier reise, althans met betrekkinge tot nadere berigten wegens die Natiën, is geheel onbevredigend. Vertellingen wegens de jagt en andere kleinigheden maken den inhoud uit van het gehoudene Dagboek. Al wat men, dus, tot hiertoe, van deze Natiën, met uitzondering alleen der Kaffers, die aan de Volkplanting grenzen, in het algemeen weet of weten kan, bepaalt zich enkel tot Personen, die tot het voornoemde Gezelschap behoorden. Ook zijn het juist die zelfde berigten, waarop zich mijn gevoelen grondt, dat alle deze Stammen, Kralen of Natiën, oorspronkelijk slechts één en het- | |
| |
zelfde Volk uitmaken. Eene toevallige ontmoeting en onderhandeling met zoodanige afzonderlijk reizende Personen komt mij ten dezen opzigte allerbelangrijkst voor, waarom ik dan, alhier, de nadere omstandigheden dezer zamenkomst, zelfs het daarbij gehoudene gesprek mededeele.
Op eene mijner reisen in het Land der Kaffers, werd ik, reeds aan de Grensen, en op den voortgezetten togt bij herhaling door hen onderrigt, dat zich onder hen geheel vreemde en onbekende Personen bevonden, waarmede, uit aanmerking van derzelver verschillende taal, hunlieder Opperhoofd, Gaïka, en slechts weinige andere Kaffers konden spreken. Dit verschijnsel van zulke Vreemdelingen werd mij overal als iets zeer ongewoons beschreven. Naderhand bij Gaïka zelf komende, konde ik mijne nieuwsgierigheid niet langer bedwingen, en deed onderzoek naar deze Gasten. Onder de menigte der Kaffers, die hem omringden, toonde hij mij drie derzelven, met bijvoeging, dat nog zeven anderen afwezig waren. Voor het overige, wist hij mij van deze Vreemdelingen niets anders te melden, dan dat een derzelven het hoofd eener Horde was, tot welke ook de overige
| |
| |
behoorden; dat deze menschen (zoo als hij zich uitdrukte,) uit dat Land waren gekomen, waaruit alle Kaffers afstamden, en dat ook zij de eerste waren, die eene zoo groote reis hadden ondernomen. Ik wendde mij daarop tot die Vreemdelingen zelven; doch bevond weldra, dat zij zich met mijnen Tolk, zekeren Gonaqua, ter naauwer nood verstonden, ofschoon al de laatste de taal der Kaffers ten volle magtig ware. Hij zelf deed mij opmerken, dat de taal dezer Vreemdelingen dezelfde ware, als de Kaffers spraken, waaronder ik mij bevond; doch dat juist de laatste, naar zijn zeggen, dezelve misvormden. Het was alzoo de uitspraak alleen, welke alhier eene wederzijdsche onverstaanbaarheid veroorzaakte, en daar ik besloten had, drie dagen bij Gaïka te vertoeven, gelastte ik mijnen Tolk, zich bij voortduring met onze Onbekenden te onderhouden, in de hope, om langs dezen weg alle belemmeringen, te gelijk met allen mogelijken misverstand, uit den weg te ruimen. Reeds ten einde van den tweeden dag, was dit oogmerk bereikt, en ik mengde mij alzoo, met behulp van mijnen Tolk, in gesprek met deze Vreemdelingen, waarin, onder anderen, de hierna volgende Vragen en Antwoorden,
| |
| |
zonder de minste verminking, plaats hadden.
Vraag. Hoe stond de Zon onder u bij haren opgang, toen gij uw Land verliet? En aan welken kant zaagt gij haar gedurende uwe reis opgaan?
Antwoord. De Zon gaat agter ons Land op, en is ook bij onze geheele reis altijd agter ons opgegaan.
Aanmerking. Zoo als reeds gezegd is, ontmoette ik deze Vreemdelingen bij die Kaffers, die het naast aan de Kaap grenzen, en wel tusschen de rivieren Kom en Keijskamma, werwaarts zij, volgens hun antwoord, te zamen uit eene Landstreek waren gekomen, welke van daar Oostelijk gelegen was.
V. Woonen onder u ook Menschen van gelijke soort, als ik en mijn Gevolg?
A. Ja; doch dezelve zijn door eene groote rivier van ons gescheiden.
| |
| |
Aanmerking. Ongetwijfeld wordt hiermede het Portugeesch Kantoor aan de Baai de la Goa bedoeld. Zulks ligt aan den linker oever van de rivier Mafumo, welke zich, digt bij, in de Baai uitstort en ook aldaar bijna eene halve mijl breed is. Voor het overige kwamen de Reizigers uit eene Landstreek, welke Oostwaarts ligt, en tusschen gemelde Bezitting en de Volkplanting aan de Kaap woonen geene Christenen.
V. Zijn deze Menschen velen in getal?
A. Omtrent zoo vele, als wij hier tegenwoordig zien.
Aanmerking. Ik had op dit tijdstip zeventien Christenen bij mij, en het is bekend, dat het aantal van Portugeesen aan de Baai de la Goa zeer gering is.
V. Houdt gij verkeering met deze Menschen?
A. Ja, zij nemen van ons Olifants-tan- | |
| |
den, en wij van hun Koper, IJzer, Glaskoralen en andere zaken meer.
Aanmerking. Het is bekend, dat de Portugeesen Olifants-tanden van Rio de la Goa naar Mozambique brengen, die alsdan door het, in de nabijheid aldaar woonende, Volk ingeruild en te Mozambique al mede in den Slavenhandel gebezigd worden.
V. Op welke wijze komt gij tot die Menschen over, daar zij door eene groote rivier van u gescheiden zijn?
A. Wij hebben kleine vaartuigen, waarmede wij overvaren.
Aanmerking. Volgens verzekering van ooggetuigen, vindt men bij die Natie, welke nabij de Baai de la Goa woont, vaartuigen van verschillenden aard, waarmede zij niet slechts de rivier Mafumo bevaart, maar tevens de langs de Kusten liggende Eilanden bezoekt.
V. Hoe lang zijt gijlieden op reis geweest?
| |
| |
A. Wij zijn in de derde Maand alhier gekomen.
Aanmerking. De Reizigers hadden voor hun onderhoud twintig stuks Rundvee medegenomen, die zij, niet zonder vele belemmeringen, vóór zich moesten henen drijven. Ook waren zij dertien groote rivieren overgevaren, en hadden nog moeten wachten naar het afloopen van sommige derzelve, welke door aanhoudende regens boven hare oevers waren gezwollen. Ook zijn deze Kaffers gewoon, hunne rustplaatsen niet spoedig te verlaten: anderszins hadden zij deze reis gewis binnen veel korteren tijd kunnen volbrengen.
V. Hebt gij, gedurende uwe reis, vele bewoonde plaatsen aangetroffen?
A. Wij hebben, op onze reis, slechts zeven nachten op het open veld vertoefd; alle de overige in Kralen doorgebragt.
Aanmerking. Uit dit antwoord volgt van zelf, dat de Landstreek van Rio de la Goa langs de Kusten tot aan
| |
| |
de Hollandsche Volkplanting op de Kaap de goede Hoop zeer bevolkt is.
V. Van welken aard zijn die Menschen, welke gij op die bewoonde plaatsen vondt?
A. Alle die Menschen zijn van hetzelfde voorkomen, als wij zelve.
Aanmerking. Deze Reizigers zelve waren, zoo als in het vervolg nader blijken zal, wezenlijke Kaffers.
V. Welk is het oogmerk uwer reise?
A. Wij wilden onderzoeken, hoe ver wij nog Kaffers mogten vinden? en dan dachten wij weder te rug te keeren.
Aanmerking. Dit antwoord dient ten laatste ter beslissende overtuiginge, dat alle de Volks-stammen, tusschen Rio de la Goa en de groote Vischrivier, door de Reizigers zelven, als tot ééne en dezelfde Natie behoorende, werden aangemerkt.
De alhier medegedeelde Antwoorden, bij dit onderhoud ontvangen, schijnen mij toe
| |
| |
voldingend te bewijzen, dat die Vreemdelingen in de nabijheid van Rio de la Goa thuis behoorden. Ook zij waren, ten aanzien van Gelaatsformen, ligchamelijke Gestalte, Kleeding, Sieraden, Wapenen en Manieren, volkomen gelijk aan de Kaffers, die het naast aan de Volkplanting grenzen. Hunne Taal onderscheidde zich alleenlijk door verschillende uitspraak van die der laatsten. Voorts laat het zich volstrekt niet denken, dat een Volk van geheel verschillenden oorsprong zich alhier zoude hebben ingedrongen. Nog hielden onze Reizigers zelve de Kralen, welke zij doorreisden, voor Menschen van eenen zelfden aard, en hunne reis bedoelde slechts het onderzoek, hoe ver zij nog Kaffers zouden aantreffen? Zoodra dit oogmerk bereikt was, (en zulks was inderdaad bereikt, daar zij zich nu bij die Afdeeling dezes Volks bevonden, welke het verst van hun Vaderland was afgelegen,) dachten zij thuiswaarts te keeren. Wanneer men alle deze omstandigheden te zamen vereenigt, dan wordt het meer dan waarschijnlijk, dat alle de Volks-stammen, tusschen Rio de la Goa en de groote Visch-rivier langs de Kusten woonende, oorspronkelijk tot ééne en dezelfde Natie behooren, en zich alleenlijk, van
| |
| |
tijd tot tijd, van Rio de la Goa naar de tegenwoordige grensen der Hollandsche Volkplanting schijnen te hebben verspreid. Zoo ver ik mij in het Land der Kaffers hebbe begeven, dragen de Baaijen, Rivieren, Beken enz., Hottentotsche namen, door de Kaffers letterlijk overgenomen: waaruit dus het vermoeden rijst, dat die geheele Landstreek voormaals door Hottentotten is bewoond geweest, en dat zij alleen door de Kaffers naderhand westwaarts zijn te rug gedreven.
Sommige gewoonten, waardoor zich deze Vreemdelingen van de naburige Kaffers der Kaap onderscheiden, maken niet alleen geene verandering in de hoofdzaak, maar bevestigen veeleer, dat zij inderdaad in de nabijheid van Rio de la Goa thuis behooren, terwijl juist dezelfde gewoonten door reizende Europeërs bij het aldaar wonende Volk worden waargenomen.
Alle Kaffers, die ik ontmoette, rooken Tabak; zij daarentegen, die van Rio de la Goa gekomen waren, deeden zulks niet; zij snoven zeer sterk, en wel op eene zeer ongewone wijze. De bijkans kegelvormige omtrek van een Gewas, dat mij toescheen
| |
| |
tot het geslacht der Pompoenen te behooren, en welks middellijn omtrent twee en een halven Duim bedroeg, diende tot Snuiftabaksdoos, was met eene stop gesloten, en door middel van eenen kleinen riem aan één der elpenbeenen ringen vast gemaakt, die de Kaffers in meerderen getale aan den Bovenarm dragen. De Wondheelers bedienen zich bij het smeeren der pleisters doorgaans van een werktuig, dat zij spatel noemen, en waarvan de steel te gelijk tot tent-ijzer dienen kan, en het is juist een soortgelijk werktuig, van Elpenbeen vervaardigd, welk bij des Kaffers Snuifdoos behoort, door zijnen bezitter met den steel door de gekroesde hairen gestoken, en alzoo op het hoofd ten gebruike bewaard wordt. Begeert men te snuiven, dan wordt een gedeelte der tabak uit de gezegde tasch in de holle hand geschud, met het genoemde werktuig eenen tijd lang door elkanderen geroerd, en ook, door middel van hetzelve, in eene aanzienlijke mate, ofschoon langzamerhand, opgesnoven, en hij, die snuift, geeft zijne aangename gewaarwording door een uitdrukkelijk gebaar te kennen. Spaansche Snuiftabak, welke ik onzen Vreemdelingen aanbood, behaagde niet; de vlugheid, aan
| |
| |
dezelve eigen, was hun onaangenaam; waarom zij mij verzogten, dat ik hun Rooktabak zou geven, zoo als zij zeiden van hunne christelijke Naburen te ontvangen, en waaruit ook inderdaad veel betere Snuif bereid wordt, dan uit de Bladen zelve, die de Kaffers inzamelen. Het geschenk van eenige Ponden Rooktabak veroorzaakte alzoo een bijzonder genoegen.
De Kaffers, naast aan de Kaap wonende, eten bij uitzondering gaarne Schapenvleesch, hoe zeer deze dieren bij hen niet gevonden worden. Op zeker middagmaal, dat ik aan Gaïka en deszelfs Familie gaf, en waarbij ook het Opperhoofd der Kaffers, van Rio de la Goa gekomen, en nog eenigen zijner Reisgenooten genoodigd waren, wezen zij dit, zoo wel gebraden als gekookt, Lamsvleesch van de hand, en gaven daarentegen de voorkeur aan het Hert. Hoe zeer ook de Schapen-fokkerij in hun Land geoefend wierd, diende het vleesch, naar hun zeggen, meer voor het Vrouwelijk Geslacht, en den Man betaamde het niet, zulks te nuttigen.
Ik eindig alhier de bijeenvoeging der gronden, die het hoogst waarschijnlijk
| |
| |
maken, dat alle de Volks-stammen, langs de Kusten tusschen de groote Visch-rivier en Rio de la Goa woonende, oorspronkelijk tot ééne en dezelfde Natie behooren, en ga over tot mijn eigenlijk voornemen, om alle die berigten mede te deelen wegens dat gedeelte derzelve, welk het naast aan de Volkplanting op de Kaap de goede Hoop grenst, en mij is bekend geworden uit herhaalde reisen en uit de betrekking, waarin ik mij, sedert langen tijd, tot hetzelve bevond. - Het is daarom, dat ik, in de volgende Verhalen, onder den naam van Kaffers, alleenlijk die genoemde Afdeeling der gezegde Natie versta, welke aan het bijzonder bestuur van een onafhankelijk Opperhoofd onderworpen is.
|
|