| |
| |
| |
Voorberigt.
In den jare 1802, wanneer de Hoog Ed. Gestr. Heer Generaal, j.w. janssens, tot Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop benoemd, naar die Volkplanting vertrok, had ik, als Kapitein in het gewezene 5de Bataillon van Waldeck, de eer, zijne Excellentie derwaarts te volgen. Kort daarna, in het eerstvolgende Voorjaar, viel mij, met eene Afdeeling van Troepen, de zending te beurt van de Kaapstad naar het Fort Frederik aan de Algoa-Baai, en weldra werd mij ook de zorg der Kaffersche en Hottentotsche belangen, met eene, nog latere, uitoefening der functiën van Landdrost over het, aan de Kaffersche grensen gelegene, Distrikt Uitenhage, toevertrouwd.
Een tijdvak van drie jaren, en wel tot 1806, bevond ik mij in deze aangename betrekkingen, wanneer de Volkplanting, door eene groote Overmagt aangevallen, den Engelschen op nieuw in handen viel.
| |
| |
Veelvuldige reisen naar het Kafferland, en zamenkomsten met Kaffers in andere oorden, verschaften mij, in dien tijd, eene gepaste gelegenheid, om de levenswijze, gebruiken en zeden, dier Natie gade te slaan, en deswege berigten te verzamelen, die tot nog toe onbekend waren gebleven, en alzoo door mij eener openbare mededeelinge niet onwaardig werden geoordeeld.
De Heer barrow en andere Reizigers meer, die de Kaffers bezogten, leverden, wel is waar, eenige getuigenissen wegens dit Volk: dan, behalve dat zij ter naauwer nood over de grensen van het Kafferland waren gekomen, bepaalde zich hun verblijft, nog daarenboven, slechts tot weinige dagen, zoodat zij volstrekt buiten staat waren, om genoegzame berigten in te winnen; gelijk eigen ervaring mij het merkelijke onderscheid heeft doen kennen tusschen de waarnemingen, welke ik voor mij zelf vormde uit mijne eerste ontmoetingen der Kaffers, en tusschen die, welke ik, in lateren tijd, na velerlei zamenkomsten en herhaald onderzoek, mogt verzamelen.
| |
| |
Bijzonderlijk heb ik mij in dit Geschrift bevlijtigd, om dat gene op te teekenen, wat een ieder, eigenaardig, verlangt te weten van eene Natie, welke, tot hiertoe, bijkans nog in den staat der natuur schijnt te verkeeren. Of mij dit eenigzins gelukt zij? laat ik gaarne ter beslissinge van des kundigen. Het valt zeer moeijelijk, ja is menigwerf volstrekt onmogelijk, om dit verlangen op eene voldoende wijze te bevredigen, vooral dan, wanneer men zich onthoudt, om loutere waarschijnlijkheden als behoorlijk gestaafde waarheden op te disschen. Dit laatste, ten allen tijde, zorgvuldiglijk hebbende willende vermijden, bevind ik mij inderdaad in de noodzakelijkheid van te erkennen, dat sommige belangrijke narigten geheel ontbreken, en ben aan mij zelven verpligt, het een en ander ter mijner verontschuldiging alhier aan te voeren.
Van dezen aard, bij voorbeeld, is al dat gene, wat de verstandelijke vermogens der Kaffers en den oorsprong betreft van zekere gebruiken en bijgeloovige handelingen, welke men bij hen aantreft; terwijl men daartoe welligt eene reeks van jaren
| |
| |
in het midden dier Natie vertoeven, ja welligt zelfs als Kaffer zoude moeten leven, en echter, met dat alles, nog al niet nader tot de waarheid zoude komen, uit hoofde der onwetendheid van de Kaffers zelven ten dezen opzigte en van het volslagene gebrek aan mondelinge overleveringen, welke ten minste aanleiding tot gissingen zouden kunnen geven.
Van gelijken aard is de Kaffersche Taal, waaromtrent geene voldoende berigten voorhanden zijn; gelijk de reden daarvan in het 10de Hoofdstuk wordt opgegeven.
Even zoo ontbreekt de begrooting der Bevolking van het Kafferland, op grond van het onvermogen van deszelfs Bewoners, om groote getallen uit te drukken, en van deszelfs zwervend leven. De vergelijking alleen van eene en andere bijzonderheden en de gesprekken met onderscheidene Reizigers, hierna in dit Werk zelf voorkomende, leveren eene genoegzame overtuiging, dat de Kaffersche Natie zeer talrijk is; dat zij zich, over het algemeen, in het genot der volmaaktste gezondheid bevindt; dat zij, slechts uiterst zeldzaam,
| |
| |
lijdt door besmettende en verwoestende ziekten; dat zelfs de, even zeldzame, oorlog zich nimmer door vernielenden moordlust kenmerkt, en dat hetzelve Land, alzoo, gestadig in volkrijkheid moet toenemen.
Eindelijk, zal het welligt vreemd voorkomen, dat ik de namen van sommige Dieren en Gewassen juist zoodanig heb gebezigd, als die op de Volkplanting, de Kaap de Goede Hoop, voorkomen, zonder mij van derzelver kunstmatige benaming te bedienen; dan, zulks geschiedde alleenlijk, om mij niet het aanzien te geven van ervarenis in eene wetenschap, welke mij weinig bekend is; hoe ligtelijk ik dezelve anderzins had kunnen overnemen.
Voor het overige, is deze beschrijving door mij in de Hoogduitsche Taal opgesteld. Dan, daar het aan zijne majesteit den koning behaagde, mij derzelver aanbod aan Hoogst Denzelven in het Hollandsch te vergunnen, en velerlei verrigtingen mij in de uitvoering der laatste taak verhinderden, heeft de Hoogleeraar j. konynenburg dezelve wel op zich willen
| |
| |
nemen, waarvoor ik aan zijn Hoog Eerw. mijnen openlijken dank betuig.
Door de kunstminnende zorg des Uitgevers, zijn bij dit Werk eenige Platen gevoegd, in eene geheel nieuwe en bevallige manier vervaardigd en gegraveerd door den beroemden l. portman, naar de teekeningen van den Ridder en Kolonel howen en den kunstkundigen Heer smies, in navolging van eenige Afteekeningen, in het Kafferland zelf, door den Heer Kapitein w.b.e. paravicini di capelli, als ten dien tijde den Hoog Ed. Gestr. Heer Generaal, janssens, in de hoedanigheid van Aide de Camp verzellende, naar de natuur vervaardigd; gelijk voorts alles, wat de kleeding, gereedschappen en wapentuigen der Kaffers betreft, door mij uit derzelver Land medegebragt, en thans in de Kunstverzameling van Z.M. den Koning berustende, het voordeel verschaft heeft, om zulks al mede naar de volkomene waarheid af te beelden.
Sommige dezer Platen zijn bij dit Werk zelf gevoegd: zoo als,
| |
| |
Tegen over den Titel, het Plan van het Militaire Etablissement aan de Algoa-Baai, met een Landgezigt van dat oord, zoodanig als zich zulks op de, in gezegde Baai ten anker liggende, Schepen vertoont.
Voorts, tegen over Bladz. 132, een Kaffer en eene Kafferin, in hunne kleeding, - derzelver Wapentuigen en huishoudenlijke Gereedschappen.
Eindelijk, tegen over Bladz. 188, twee Kaffers, met de Knods vechtende.
Behalve deze Platen, wordt nog door den Uitgever een Stel van vier Afrikaansche Gezigten geleverd, beeldende in volkomene waarheid af:
1. | Het Gezigt van eene Kaffersche Woonplaats, of Dorp, welks Bewoners zich met dansen vermaken. |
| |
2. | Eene Horde van Kaffers op reis. |
| |
3. | Bijeenkomst van den Hoog Ed. Gestr. Heer Gouverneur, j.w. janssens, met het Opperste Hoofd der Kaffers,
|
| |
| |
| gäika, in het Kafferland, aan de Katrivier, in Bloeimaand van 1803. |
| |
4. | Gezigt van het Fort Frederik en verder Militair Etablissement aan de Algoa-Baai, op de Zuidkust van Afrika. |
In alle deze, zoo volkomen naar de natuur getroffene, en met de bevalligste kunst krachtig bewerkte, Afbeeldingen, erinner ik mij, met de aangenaamste gewaarwordingen, dat oord, alwaar ik drie der genoegelijkste jaren mijns levens heb doorgebragt: terwijl eene latere reis naar Spanje, en andere verrigtingen in den krijgsdienst, de uitgave van dit Geschrift zeer merkelijk hebben vertraagd. Naar Afrika's Zuidpunt, ter voorzettinge van mijnen dienst en van mijn onderzoek, te mogen wederkeeren, zoude gewisselijk de vervulling van eenen mijner vurigste wenschen uitmaken.
Amsterdam, in Lentemaand 1810.
de schrijver.
|
|