Het voorgeborchte
(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijAfscheidsgroet aan de Vlaamsche broeders, op het kongres te Gent.
| |
[pagina 100]
| |
De geest der bastaardij van 't hoog gestoelt' gedonderd,
Verpletterd door een Volk, dat slechts te leven vraagt.
Ja, broeders, ja mijn hart geeft andwoord op uw stemme;
Ook 't Noorden bleef, helaas! bleef niet van aanval vrij:
Schoon vreemde landaard ons de borst nog niet beklemme,
Reeds sluipt hij bij ons rond, kwam onzen haard nabij,
Drong, in 't satijnen kleed van fransche logenschriften,
Schier tot het zuiver hart van onze maagden door,
Bedreigt en smaak en taal, en zweept de laagste driften
Tot muiting tegen God, tot duiz'ling buiten 't spoor.
Voorwaar, de geest, die eens den wakkren burgerijen
Van Gent en Amsterdam haar dengd en veêrkracht schonk,
Vloeide uit geen fransche pers, geen fransche fantazijen,
Maar leefde door zich-zelf, groeide uit de boezemvonk,
Door God ons in 't gemoed, dat trouw gemoed ontstoken;
Neen, neen, der vaadren oog zag aan geen vuig Parijs
Verborgenheden af, in heische nacht gedoken,
Doch thands, tot Frankrijks eer, ontbloot naar Frankrijks wijs.
De vaadren leerden daar geen gruwlen, zelfs geen greepen
Als Frankrijk in deze eeuw aan ons tot voorbeeld geeft;
De vaadren wisten met geen hersenschim te dweepen -
Zij dweepten met den roem, door Gods genaâ beleefd.
Mijn broeders, in de stad, waar eenmaal Charlemagne,
Ons-beider Vorst, zijn' vriendGa naar voetnoot1) dat GodshuisGa naar voetnoot2) heeft betrouwd -
En waar zijn naamgenoot, haar lievend bovon Spanje,
Zich, neen, geen Keizer meer, maar burger heeft beschouwd -
De stad, ons Noord zoo eng, zoo inniglijk verbonden,
Daar klinke de afscheidsgroet, die stroomt uit onzen mond;
Haar veste galm ze weêr en moge luid verkonden
Dat we álle Burgers zijn in 't eigen Volksverbond.
Aanvaardt, aanvaardt den dank, uit vol gemoed gesproken;
Veracht op mannenkoon geen warme' erkentnistraan.
Gij grijpt de handen vast, geestdriftig toegestoken:
Dat, broeders, is genoeg: gij hebt ons hart verstaan.
En thands - verneemt ons woord in deze plechtige ure,
God ziet met welk een kracht 't hier in mijn binnenst brandt,
Wat ooit ook martelaar der goede zaak verdure -
Wij blijven trouw aan God, de Taal, en Nederland.
Wij zullen neven u, wij zullen met u werken:
Dat niet der vaadren schim de hoon zij toegebracht
Te zien, hoe 't bastertkroost met uitgespreide vlerken
De panden laf ontvlucht van 't wakker voorgeslacht;
Opdat met vreemde taal, met vreemde leer en zeden,
Geen ondeugd uit den vreemde ooit hier heur wortlen schiet;
Opdat dus wij, die zelf, die kloek en rustloos streden
Verdienen, dat ons God zijn vaderhulpe bied!
|
|