Het voorgeborchte
(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijWilhelmina. Anna. Sophia.
| |
[pagina 98]
| |
Een hemelschoone blonde maagd,
Die, op de gulden lokken,
Een gulden helm, ten teeken draagt
Der ziele nooit verschrokken -
Een dochter van Germaansch geslacht,
Wie Willebrord tot Jezus bracht,
En die, met mannenmoed en kracht,
Zijn liefdeleer beleden,
En voor het Kruis gestreden,
En menig ziel ontsloten heeft
Voor 't licht, waarin zij juicht en leeft,
Schoon't lichaam, voor Gods Waarheid, sneeft -
Trad voor, en zag naar 't aardrijk neêr,
Naar 't wichtjen, argloos, teder,
En hief het aanschijn tot den Heer,
En knielde, in geestdrift neder,
En riep: ‘o Vader, geef de kracht
Des Geestes aan dit kindekijn!
Met Christen moed, met Christen macht,
Zij steeds haar Credo! uitgebracht!
En laat zij, wat op aard haar wacht,
Een echte WilhelminaGa naar voetnoot1) zijn!’
‘Dat bidden wij,’ zoo sprak geroerd
Een goede moeder, hoog van jaren:
‘Ik, Heer! heb uw Genade ervaren!
Mij hebt Gij in uw Rijk gevoerd,
Hoe luttel mijn verdiensten waren.
Mij wrocht uw gunst Mariaas Moeder,
Uit wie, de Schepper, Heer, en Hoeder,
Verlosser, na dien droeven val...
Verlosser werd van 't gantsch Heelal!
Wel mag ik Anna, AnnaGa naar voetnoot2) heeten:
Alleen Genade zij mijn roem!
Och, laat mijn moederharte weten,
Dat Ge uw Genaden, niet te meten,
Als dauw verleent aan gindsche bloem,
Opdat heur de aarde óok Anna noem!’
Nu naakt een andre Hemelmaagd,
Die, in gewijde zilvren schaal,
Een louter gouden appel draagt.
Haar donker oog schiet heller straal
Dan immer daalde in menschlijk hart;
En uit den haarvloed, ravenzwart,
Die 't lichtrood plooikleed zwevend wijkt,
Haar oorsprong uit het Zuiden blijkt:
Een dochter Hellas', die weleer
Aan Paulus' hand haar rechten Heer
Met kloppend harte tegensnelde;
Een, wie Geleerdheid al vermeldde,
Dat ooit in menschlijk brein ontstond:
Maar die in de Evangeliebladen
Alleen den boom met vrucht beladen,
Alleen het Woord der Wijsheid vond.
‘Ik bied een appel van den tak,
Door Davids zoon reeds uitgelezen,
Als hij het Woord der Wijsheid sprak.
Hij doe dit kind SophiaGa naar voetnoot3) wezen!
Hij delg den smaak der ijdelheên,
Dien waereldwijzen needrig groeten!
Hij moog den doodsgeur haar verzoeten
Des Adamsappels van voorheen!’
‘Genade Gods, der Liefde vrucht,
Die Liefde kweekt en Hemelzucht,
Genade Gods, die Strijdenskracht
En stille Wijsheid saam zal strenglen,
En vruchtbaar maakt in 't heilig menglen,’
Zoo zong het choor der zalige Englen,
‘Straalt neder, ginds in de aardsche nacht.’
Zij zweeft, een heldre star gelijk,
Bij 't wiegjen van de jonggeboren.
Uw gave, Heer! ga niet verloren!
Maar zij, gelijk een handvol koren,
Een welige oogst der toekomst rijk!
Mariaas Moeder en de maagden
Van Griekschen en Germaanschen stam,
Wier namen 't kindtje op aard bekwam,
Wier gaven ze in het zieltjen nam,
Lofprijzen God, voor 'tgeen zij vraagden:
Zij zien met blijdschap op hun werk:
God maakte, door Genade, Sterk,
God maakte, door Genade, Wijs,
Wie eenmaal vreemd was aan zijn Kerk.
| |
[pagina 99]
| |
Een mannen-stem klinkt op van de aard,
En bidt van God, dat Hij aanvaard
Al, al de krachten van zijn wezen,
Als offer van zijn dank aan God
Voor 't richten van dat wonder lot,
Zoo onvoorspelbaar eens voor-dezen!
Hij bidt, waar hij van vrengde weent,
Dat God de dierbaarste aller vrouwen
Blijv' zeegnen, en voor hem behouên
Met al de deugden, haar verleend!
|
|