Arme Jaap en rijke Klaas,
in 't jaar 1900.
Bij een Schilderij van het jaar 1300, voorstellende eene Kerk, met uittrekkende Bruiloftsgenoten.
Wat is dat voor een huis? wat is het fabrikaat,
Dat daar gewonnen wordt? Géen schoorsteen schijnt te rooken?
Daar plachten ze voorheen de zielespijs te koken:
Nu weten wij dat ziel noch zielespijs bestaat.
Wat is dat voor een stoet van blinkend opgedrilden?
Wat knielt het volk daar neêr - het Soevereine Volk?
't Is dat ze Schoonheid toen, en schoone Vormen wilden,
En meenden dat een God zag neêr door lucht en wolk.
Wat zijn ze daar gaan doen?
't Bezit des mans bezeeglen
Van dees zijn mooie vrouw. Dat noemden zij getrouwd.
Wat gruwbre dwinglandij! - als dus jou Keetjen houdt
Van mij - dan zullen wij die zaak niet mogen reeglen
Neen! - en alles wel beschouwd -
'k Ben Kommunist - maar houd apàrt Kee en mijn goud.
1850