Het voorgeborchte
(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Rijnsburch, vrij van ban,
| |
[pagina 76]
| |
En 't innig krachtbesef, door d'adem Gods gegeven,
Niet aanwendt om tót God, maar Hem voorbij te streven -
Om niet meer knecht te zijn - maar Meester, die de wet
Aan zich, aan 't schepslendom, en aan God-zelven zet:Ga naar voetnoot1)
Dan daalt er uit Gods Hand een stormwind, die op aarde
De menschen voortjaagt van de plek, die hen vergaârde;Ga naar voetnoot2)
Hem uit den Lusthof sluit, met zwarte nacht omhuld;Ga naar voetnoot3)
Hun taal en tong verwart; met afkeer hen vervultGa naar voetnoot4)
Voor liefde, en wagen doet, met Lucifers genoten,Ga naar voetnoot5)
Tot straf der hovaardij ter Hel te zijn verstooten:
Men heeft gezien, dat dan de bergvloed, uit zijn boordGa naar voetnoot6)
Gezweept en opgevoerd, van 't Zuiden naar het Noord,
Door dal en velden, steeds verbreedend, aan kwam golven,
En steden, mensch en vee, en bosschen overdolven
En 't land ontheisterd heeft, en 't oord ten meer herschiep -
Tot slechts een enkle tronk op 't vlak der waarren sliep.
Men heeft de zeën uit der aarde diepste kuilen
Zien wellen, bij 't gestroom der wolken, en bij 't huilen
Des noodweêrs; op den drang en 't buldren van d'orkaan
Verhief zich over 't land de toornige oceaan,
Trok vloed en meer tot zich en sloeg, bij 't hóoger klimmen,
De bergen van hun voet, en dreigde, aan gindsche kimmen,
Gehuwlijkt met de lucht, omarmd door 't wolkenheer -
Waar bliksemflits op -flits uit neêrstraalt - nimmer meer
Naar 't hart der aard gekeerd - met bergstof, vuur en dampen
Tot aan der Eeuwen eind een gruwbren strijd te kampen.
Maar 's Heeren Liefde sloot nooit gants des Heeren Huis:Ga naar voetnoot7)
Bij 't Christusfoltren wenkt den Moordenaar aan 't Kruis
Een open Hemel; en de Zondvloed deed zijn barenGa naar voetnoot8)
Der menschen laatste wijk, den bergtop, overvaren:
Maar op der waatren rug, in heilge reddingsbark,
Dreef 't begenadigd zaad: - den Zondvloed blijft zijn Ark!
Den Zondvloed bleef zijn Ark. Als, om den wil van 't Kwade,
Des Heeren roede sláat - zalft ginder zijn Genade.
Wél wien zijn sterre blinkt ter middernacht des Lots!
Dit, Rijnsburch, was uw deel!- De Stedehouder Gods
Moog, met de roê des rechts, ons Holland moeten treffen -
't Was nooddruft voor zijn hart der straf éen plek te ontheffen;
Zijn toornend vaderrecht, ter liefde van het kind,
| |
[pagina 77]
| |
Een grens te stellen; zelf wat hem de handen bind'
Te weven - dat de Liefde, als naar het Godlijk voorbeeld,
In 't eind verschoon, verzoen, waar 't strenge Recht veroordeelt.
De zielezon des volks is aan den trans gebluscht.
De Priester dooft de lamp, die, boven de outaartreden,
Bij dag, bij nacht, bij 't klimmen der gebeden
Gegloord heeft, als het beeld van eeuwig licht en rust.
De Boetestoel staat leêg; het Tabernakel open:
Gods Geest is uit Gods Huis gegaan:
De steden zijn in rouw, 't is of, langs veld en baan,
De schimmen van voorheen hun graven zijn ontslopen.
De ban! de ban! - Gods Hand drukt zwáar op ons.
Geen zondaar kan zijn hart in 's Heeren Dienst verkwikken:
Het zegel ligt verscheurd des Bonds:Ga naar voetnoot1)
't Is nacht - voor aller sombre blikken!
Maar neen! te Rijnsburch daagt nog licht!
Daar breekt de zon nog door de dampen;
Daar vlammen, schoon omfloerst, de kaarsen nog en lampen....
Dáar, dáar de schreden heengericht!
Dáar, in 't gesticht der vrome Vrouwen -
Ter eere van de Trits, die 's Heeren dierbaar Lijk
De balsemvaas niet kost onthoûen,Ga naar voetnoot2)
Al namen, in zijn nood, de Twaalven ook de wijk -Ga naar voetnoot3)
Dáar mag nog Offer zijn; dáar mag de Heer nog sterven,
Ten troost voor 't eeuwig Menschenleed;
Dáar mag zijn kostbaar Bloed nog de outerdwale verven,Ga naar voetnoot4)
Door 't vrouwenhart hem toegereed.
Bij 't smaden van het woord, de tucht des Heilgen Vaders,
Breek eindlijk, breek zijn straf de dijken van 't geduld -
't Zwichte alles voor den stroom, die uit gezwollen aders
Kastijdend nederbruist, ter wreking van de schuld -
Dat beemd en bosch verga - de hoogste tempeltinnen
Geen toevlucht zijn voor 't volk, dat zich te snood vergat!
De waatren stroomden stulp en slot en klooster binnen:
Te Rijnsburch vindt een ark haar veilig Ararat.Ga naar voetnoot5)
10 Dec. 1850. |
|