Het voorgeborchte
(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Monseigneur Marilley,Ga naar voetnoot1) gekerkerd.Wat tal gevangnen schreden somber door uw gangen,
En mengden zucht bij zucht in 't eeuwig golfgeklots!
Maar neen, zoo eedle ziel was nimmer uw gevangen;
Een heiige droegt ge nooit, o Chillon! op uw rots.
En heden! - weet gij 't wel, wat stralen u omgeven?
Beseft ge, dat heel de aard doorgalmd wordt van uw faam?
Gevoelt gij, dat ge eerst nu bij 't nageslacht zult leven
Door eens verheven martlaars naam?
En gij, azuren vloed! komt gij dees plek bespoelen -
O buig vrij voor dien naam uw dartlen golfslag neêr;
Spreek bij de volkeren, die aan uwe oevers woelen,
Den naam des Ballings uit - een Priester van den Heer!
Uw golven, die zoo noô des kerkers voet begeven,
O voeren zij van berg, tot berg, de droeve maar,
Den naam, die de echoos van Helvetië doet beven,
Den naam van Chillons martelaar.
Maar 't is te luttel roems! De vleugel van de glorie
Voert d' eigen naam omhoog en van de bergen voort,
En werpt, als vrijheidsleus, als krijgskreet, ter viktorie
Hem in 't verbaasd Euroop, weêrgalmd van Zuid tot Noord.
En gij, wat roept gij uit, o Franklins vrije landen!
Bij 't hooren van dien naam, die opklinkt uit de baar?
Wat deernis zal uw borst voor Zwitserland ontbranden
En Chillons heilgen martelaar!
O droeve tortels! daalt in 't venster des geliefden
En zingt hem tot zijn troost ons-aller klaagzang voor.
Ze slaan óns hart in gloed, de pijlen, die hem griefden;
Ach, drong de zielszucht van zijn kindren tot hem door...
Meldt, duifjens, meldt hem, dat zoo vele zielen gloeyen,
En trillen op den zucht, ontvloôn aan 't kerkerraam;
Dat eerbied, liefde en smart, bij 't noemen samenvloeyen
Van Chillons heilgen martlaars naam.
| |
[pagina 74]
| |
Zegt hem, dat hem-alleen ál, al, de kreeten gelden,
Geslaakt bij 't vreeslijk woord: ‘de Bisschop, wechgevoerd!...’
Wat harten brijzelden... wat heete tranen welden...
Dat éen gebed, éen stem het hemelruim ontroert.
Zegt al wat ons gemoed hem eindloos woû herhalen,
Doordrong der droeven klank den wreeden kerker maar;
Wat geestdrift en wat smart in onze ziel doet dalen
De naam van Chillons martelaar.
Maar ook... maar zegt hem ook, dat wij met moed vertrouwen;
Dat 's Heeren heilge hoop geen onzer nog verliet.
Bij 't zien van zoo veel deugd, als hém op God deed bouwen -
Daar wankelt geen gemoed, daar zwijmt het harte niet.
En dat de Vrijheid, die zijn vrijheid moest betalen,
Niet aan zijn kerkerpoort.. niet wechsterft - neen, voorwaar
Maar op haar drempel-zelf getroost zal ademhalen,
Dank, dank zij Chillons martelaar.
Haar Athanasius had Keulen sints tien jaren;
Lausanne toont voortaan den hare aan stad en land.
Lof zij der Liefde Gods, in beider ziel gevaren!
De liefde voor het Hecht werd beider broederband.
Éen draagt Daarboven reeds de palmen der viktorie;
Zijn wapenbroeder trotst, voor Sion, nog 't gevaar:
Maar God de Heer bereidt de zelfde heiige glorie
Voor onzen dierbren martelaar.
Uit het Fransch vertaald. |
|