Het voorgeborchte
(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |||||||||||
Andere gedichten. | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
Floris de Vijfde.
| |||||||||||
Personen.
Aant. Daar bestaan, betrekkelijk de geschiedenis van den ridderlijken en begaafden Floris V, twee dwalingen: eene verouderde en eene nieuwere. De eerste is, dat Floris misdadig was ten opzichte van Velsen en zijn gade. Hiervan is geen spoor bij onze eerste geschiedschrijvers te vinden, en de beschuldiging heeft aan het verkeerd verklaren eener plaats van Melis Stoke hare duurzaamheid te danken. Floris en Machteld treden hier dus als volkomen schuldloos op. De tweede dwaling is, dat Willem van Mechelen, Bisschop van Utrecht, in het belang van zijn Bisdom, de hand in den moord zou gehad hebben. Dit is eene onmogelijkheid: want Willem van Mechelen had, tijdens den moord, den Bisschopszetel van Utrecht nog niet beklommen. Jan van Zyric, met Floris bevriend, werd eerst in 't najaar van 1296 naar elders verplaatst.
| |||||||||||
Eerste deel.
Ter feestzale van Floris den Vijfde hebben zich in Utrecht met hem vereenigd zijne naaste vrienden, eene aanzienlijke schaar van Edellieden, Vrouwen en Jonkvrouwen. De maaltijd is afgeloopen; het uur van zang en spel is daar. De Graaf zal met zijn voornaamste Leenmannen ter valkenjacht trekken.
Aant. De Graaf was naar Utrecht gegaan om den twist der Zuylens en Aemstels ten einde te brengen, en getroostte zich daarbij eener milde geldsopoffering.
de feestgenoten:
Blij staat de zon aan den heerlijken hemel;
Blij strooit de Zomer haar bloemen in 't rond:
Blijder in 't geuren- en glansengewemel
Schittert de starre van 't heilig Verbond.
| |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
Aemstel en Zuylen, uw zoen is voltrokken!
Dankt 'et uw Floris, uw roemrijken Heer!
Holland schept adem van 't kampen en wrokken:
Graaf! u zij d' eer!
floris:
Mijn Eedlen, dankt 'et Gods genaden,
Verbroedrend Leenheer en vazal:
Een broederschap, die duren zal:
Want allen wijdden woord en daden
Der leuze - Holland boven al!
Aant. Floris had de West-Friezen en Staverers weten te betoomen, en zich, zoowel door deze als door voorname Zeeuwsche Edelen - gelijk Borselen en Renesse - te doen huldigen.
de jonkers van voorne en avesnes:
Holland dankt zijn vrede en voorspoed
Floris, d'onvolprezen held,
voorne:
Die d' ontembre Friesche leeuwen
avesnes:
Die de keur der stoute Zeeuwen
te zamen:
Bij zijn onderzaten telt.
Koning WillemsGa naar voetnoot1) deugd en glorie,
Hollands bloed en Hollands aard,
Bleef in onzen Floris leven:
Zij ook hem de vreugd gegeven,
Dat zijn kroost dien schat bewaart!
feestgenoten:
Blij staat de zon aan den heerlijken hemel;
Blij strooit de Zomer haar bloemen in 't rond.
Toebereidselen tot de jacht worden buiten hoorbaar.
herman van woerden:
Heer Graaf, het uur verloopt! - Daar buiten schalt de horen
En wekt ons op ter jacht; de wilde vogel, stout
Op 't onbetwist gebied der lucht, doet veld en woud
Weêrgalmen van zijn kreet... Gaan wij zijn moedwil smooren!
machteld van velsen:
Gun, eer de jachtroep klinkt, der Edelvrouwen rei
Aan Hollands Graaf hun hulde toe te brengen!
| |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
Aanvaard dit uur, o roem der helden,
De kroon, die onze hand u vlecht:
Hebt g' ook op oorlogskransen recht -
Dées werd gegaârd op rozenvelden.
Ons harte klopt bij zoo veel deugd,
Die niet alleen in Ridderhuizen,
Maar ook in arme dorperkluizen
Zich prijzen hoort in 't lied der vreugd,
de vrouwen:
Aanvaard dit uur, o roem der helden,
Dees kroon, ten eer- en vreugdeblijk:
Zij werd gegaard op rozenvelden.
Aan rozen zij uw leven rijk!
machteld:
Beschroomd en zwak zijn onze zangen -
Al voelt 'et harte fier, en veel:
Want Floris, die ze komt ontvangen,
Is Hollands eerste menestreel.
floris:
Hebt, alle, dank... voor zoo veel heusche trouwe...
Háar wijt ik dien te hoogen lof!
geraert van velsen:
Leent nu,... na 't zoete lied der Vrouwe,
De Graaf zijn Eedlen ook een korte poos gehoor,
En gaat in 't vederspel ons voor?...
De valk smacht op de stang...
de jonker van voorne:
Het volk, bij-een-geloopen,
Wacht reeds den middag lang,
Dat zich de stugge hofpoort open',
En Hollands dierbre Vorst hun huldegroet ontvang'!
floris:
'k Verzet mij niet!... Ter jacht! - Gij Heeren, trekt vast henen:
Ik volg u. Maar vooraf, mijn Gijsbrecht, lang mij aan
Sint-Geerten dronk! - dat God behouden reis moog leenen,
En we in zijn hoede gaan! -
Aant. Sint Jan en Sinte Geertruide werden in eerbiedige gedachtenis gehouden als bijzondere patronen der reizenden; de eerste als herinnering van het geleide der H. Maagd, dat de Zaligmaker hem opdroeg aan het Kruis; de tweede ten gevolge van den afscheidsdronk, dien zij een ridder toebracht, welke zich aan den Booze verpand had, en op haren gebede tot inkeer kwam. Zie Legenden en Fantaiziën door A. Th. bl. 77.
| |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
Mijn vriend, ik drink u toe!
gijsbrecht van aemstel:
Dat God onz' eedlen Graaf behouden keeren doe!
floris:
'k Vraag oorlof, schoone rei van Vrouwen en Jonkvrouwen!
En valt de dag te lang...
Zoo meester Jacob nog zijn roem weet op te houën -
Hij kort' de stonden met zijn zang!
De jachthoorn klinkt bij herhaling; velerlei jachtrumoer.
meester jacob,
bij de harp:
Een Koningskind ging spelen,
Ging spelen langs de zee;
Hij had drie zwarte doggen:
Hij nam zijn doggen meê.
Hij plach ze zelf te spijzen,
Den milden Hofdisch rond;
Hij nam hen in zijn armen,
Tot streelen en verwarmen;
Zij rustten aan zijn spond'.
Een Koningskind ging spelen, ging spelen.
Hij joeg met blijde blikken
De vlinders, wit en blaauw;
De golven bruisten treurig;
De lucht werd kil en graauw.
De schoone vlinders vloden.
De doggen brallen dof;
Hun witte tanden blikkren,
Hun geelbruine oogen flikkren
Door stoppels zwart en grof.
Een Koningskind ging spelen, ging spelen.
En bij het golvenbruisen
En aan 'et eenzaam strand,
En bij 'et vleêrmuisfladd'ren,
Daar wordt hij koud van hand;
Daar prangt 'et hem om 't harte,
Daar woelt zijn voet een kuil;
Het Koningskind besprongen
De doggen, rood van muil...
Een Koningskind ging spelen, ging spelen.
| |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
De doggen sleuren woedend
Het Koningskind in zee;....
De zwarte doggen zwindlen
In d'eigen afgrond meê.
Hij plach ze zelf te spijzen....
de jonker van voorne:
Wat zingt en speelt men hier!...
Ik kom.... ter dood ontroerd....
De Graaf - is - verraden -
Geboeid en wechgevoerd.
machteld:
O God, wat zegt gij?
eenige vrouwen:
Hoor ik wel?...
meester jacob:
Mijn aaklig voorspook! -
machteld:
En wie?.... ach, bij den Hemel, zeg ons wie!...
de jonker van voorne:
Mijn dierbre Heer reed blijgemoed
Met zoeten glimlach 't grasplein op:
Daar hief 't Verraad den duivlenkop:
Daar wachtte hem der Eedlen stoet.
machteld:
En Velsen?...
voorne:
't Was Aemstel die 'et teeken gaf
Aan Woerden en 'et eedgespan:
En Benskoop rukt den valk hem af;
‘Heer Graaf, gij zijt gevangen-man!’
machteed:
En Velsen?...
voorne:
De Graaf, mijn meester, toog 'et zwaard -
De Heer van Velsen riep ontaard:
| |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
‘Verweer u, zoo ge 't schendig hoofd
Ten tanden wilt gekloofd!’
machteld:
O God!.... ik sterf!....
allen:
Wat aangevangen! -
Ter dood ontroerd!....
De Graaf.... de Graaf verraden,
Geboeid en wechgevoerd....
Ons-aller Heer verraden....
Geboeid en wechgevoerd.
| |||||||||||
Tweede deel.
Machteld van Velsen bevindt zich, bij het krieken van den dag, op den torentrans van het Muider Slot, in welks ondersten kerker de saamgezworenen den gevangen Graaf hebben redergeworpen. Zij staart beurtelings over de Zuiderzee en den landweg.
machteld van velsen:
Hoe langzaam voert de nacht haar sluyers wech van d'aarde!
Wel karig schijnt de zon door gindsche nevlen heen.
Wat valt 'et leven droef!... Een vreeze jaagt mijn schreên:
't Is of de dood dit slot omwaarde!...
Wat huivring?... stil; niets dan de wind,
Die om dees tinnen fluit!...
De wind slaat vrij zijn vleuglen uit:
Rampzalig wien 't Verraad in kluisters bindt,
En 't kerkerhol omsluit! -
't Verraad! - o God, zegt dat mijn mond,
En Velsen deelt in 't eedverbond!...
Maar is hij niet mijn Vorst
Die ketens torst?
O Machteld dring de smarte
Te-rug in 't lijdend harte!
Holland! waar, waar is uw Heer?
Ach, in ketens ligt hij neêr!
Holland, waar, waar is uw Heer?
Waar uw Floris, waar uw roem?
Waar der Riddren eêlste bloem?
Hij ligt in ketens neêr!
| |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
De zon blinkt op de golven....
Wat hoor ik?.. Stil; niets dan de wind,
Die door 't geboomte ruischt.
Maar ginds.... nog half in mist gedolven....
Wat witte stip in verre zee?
Een tweede!... 't Westen uit!... een derde... een tal van zeilen,
Gericht naar deze reê!
Heeft Kennemaer en Fries den roep van ach en wee,
De droeve kreet gehoord der rampen nooit te peilen!
Holland, wat hebt ge gedaan met uw Heer?
Snelt hem ter hulpe, ter hulpe!
Hij ligt in ketens neêr.
Zij naadren uit de verte.
Wat klank trof daar mijn ooren
En bevend herte?
Is 'et de wind, die om den toren fluit?
Neen, de slotpoort stelt zich open;
ramlend daalt de valbrug neêr:
Een ruiterschaar trekt zachtkens uit.
Ach! - Velsen komt vooraan gereden...
Maar, wie in 't midden van den stoet?
Een slechte rok vermomt zijn leden;
O God! geboeid aan hand en voet!...
't Is Floris!.... zwijg, beklemd gemoed!...
Smoor, smoor uw stem!
Ik zwijgen? neen!... Zij rijden door....
Ik vlieg hun na, ik volg hun spoor;
Ik sterf met hem!
De eedgenoten en hun knechten, wier paarden de hoeven met vlas omwonden zijn draven zwijgend Oostwaards heen. Floris, geboeid, in een graauwen mantel gehuld, hun midden, zonder zijn ros te kunnen besturen.
floris:
Waarheen vervoert ge mij?
woerden:
Dat blijkt u aan 'et eind der tocht.
aemstel:
De dag, dat gij bevelen mocht,
Heer meester, is voorbij!
| |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
woerden:
De moedwil van der kaerlen godGa naar voetnoot1)
Werd eindlijk toch bedwongen;
't Is uit met 's meesters hooge sprongen,
Wij schikken van zijn lot.
floris:
Mijn zucht was: Holland boven al!
Éen leeft er, Die ons richten zal.
woerden en aemstel:
De hoogmoed kwam in 't eind ten val.
Geen die ons langer krenken zal!
floris:
Mijn zucht was: Holland boven al!
Een leeft er, Die ons richten zal.
velsen:
Wat volk verschijnt daarginds? Wendt, Eedlen, wendt den teugel!
Ik rijd hun in 't gemoet.
Gij, met den wel-gefnuikten veugel,
Voort, zeewaart voort-gespoed!
gooyers en naardinglanders:
Op mannen op! voor Hollands bloed!
Uw Graaf verzucht in banden!
Op mannen op! voor Hollands bloed!
Ontrukt hem aan hun handen!
velsen:
Wat zoekt gij?
de rei:
Onzen Heer!
velsen:
Hij 's over zee! gij ziet hem nimmer meer!
de rei:
Wij willen onzen Graaf! wij willen onzen Heer!
Wij willen Hollands roem en eer!
En laag verraad en euvelmoed
Gesmoord in eigen bloed!
| |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
machteld van velsen:
Wij willen onzen Graaf, wij willen onzen Heer!
velsen:
Mijn gade? - Hier, mijn scherpe knijf!...
Gloei gramschap in mijn borst! -
Ter vlucht, gij Eedlen! bergt het lijf!
Laat mij der kaerlen Vorst!
De Gooyer naakt! - Heer Graaf... Heer menestreel...
Ziedaar uw lang beschoren deel!...
Velsen geeft den gevangen Graaf onderscheidene dolksteken; Floris stort van het paard.
floris:
Gevloekte,... die mij boeit en moordt!
Ontferming, groote God!
woerden en aemstel;
ook zij wonden den Graaf:
Ziedaar de reekning uitgemaakt! -
Ter vlucht! de Gooyer naakt!
Al de eedgenoten vluchten.
de knechten:
Ter vlucht, ter vlucht, de Gooyer naakt!
gooyers en naardingers:
Op, op, voor Hollands bloed!
Ontrukt 'em aan hun handen!
eene stem:
Zij vluchten!...
machteld:
Wee, wee ons, 't is te laat!
De zege is aan 't verraad.
Reeds sloot hij 't lieflijk oog! Daar ligt hij nog gebonden...
En bloedt uit twintig wonden!
Mijn Heer, mijn Floris, heeft uw borst
Den adem opgegeven?
Gaat reeds uw reine ziel, mijn Vorst,
Den Hemel binnenzweven!
floris:
Vrouw Machteld,.. teder hart!.. gij komt mijn sterven zien...
| |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
machteld:
Wij komen,.. is 't nog tijd,.. u troost en bijstand biên.
eene stem:
Zal men den Graaf in gindsche kluis
Ten Muiderberge dragen?
floris:
Laat mij, mijn trouwen! Hooger Huis
Wordt ginds mij opgeslagen!...
Daar is geen Priester hier?
machteld:
Ik zond ten Bisschopwaart
Een bode; in 't eigen uur heeft hij de tocht aanvaard.
floris:
Mijn kracht is haast vervlogen!....
O Land!...
O appel van mijn oogen!
Zoo heeft mijn hand
niet oogsten mogen
De garven, die mijn bloed en zweet
Op Hollands bodem rijpen deed!
O God, o Vader! van omhoog
Wend naar dit plekjen gronds 'et oog.
Vergeef mij wat ik heb misdreven
Sints d' eersten opgang van mijn leven!
Behoud, o Heer, mijn volk en staat!
Geef wasdom aan 't gestrooide zaad!
Geef, dat mijn erfzoon... land en stede....
Regeer.... in voorspoed.... rust.... en vrede....
Aant. Jan I, Floris' erfzoon, werd in Engeland opgevoed.
machteld:
O God, o Vader! van omhoog
Wend naar dit plekjen gronds 'et oog!
de rei:
O God, o Vader! van omhoog
Wend naar dit plekjen gronds 'et oog!
machteld:
O Gij, vol van genade!
Maria, Lieve Vrouwe!
| |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
Gij kent de huwlijkstrouwe
Van Velsens droeve gade!
Maar God de Heer verleene
Mij in dees uur van smarte,
Dat dit mijn lijdend harte
Een zee van tranen weene,
Om Floris, Hollands dierbren Heer!
Arm land, gij ziet uw Graaf niet weêr!
floris:
Komt nog de Bisschop niet?
de rei:
Wij zien hem in 't verschiet;
Zijn stoet rijdt nader.
machteld:
Kom haastig, kom, o grijze Vader!
bisschop jan van zyric:
Mijn zoon!... zoo gunt de Heer mijn hand
Dat ze u nog de oogen sluit.
Vaar, ziel! in vrede 't hulsel uit,
En trek in 't Eeuwig Vaderland!
floris:
De scheemring vangt reeds aan... 't wordt alles eenzaam, stil....
Vrouw Machteld, gij, mijn vader!...
Ontvangt mijn laatsten wil!
'k Heb niemant liever,... niemant nader!...
Sticht hier, waar Hollands Graaf zijn lot
Dus droevig heeft voleind,
Sticht hier een kerk, ter eer van God,
Ten nutte der gemeent'!
Vaartwel!... mijn trouwen!... bidt voor mij!...
Heer! sta mijn ziele bij!...
machteld:
Dood!... dood!...
gooyers en naardingers:
Vaar, vrome ziel, vaar op in vreê!
Gij neemt ons-aller liefde meê.
Daar verheft zich krijgsrumoer en krijgsmuziek.
| |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
de kennemers en westfriezen,
die inmiddels ontscheept zijn:
De Graaf is verraden! - Hij is, hij is niet meer!
De dood aan zijn belagers; en Hollands telg regeer!
De vader is verslagen, de vader is ten val!
Op, voor den rechten erve! en Holland boven al! -
1851. |
|