Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 477]
| |
De beroemde engelenrei uit den Lucifer.[Slot van het 1e Bedrijf van Vondels Treurspel; zie bl. 461.]
Zangh:
Wie is het, die zoo hoogh gezeten,
Zoo diep in 't grondelooze licht,
Van tijt noch eeuwigheit gemeeten
Noch ronden, zonder tegenwight
By zich bestaet, geen steun van buiten
Ontleent, maer op zich zelven rust,
En in zijn wezen kan besluiten
Wat om en in hem, onbewust
Van wancken, draeit, en wort gedreven,
Om 't een en eenigh middelpunt;
Der zonnen zon, de geest, het leven;
De ziel van alles wat ghy kunt
Bevroên, of nimmermeer bevroeden;
Het hart, de bronaêr, d'oceaen
En oirsprong van zoo veele goeden
Als uit hem vloeien, en bestaen
By zijn genade, en alvermoogen,
En wijsheit, die hun 't wezen schonck
Uit niet, eer dit in top voltoogen
Palais, der heemlen hemel, blonck;
Daer wy met vleuglen d'oogen decken,
Voor aller glansen Majesteit,
Terwijl we 's hemels lofgalm wecken,
En vallen, uit eerbiedigheit
Uit vreeze, in zwijm op 't aenzicht neder?
Wie is het? noemt, beschrijft ons hem,
Met eene Serafijne veder.
Of schort het aen begrijp en stem?
Tegenzang:
Dat 's Godt. Oneindigh eeuwigh Wezen
Van alle ding, dat wezen heeft.
Vergeef het ons; ô noit volprezen
| |
[pagina 478]
| |
Van al wat leeft, of niet en leeft,
Noit uitgesproken, noch te spreecken;
Vergeef het ons, en schelt ons quijt
Dat geen verbeelding, tong, noch teken
U melden kan ghy waert, ghy zijt,
Ghy blijft de zelve, alle Englekennis
En uitspraeck, zwack, en onbequaem,
Is maer ontheiliging, en schennis:
Want ieder draeght zijn' eigen naem,
Behalve ghy. Wie kan u noemen
By uwen Naem? wie wort gewijt
Tot uw Orakel? wie durf roemen?
Ghy zijt alleen dan die ghy zijt,
Uw zelf bekent en niemant nader.
U zulx te kennen, als ghy waert
Der eeuwigheden glans en ader;
Wien is dat licht geopenbaert?
Wien is der glansen glans verscheenen?
Dat zien is noch een hooger heil
Dan wy van uw genade ontleenen;
Dat overschrijt het perck en peil
Van ons vermogen. wy verouden
In onzen duur; ghy nimmermeer.
Uw wezen moet ons onderhouden.
Verheft de Godtheit: zingt haer eer.
Toezang:
Heiligh, heiligh, noch eens heiligh,
Driemael heiligh; eer zy Godt.
Buiten Godt is 't nergens veiligh.
Heilig is het hoogh gebodt.
Zijn geheimenis zy bondighGa naar voetnoot1.
Men aenbidde zijn bevel.
Dat men overal verkondigh'
Wat de trouwe Gabriël
Ons met zijn bazuin quam leeren.
Laet ons Godt in Adam eeren.
Al wat Godt behaeght, is wel.
|
|