Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
‘Weest verheugt dan, soo 't betaemt,
Iesvs is mijn kind genaemt.
Iesvs hiet mijn eenigh kind,
Waerdigh om te zijn bemindt;
Iesvs hiet mijn lieven Soon,
Boven Adams kind'ren schoon.’
Iesvs? dat duyd saligheyd:
Hoe komt hy dan soo beschreyd?
Iesvs is het hooghste goed:
Hoe komt hy dan soo bebloed?
‘'t Is tot 's werelds saligheyd,
Dat mijn kleyne kind dus schreyd;
't Is tot 's werelds hoogste goed
Dat mijn lieve kind dus bloed.
Ziet hier aen dit monsterkijnGa naar voetnoot1,
Van wat stof uw' prijsGa naar voetnoot2 sal zijn.
Want voor Adams droeve val
Al sijn bloed hy storten sal.
Soo dat door de zwaerste pijn
Iesvs u sal Iesvs zijn.
Neemt dan menschen allegaer
Iesvm tot een Nieuwe Iaer.’
|