Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 257] [p. 257] Wie zal 't passen, als die 't koren doet wassen. [Van Joh. de Brune (1624); zie bl. 219.] Wie zal het heden-daeghs van passe konnen koken, En saussen naer de smaeck van deze vieze lien? Dat noyt gheen reuck en gaf, dat hebben sy gheroken, En dat onzienlick is, dat hebben sy ghezien. Hoe dat het yemand maect, hy can zich noyt verweeren, Voor dees hy al te ruym, voor die te nauwe leeft: Wat wonder? op een ey daer vint-men zelfs te scheeren. Elck een heeft wol genoegh, oock die geen wol en heeft. Vorige Volgende