Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] Gesprek tusschen den wandelaar en den galm der hofkerke. [Door Vondel.] Wie luistren in 't gewelf om naar mijn klagt te hooren? Ooren. Wie drukt hier Barneveldt tirannig met dien steen? Een. Wat kon den Veltheer dus als een tiran verstoren? Tooren. Is hem om landtverraat het hooft ook afgesneen? Neen. Was 't om de vryheit dan met kracht op 't hart te treden? Reden. Wat werkt dit nu men voelt hoe veel zijn dood ons schaat? Haat. Wat schon men boven 't recht de vrygevochten steeden? Eeden. Wat zoekt de boosheit, nu dit wraak roept op de straat? Raadt. Wat moet men doen die met den Prins te zamen zweeren? Weeren. Zou dan den Bloedraadt haast verwelken als het gras? Ras. Wat zal men doen die 't juk met goet en bloet wou heeren? Eeren. Wat wordt de Dwingelandt, die 't recht te magtig was? As. Vorige Volgende