Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op den Zeeuschen Nachtegael, een dichtbundel. [Sonnet van Anna Roemers - zie bl. 216.] Ghy altijt lustich volck, dat met u gheest ghewoon Te sweven zijt omhooch, en welcoom by de Gooden, Die u alst feest-dach is op haer bancquet doen nooden En boven aen het naest Jupiters wijste soon. O luckich teghen-deel! van die om wanckel loon Vermuffen op 't Cantoir (een graf van sulcke dooden) V eer ick in mijn hert, u vier ick, als de booden Van de onsterflickheyt, belommert met haer croon. Ick heb onlangs verstaen dat ghy met schrandre listen In Zeelant u quartier begint te Alcumisten: Om gout te maken? Neen! Maer grooter Meester-stick Neemt ghy-lie byder bant, 'tzijn wonderlicker curen, Cunt ghy u Nachtegael doen soetjens tureluren, Die in sijn moeders tael roept kick, borr kick, kick kick. Vorige Volgende