Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] Venus bedroch. [Uit den Zeeuschen Nachtegael.] Als Phyllis op een tijt quam in de spieghel kijcken, Om haer ghekrinckelt hayr een weynich op te strijcken; Siet! Venus, die als doen juyst in de camer was, Die ging haer eygen beelt vertoonen in het glas; De soete Phyllis gaet haer teere cantjens rechten, Sy set haer douckje schrap, en kemt haer blonde vlechten, En mits sy (soose meynt) haer eygen schijnsel sach, Soo riepse, laes! ick ben nu bruyner als ick plach. Vorige Volgende