Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |
Op de ‘welgelukte uitkomste’ van Hugo de Groot.[Uit het stuk van Anna Roemers, dat later door den bezongene in 't Latijn vertaald is. §]. Een schat van grooter waerde
Lagh onlanghs by geval vertreeden in der aerde,
Daer Hollant schratsteGa naar voetnoot1 in, maer met Esopus HaenGa naar voetnoot2
Voor dierbaerGa naar voetnoot3 diamant verkoos een gerstengraen.
Met dit Juweel mooght gy, ô Vranckrijck nu vry proncken.
Het schittert om end' om van wijsheyts heldre voncken.
En Gy Heer KoninghGa naar voetnoot4 d'alderbraefste Koninghs Zoon,
Dit is een rijcke bagg' en paerel aen uw kroon;
Dat sulk een Phoenix, daer de waereldt af verwondert,
Wiens weergae mooglijck in geen duyzend jaar op dondert,
Soekt heul aen u, jae koomt zigh geeven in uw handt
Ontvlucht de banden van zijn eygen Vaderlandt.
Maer so de meeste reuck des pepers blijft beslooten
Tot datse met geweldt aen stucken wordt gestooten,
En de kamille geeft of weinigh geurs, of geen,
Tot datse met den voet van iemandt werdt vertreen;
So gy, die tot een roem van Hollandt zijt gebooren,
Soudt nauw te vinden zijn, ten zy gy waert verlooren:
't Is altijdt so geweest, dat nimmermeer een SantGa naar voetnoot5
Verheven of geëerdt werdt in zijn eygen Landt.
|