Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
aan zijn Mengeldichten (1621). Hij was een neef van den Ammiraal en verwant aan De Groot, bij wien hij in 1624 te Parijs den zomer doorbracht. Hij werd geb. te Amsterdam in 1597; opgevoed te Bayonne; ter Leidsche hoogeschool 1617-21; te Bourges gepromov. in de Rechten; adv. in den Haag; 1640 Schepen te Amst.; later Raadsheer in den Hoogen Raad; † 1656. §] Het rijck Egyptenlandt, waer met sijn seven vloeden
De wonderlijcke Nijl sich na de zee komt spoeden,
Heeft voor de wijsheydt eerst een hooghe-school bereydt,
Die daer van daen te mets haer vorder heeft verspreydt
Door Sidon, door Chaldeen, door Persen, en door Meden,
Tot daer de morghen-Son gaet op sijn waghen treden:
Van 't Oosten isse weer nae 't Westen toe ghedaelt,
En heeft in Griecken-landt haer adem wat ghehaelt,
Alwaerse soo ghequeeckt en soo wiert onderhouwen,
Dat sy een vaste stoel daer scheen te willen bouwen;
Ghetuyghe sy hier van so menigh aerdigh Geest,
Wiens werck men alle daegs in Grieksche spraeck noch leest.
Ons Holland was doe woest, en woester noch de luyden;
Nu is de kans ghekeert, en Griecken is op huyden
Dat eertijds Hollandt was, en Hollandt heeft al 't gheen
Dat Griecken in die Eeuw haer selfs schreef toe, alleen.
't Is waer dan, dat ons landt, niet min als andre landen,
Een Voedster-Vrouw kan zijn van aerdighe verstanden,
En dat het ons ontbrack hier voren, niet so seer
Aan oordeel en vernuft, als onderwijs en leer;
't Is waer oock, dat die uur is eyndelijck ghekomen,
Dat kunst en wijsheydt hier haer woonplaets heeft ghenomen:
Doch alderwaerst is dit, dat ghy, o Anna! zijt
Een Phoenix van u landt, een wonder van u tydt.
Want of wel nevens u, de wijd-beroemde namen
Van Huyghens, Hooft, De Groot de Griecken selfs beschamen,
So zijt ghy niet-te-min de eene Maeght alleen
Die Hollandt heeft ghesien den Helicon betreen:
Die in verstandt de Mans, in handtwerck tart de Vrouwen,
En u van alle-bey doet voor verwinster houwen.
Die al, wat leerbaer is, te leeren hebt begheert,
En tot verwondrens toe, in alles zijt vol-leert.
|
|