Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
Der heyl'ge Zielen, die der Hemellieden spoor
Naevolgen, en God lof toejuychen in het Koor
Des hoogen Hemels, wijd van droefheyd afgescheijen:
Hoe zou de Geest, van 't lijf ontslagen, gaen verbreijen
Des Alderhooghsten roem, en met een held're stem
Hem zingen inde Kerck van 't nieu Ierusalem,
En volgen met zijn keel der Engelen schalmeijen:
Maer overmids ick hier noch, vremdelingh, bene'en
Moet zuchten, eer ick magh het Heylighdom betre'en
Dat onzeGa naar voetnoot1 Hooghpriester heeft geopent voor ons allen,
Zoo offer ick u, Heer, der gener wandel, die
Ick in 't gewijd pampierGa naar voetnoot2 uws Geests uytmunten zie:
Laet u den leegenGa naar voetnoot3 toon uws Dichters doch gevallen!
|